sluiten

Kruispunt: 't Vosje

De naam stamt vermoedelijk af van een huis ‘Het Vosje’ dat op Nieuwe Wetering 25a heeft gestaan. Hier kruist de Nieuwe Wetering de Wolfshagenweg en de Kerkwetering. Men vermoedt dat de naam afkomstig is van de familie Vos uit Dalfsen die hier in de 16e eeuw een stuk grond bezat. Oorspronkelijk sprak men trouwens van ‘de Vos’ en het was het pand tegenover nr. 25a. Dat had vroeger een vos boven de voordeur. Beide panden waren in het bezit van dezelfde eigenaar. De bewoners van het tegenoverliggende pand wilden een nieuw huis en vonden het vosje waarschijnlijk niet zo mooi. Daarom is het in het pand op nr. 25a boven de voordeur gezet. Dit pand is in gebruik geweest als café. Als je vanuit Hasselt kwam was dit de eerste mogelijkheid om ‘even op te steken’. De ‘geute’, de keuken was vroeger de gelagkamer, die was heel groot. In 1705 werd het 'Het Oude Vosien' genoemd.

De verbinding tussen Hasselt en Kampen was vroeger belangrijk. Het waren allebei Hanzesteden en het vervoer ging met de trekschuit of met paard en wagen. Zowel de mensen als dieren konden hier uitrusten en wat eten en drinken.
De familie Kragt huurde en kocht later het voormalige café ’t Vosje toen het al omgevormd was tot een boerderij van ongeveer 14 bunder. ‘Het was een hele oude boerderij’ herinnert Els Kamphof-Kragt zich nog, ‘er zaten scheuren in de muur en het achterhuis was van planken’. Later heeft haar vader een nieuwe achterwand van steen gemaakt. In 1973 is de oude boerderij afgebroken en is er een nieuwe dubbele woning op gezet. De oude boerderij had een voordeur met een vosje erboven. In het nieuwe huis hing het vosje tot voor kort op de zijmuur. (Nieuwe Wetering 25a)

De legende van de grote hond
Over herberg en café ’t Vosje’ wordt de volgende legende van moeder op kind doorvertelt:
Op een avond kwam er een vermoeide reiziger over de weg naar ’t Vosje’. Plotseling liep er een hele grote hond naast hem. Het beest bleef met hem meelopen, en hij begon er wat tegen te praten, aaide hem over z’n kop totdat de hond ineens terug begon te praten. Van schrik sprong de reiziger in de Wetering. Men vermoedt dat iemand zich als hond verkleed heeft om een grap uit te halen.

Wassen
Niet alleen de trekschuit, ook paard en wagen hielden halt bij ’t Vosje. ’s Winters als er ijs lag, kwamen de schaatsers zich hier graag even opwarmen en iets drinken. Het was gemakkelijk om als schaatser aan de kant te komen, omdat hier een ‘stappe’ lag, een houten bouwsel half boven het water. Veel boerderijen in de polder hadden een stappe of een plank. Die werd gebruikt door de vrouwen om de was te spoelen, de vrouwen lagen dan op hun knieën op het hout boven het water.

Hooiberg
Achter het huis stond een hooiberg. Het hooi werd waarschijnlijk met een vork of met een grijper omhoog gebracht. Wanneer het er uit moest maakte men een soort halvemaanvormig gat. Aan de kap hing een touw en als er hooi moest komen voor het vee, klom men aan het touw naar boven. Dan gooide de boer wat hooi naar beneden, zodat het de stal in gebracht kon worden. Later zette men een ladder in het gat in de hooiberg. Dit gat was altijd op een luwe plek zo dicht mogelijk bij de stal en zo nodig afgeschermd met een rietscherm met een deur erin.
Elektriciteit werd in 1950 aangelegd, voor die tijd gebruikte men petroleumlampen. De waterleiding werd nog later aangelegd.

De Melk
De Melkrijder van van de Cooperatieve Zuivelfabriek Juliana te Hasselt, Lambert Bloemhof, had twee melkwagens. Hij parkeerde er altijd één op een kleine uitsparing langs de weg bij het Vosje, strak langs de Wetering. Had hij dan de ene wagen leeg, dan haalde hij de andere op en bracht dan ook deze bussen weer weg naar de boeren.
Twee keer per dag werd de melk gehaald en naar de fabriek gebracht. Bij de fabriek werden een paar lege bussen vroeger voor 5 tot 10 cent gevuld met water en weer naar de boeren teruggebracht voor consumptie of voor de was. Ook het melk geld werd in de fabriek in een bruine enveloppe in één van de bussen gelegd. De melkrijder legde dan de dop los op de bus, dan kon je zien waar het geld in zat. Het ging soms om best grote bedragen.
Als je (melk)wei wilde, bestelde je dat ook bij de melkrijder. Die bracht het dan van de fabriek weer mee terug zodat de boeren het aan het wat grotere jongvee te drinken kon geven. Soms dronken de kinderen ook heerlijk van de wei of de (voer)karnemelk, zo uit de dop van de bus. Als je karnemelk voor eigen consumptie bestelde, kreeg je dat in een glazen fles met een zilveren dop erop.

Melk koelen
De melk werd op zondag niet gehaald en moest dus zomers gekoeld worden. Sommige boeren hadden een betonnen of stalen bak in de stal, waarin een slang uitkwam waarmee ze een paar uur lang koel water langs de bussen lieten stromen zodat de melk niet zou bederven. Anderen zetten de melkbussen in de sloot, die hadden daar een speciale melkbak gebouwd.

Voorzieningen
De knecht had vroeger een kamertje boven de stal met een bed en hooguit een spiegel. Hij moest zich ’s morgens wassen in de keuken of aan de sloot, op de stappe. 's Winters kon dat bij de pomp in de stal. Zowel boerengezin als knecht moest buiten naar de wc, naar het huisje. Dit was een klein houten hokje met een deur die ongeveer tien centimeter boven de grond zat. Zo kon je zien dat er iemand op zat.

Water
Bij de familie Kroes die hier woonde hadden ze later zelf een pomp waarmee ze het water uit de sloot omhoog pompten naar een betonnen bak die vader op zolder had gemaakt. Dat water legde wel 50 à 60 meter af voordat het daar was. In de bak kon 1 kuub water, er stonden streepjes langs de kant zodat je kon zien wanneer hij weer bijgevuld moest worden. Van daaruit stroomde het dan naar de drinkbakjes beneden bij het vee. Soms was het zo koud dat het water bevroor, dan moest je eerst het ijs breken.

Bron(nen): 
Bron:Arie Kroes, Els Kamphof-Kragt, Jan en Marie van Ittersum, Hannie Knol
Auteur: Annet Jonker
Foto's: Els Kamphof-Kragt, Jan van Ittersum, Roelie Kok, Annet Jonker
Historische informatie: