sluiten

Verhaal: De trekschuit

Hèhè, eindelijk is de school uit. Albert van Ittersum zucht van opluchting. Wat duren die dagen soms lang! Hij trekt zijn jas aan en loopt met zijn vriendjes naar buiten. Als ze naar de weg lopen beginnen zijn ogen ineens te glinsteren. “Kijk, daar komt Gerrit Jan Visscher aan met de bok, misschien mogen we wel met hem meevaren naar huis!” Snel rennen ze naar de kant van de Kerkwetering. Ja hoor, het is Gerrit Jan Visscher, zijn paard dat de bok voorttrekt is er al. De bok is ’s middags altijd leeg, dan heeft Visser het zand, dat van de Zonneberg komt, afgeleverd bij de boeren die het weer gebruiken op het erf, in de stallen en op de pers bult. Even later legt Visser de boot aan de kant. “Ja jongens, ik zag jullie al staan en dan weet ik het wel”, lacht hij. Snel springen de jongens aan boord.
Albert ziet hoe de kabel, waar het paard aan vastzit, om de dikke eiken paal geslagen wordt. Dan wordt het paard losgemaakt en moet de trekschuit zelf een eindje doorvaren totdat hij onder de brug door is. Gelukkig maar dat de brug zo hoog is, de bok past er onder door. Dan wordt het paard weer aangehaakt en gaat Albert lekker zitten. Zo komt hij vandaag gemakkelijk thuis, hoeft hij niet eens te lopen naar de Bisschopswetering, waar hij woont.
Van zijn vader heeft hij weleens gehoord dat er vroeger veel meer met de trekschuit werd vervoerd door de polder. Er ging een trekschuit vanaf Kampen naar Hasselt en van Zwolle naar Genemuiden. Die deed er een hele dag over en had soms mensen maar meestal vracht aan boord. Hm, Genemuiden, daar wilde hij niet graag wonen, dan kon je alleen maar over de dijk naar Hasselt en verder niet, alleen met de boot.
“Va, gaan we morgen weer met de bok van Visscher naar de kerk? Je kunt de weg helemaal niet zien”, wil Albert op een zaterdag in de winter van 1944 weten. De Duitsers hebben in september de polder onder water gezet, alleen de huizen, die op een soort terpen staan, houden het droog. “Ik denk het wel Albert”, antwoordt zijn vader. Iedereen komt naar de Drie Bruggen, het kruispunt op het midden van de Bisschopswetering, vanwaar de boot vertrekt. Albert rilt. Als het maar niet weer zo gaat als laatst. Met z’n allen zaten ze op de trekschuit van Visser, iedereen in de zondagse kleren, de vrouwen met de witte knipmutsen op. Toen kwamen er Engelse jagers aan. Die vlogen laag over, keerden weer en kwamen terug. Iedereen kromp in elkaar en verwachtte dat het kogels zou regenen. Ze schoten immers op alles wat bewoog?! Maar wonder boven wonder, de jagers vlogen nog een keer laag over en verdwenen toen. Albert hoorde iemand mompelen: ‘ze hebben vast de witte mutsen gezien van de vrouwen…’
Dan zijn ze gelukkig alweer bij de kerk, waar al een aantal andere bokken liggen waar de andere kerkgangers mee gekomen zijn nu alles onder water staat.
Tot ongeveer 1930 heeft de trekschuit in de polder gevaren. Toen de trekschuit niet meer voer, werden de houten bruggen enigszins verlaagd, al waren ze ook toen nog wel hoog. In de taal is het vaarverleden nog lang levend gehouden. Er werd bijvoorbeeld nog lang gepraat over een melkvaarder in plaats van een melkrijder.

Bron(nen): 
Albert van Ittersum
Tekst en foto's: Annet Jonker