sluiten

Verhaal: Melk en vlees in de oorlog

Het is warm. Geen wonder, het is volop zomer, 1944. ’s Avonds na het melken, als de volle melkbussen op het erf staan, komen ineens een paar kinderen over de Oude Wetering aan lopen om melk te halen. Kinderen van een jaar of tien, twaalf lopen de polder in met een tas met lege flessen.
“Er is maar weinig melk te krijgen in de stad, alles is op de bon”, zegt één van de kinderen, kunnen we niet wat van jullie kopen?” Even later is het geregeld, Kees ziet de kinderen weer over de Oude Wetering terug lopen, naar Zwolle. Maar.. er komen er nog meer. Veel meer, veel kinderen van rond de tien, hooguit twaalf jaar, maar ook wel ouderen. Ze komen in groepjes over de smalle grindweg de polder in om melk te halen. De kinderen lopend, de volwassenen meestal op de fiets. Vaak helpen de boeren ze wel.
Ze zitten koffie te drinken als de buurman even langskomt. Hij moet het één en ander met vader Albert Kok overleggen. “Heb je het al gehoord van de kolenboer, De Brommer? Die is ook nérgens bang voor,” zegt de buurman. “Nee, wat dan?” Kees zit erbij de buurman vertelt: “Er was geslacht op de Kamperzeedijk. Gait (Gerrit de Brommer heeft het vlees in linnen zakken en in kussenslopen gedaan. Daarna een kolenzak eromheen en alles op de wagen. Over de Gasthuisdijk, in volle vaart langs de Duitse wachtposten. Hij keek niet op of om, galoppeerde de Hoogstraat in en stopte daar bij café de Kippe. Overal kwamen wat mensen vandaan en in twee tellen was de kar leeg! De Duitsers hebben niks te pakken gekregen! Allemaal afgesproken werk natuurlijk, er zal wel een handelaar in Zwolle zitten die z’n mannetjes klaar had staan. Je moet het maar durven!”

Bron(nen): 
Kees Kok, Bernard Reuvekamp
Auteur: Annet Jonker