sluiten

Verhaal: De familie Neijmeijer aan de Hasselterdijk

Marrigje en Berendje Neijmeijer vertellen.

In 1943 woonden wij met onze ouders aan de Hasselterdijk 56, buitendijks dicht bij het Zwartewater. Onze ouders waren Jan Neijmeijer en Geertje van der Klocht, met hun kinderen Gerritje, Harm, Willem, Margje, Berendje en Jan.

De oudste kinderen Gerritje en Harm waren intern in dienstbetrekking op een boerderij. Harm bij H. Bergman in de Roebolligehoek en Gerritje bij R. Meuleman aan de Nieuwe Wetering. Berendje was toen 8 jaar, Margje 14 jaar.

De boerderij was niet groot; ongeveer vijf koeien werden er gehouden. Daarom had vader er als bijverdienste een melkrit bij. Vanaf de Nieuwe Wetering en de Hasselterdijk bracht hij met paard en wagen de melkbussen naar de coöperatieve zuivelfabriek Juliana in Hasselt.

De schoolgaande kinderen gingen in Westenholte naar school; dat was ongeveer anderhalf uur lopen. Hun buren waren de families Jongman, Haverink, Van de Vegte en Peter van der Stege.

In de eerste oorlogsjaren ging het dagelijkse leven door zoals ze het gewend waren.
Tot er dreiging van een groot gevaar in hun leefwerld kwam. De Duitse bezetter had schepen gevorderd voor munitieopslag. Deze schepen lagen volgeladen op rij in het Zwartewater, 200 meter achter de boerderij.

Toen de geallieerden in de lucht steeds meer de overhand kregen namen ze steeds vaker schepen onder vuur waarvan ze aannamen dat die door de bezetter gebruikt werden.

Er werd door de families wel rekening gehouden met een bombardement op de munitieschepen, maar de boerderij verlaten deed men ook maar zo niet. Waar moest men naar toe?

Op de morgen van 28 april 1943 waren we boven, op onze slaapkamer, toen we een ratelend geluid hoorden.

Direct daarop kwam er zo’n geweldige ontploffing dat alles om ons heen verdween door de luchtdruk en we konden zo op de dijk stappen.

We waren zo versuft door de klap dat we ons niet direct realiseerden wat onze familie en de buren was overkomen: het huis met alles daarin was weg.
Vader was buiten opgepakt door de luchtdruk en weer neergevallen. Hij was blind aan beide ogen.

Moeder was pap aan het koken op het fornuis en raakte bedolven onder het puin. Ze lag met haar hals op de rand van de pan, waarbij ze brandwonden aan haar hals opliep.

Het duurde geruime tijd voordat ze onder het puin vandaan gehaald werd. Voor hun gevoel had boer Harm daar ook aan meegeholpen, maar hij diende in Cellemuiden bij boer Bergman. Er moest geruime tijd overheen zijn gegaan voordat hij op de onheilsplek aanwezig kon zijn.

Broertje Jan van vier jaar, die nog in zijn bed lag, werd dood gevonden. In haar herinnering ziet Berendje haar broer Harm nog lopen met het broertje in zijn armen naar de andere kant van de dijk waar hij hem in het gras had gelegd. Ze wisten toen nog niet dat hij was overleden. Dat hoorden ze pas later in het ziekenhuis, na veel aandringen.

Bij de begrafenis van kleine Jan waren van de allernaaste familie alleen de oudere broer Harm en zus Gerritje aanwezig.

Broer Willem was ziek. Die bewuste dag zou de dokter bij hem komen vanwege keelklachten. Het bleek dat hij aan difterie leed en hij werd daarvoor later in quarantaine in het ziekenhuis verpleegd.

Zo spoedig mogelijk was de familie naar het ziekenhuis gebracht, waaraan Berendje de herinnering had dat er veel mensen aan de kant van de weg stonden te kijken.
Voor de verpleging van de verwondingen was vader verpeegd in het Sophia-ziekenhuis tot 12 juni 1943, moeder tot 17 mei 1943, Berendje tot 30 april 1943, Marje tot 6 mei 1943 en Willem tot 25 mei 1943.

Berendje was de eerste die het ziekenhuis kon verlaten. Ze werd liefdevol opgevangen door oom en tante Van der Klocht op de boerderij De Werf aan de Zwolsedijk. Toen moeder uit het ziekenhuis kwam was ze daar ook opgevangen.
Na verloop van tijd werd hun woonruimte aangeboden bij de Rademakerszijl, het gedeelte van het huis het dicht bij de Zijl. De tocht er naar toe met paard en wagen over de dijk herinnerde Berendje zich nog goed.

Toen ze langs de boerderij van de familie Knol kwamen had mevrouw Knol ze toegeroepen dat zij nog stoelen voor hen had. De meester op school in Westenholte had een oproep gedaan voor het afstaan van bruikbare spullen.
Niets was er uit de puinhopen overgebleven; alleen een glazen karaf was wonderlijk genoeg onbeschadigd teruggevonden.

Dat werd ook in de hand gewerkt doordat de overlevenden van de familie en hun bieren naar het ziekenhuis gebracht waren en daardoor de weg vrij was voor plundering.

Hun paard, dat de melkwagen moest trekken, was ook omgekomen, evenals een koe en twee geiten.

Toen vader ook uit het ziekenhuis terugkwam naar de Rademakerzijl was hij nog blind. Na verloop van een aantal maanden kreeg hij iets licht in zijn ogen terug, maar goed is het nooit meer geworden.

Na verloop van tijd werden het vee en de melkrit verdr verzorgd door broer Willem.
Moeder Neijmeijer was een flinke vrouw. Ze hield lichamelijke klachten aan de onheilsdag over, onder meer door glassplinters die jaren later nog uit haar lichaam naar buiten groeiden.

Met dankbaarheid denken ze aan schoolmeester Klazes terug. Onvermoeibaar was hij in het steun verlenen, onder meer bij de begrafenis van hun broertje. En bij het invullen van formulieren voor een schadevergoeding.

Voor de wederopbouw van de boerderij was er eerst een noodwoningin orde gebracht, die ze konden betrekken. In de herinnering was dat een gezellig huisje. De wederopbouw van de boerderij was pas in 1956 voltooid.

Bron(nen): 
Berendje van de Pol-Neijmeijer, Marrigje Postma-Neijmeijer, Henk Moorman en Marrigje Moorman-Jongman.
‘En nooit was het stil’, kroniek van een luchtoorlog van Gerrit J. Zwanenburg
HCO Toegang 702, inventaris nr. 4465. ‘Hulpverlening slachtoffers explosie munitieschip 28 april 1943’