sluiten

Verhaal: De polder wordt in cultuur gebracht

Reeds in het jaar 1364 liet Jan van Arkel, bisschop van Utrecht, onder opzicht van zijn landmeter Hendrik Stouwen, door de boeren uit den omtrek den ringdijk van Mastenbroek opwerken, die wel niet dadelijk de hoogte en kolossale dikte van thans zal hebben gehad; in het volgend jaar werden de weteringen gegraven, die den polder toen al in vele van de tegenwoordige blokken verdeelden. Mastenbroek had toen al enkele goede, hoogere grasgronden en bestond verder uit boschachtige streken , waarvan de namen Westenholte en Oosterholt herinneren, veenplassen, moerassen en meren. In 1597 werden bij Hasselt, Genemuiden, Kamperzeedijk (veeneriete) en Kampen vier grote watermolens gebouwd. Deze werden evenwel in 1650 weer verkocht, vermoedelijk omdat de bedienaren ervan, die door de gunstige omstandigheden wel visschers moesten worden, als ze het al niet waren, meer hun eigen belang dan dat van de polder voorstonden, naar verluid word lieten ze ter bevordering hunner vischvangst vaak s’nachts zooveel mogelijk van het water weer binnenstromen dat ze daags hadden uitgemalen.

Bron(nen): 
J.W. Holtland, in Landbouwblad 24-8-1928, n.a.v Landbouw Tentoonstelling “Zwolland”, 1928 in Zwolle