Verhaal: Hoe Jan metten Buxen in Frankhuis het gelag betaalde
Een ware geschiedenis
Op een mooie junidag in het jaar 1648 keerde Jan Arendsen uit de stad huiswaarts. Hij had boter en eieren verkocht op de Zwolse markt en liep nu in opperbeste stemming langs de dijk terug naar zijn erve in de Mastenbroekerpolder, dat naast de Hoge Brugge was gelegen. De gemakkelijkste route ging langs het Zwartewater tot het Nieuwe Verlaat, dan langs de verlengde Nieuwe Wetering benoorden het Stadsland, vervolgens over de beide bruggen bij Milligen en dan via de Brede Steeg naar de plaats waar hij woonde.
Aan de dijk bij Frankhuis stond een herberg, waar passanten dikwijls aanlegden en ook veel vreemd volk over de vloer kwam, hannekemaaiers en lapjespoepen. Gerrit Reiners, de oude waard, stond in de deuropening. Hij had zijn zaak vorig jaar overgedragen aan zijn dochter Geesje, een vrouw die van wanten wist, en die getrouwd was met de vissersman Jan Lubeleij.
'Heidaar, Buxen!' riep Gerrit. Dat was de bijnaam van Jan Arendsen, omdat hij opviel door de wijde broekspijpen die hij boven zijn laarzen droeg - een groot gemak, vond hij, bij het werken op het land. Omdat het uur nog vroeg was en Jan wel dorstte naar een stevige kan bier, ging hij graag op Gerrits uitnodiging in en trad de gelagkamer binnen.
Er was ook ditmaal veel klandizie; een groep van zes of zeven lieden uit Neuenhaus en Schüttorf zat luidruchtig te kaarten aan de ronde tafel. Jan schoof samen met Gerrit aan bij Evert Muijs, Timen Everts van der Werff en enkele andere eerlijke lieden. Zo bracht hij een paar genoeglijke uurtjes door, drinkend en een pijpje smorend, en tegen de avond wilde hij opstaan om zijn thuisreis te vervolgen.
Maar Gerrit weerhield hem en haalde hem over om hen nog wat langer gezelschap te houden. Zo werd het later en later; de stadsklok had al haast 'tien uren' geluid.
Ruzie met de waardin
Jan stond ten leste op en liep naar de toog, waar Geesje zich had geposteerd als een matrone, handen in de zij. Op zijn vraag, hoeveel hij haar schuldig was, antwoordde zij dat hij een vaantje bier had verteerd. Acht pinten! Dat was meer dan waarop Jan gerekend had, en hij moest dus letterlijk diep in de buidel tasten. "Hoe staet den Buxen," spotte de waardin, "en can mette voet in den buijdel niet coemen!" "Ick moet het nauwer soecken," zei Jan, en geprikkeld voegde hij eraan toe: "Ick hebbe soo veele duijsenden niet als ghij!" "Du Bucxen!" stoof Geesje nu op, "du dit ende dat, wilstu dij bij ons gelijcken!?" "Ick bin soo goedt als gij!" repliceerde Jan, hij betaalde en wilde weggaan.
Maar de waardin, die duidelijk meer had gedronken dan een goede huisvrouw betaamt, schreeuwde alles en iedereen bij elkaar: "Den Buxen!" - gevolgd door woorden die we omwille van de eerbaarheid maar niet zullen herhalen.
De vechtpartij
Jan haastte zich de deur uit; het was al bijna donker op de dijk. Over wat er nu gebeurde lopen de lezingen uiteen, maar volgens sommigen bedacht hij toen hij buiten stond dat hij zijn stok had vergeten. Weer binnen vroeg hij het dienstmeisje Jannichjen ernaar, die hem er drie voorhield die hij niet als de zijne herkende. De vierde, een hagedoornstok, nam hij tenslotte mee.
Volgens een aantal gasten vertrok Jan toen niet meteen, maar bleef hij op de drempel staan roepen "dat hij beter was als sie luiden!" Daarop kwam het hele huis in beweging. Geesje liep op hem af met een muil in de hand en sloeg hem daarmee hard in het gezicht - midden op de openbare weg. De troep uit Neuenhaus en Schüttorf ging om Jan heen staan en begon hem te schoppen en te stompen. Omdat hij zich bedreigd voelde, probeerde hij zijn mes te pakken, maar kon het niet zo snel uit de schede krijgen. Eén van zijn belagers pakte het hem met schede en al af. Hij had nu alleen zijn stok nog, en haalde daarmee uit. De slag trof doel, maar ongelukkigerwijze op het hoofd van Geesje, die hevig bloedend het huis weer binnenstrompelde.
Toen Gerrit Reiners zag hoe zijn dochter toegetakeld was, verloor ook hij zijn laatste zelfbeheersing. Hij greep zijn mes en stormde naar buiten, roepende: "Laet ons hem int huis ofte schuire sleppen, ende den schelm dootslaen; ick kan hem allene wel vergelden!" Want, liet hij erop volgen, Buxen had verleden jaar wel twee of drie van zijn ossen om hals gebracht. Blijkbaar was de vetweiderij in Mastenbroek in het vorige seizoen niet zonder ongelukken verlo¬pen.
De vechters bedaard
Inmiddels waren er nog anderen op het tumult afgekomen. Arendt Roelofssen Pragge uit Genemuiden, die in een andere kamer in de herberg had gezeten, greep samen met burgemeester Goessen Berents van Schüttorf de razende Gerrit vast, terwijl de dienstmeisjes Jannichjen en Swaentje hem het mes afnamen en wegwierpen. Buurvrouw Wysse Jansen, de vrouw van Berent die Lazarus, had dat met eigen ogen gezien. Zij had ook Jan Arend¬sen op de been geholpen, die tegen de grond was gewerkt en door de ruwe kwanten op een barbaarse en moorddadige wijze letterlijk met voeten was getreden en in de zij was geschopt. Hoe Jan thuis was gekomen, wist hij niet meer. Hij hield er een gebroken rib en inwendige bloedingen aan over, zijn ene oog was bont en blauw, en hij moest wekenlang het bed houden.
Het onderzoek van de shout
Natuurlijk was de zaak het gesprek van de volgende dag en de weken die kwamen. De schout gelastte een onderzoek en getuigen werden gehoord. Jan metten Buxen diende een officiële klacht in en eiste vervolging en een forse schadevergoeding.
Wat was er nu werkelijk in die enkele ogenblikken gebeurd, die hem bijna fataal waren geworden? Aan de bewering van Gerrit Reiners, dat het zich allemaal nog op klaarlichte dag had afgespeeld, geloofde natuurlijk niemand. Ja, had die fantast gezegd, we zijn toch direct naar de chirurgijn gegaan, om hem te ontbieden voor mijn gewonde dochter, en de Kamperpoort was nog gewoon open! Inderdaad was één van de dienstmeisjes met een dringende boodschap naar het huis gestuurd van de eerbiedwaardige mr Israel Swave, die zijn knecht gelastte mee naar Frankhuis te gaan. Toen deze de wond op Geesjes hoofd verbond, constateerde hij dat er een ader was gesprongen, en toen de bejaarde chrirurgijn de volgende dag persoonlijk langskwam, zag hij zelfs dat haar hersenpan blootlag. Het was een “periculeuze” verwonding, waarvan zij wel een maand heeft moeten cureren. Dat verklaarde de 91-jarige op 7 november 1648 plechtig voor de schepenbank, niet onder ede, maar met handtasting, zoals het Joodse ingezetenen was toegestaan.
De getuigen
Maar ook Jan Arendsen was medisch onderzocht. Aanvankelijk leken zijn verwondingen mee te vallen, maar na een paar dagen voelde hij zich zó ziek dat hij zich onder behandeling moest stellen van de arts Joannes Metsger en de chirurgijns Henrick van Ravenstein en Severijn Hendrick¬sen. Severijn had Jan zelfs enige tijd in zijn huis verpleegd.
Op een dag, een paar weken na het incident, kwam Jan Wessels langs. Deze was de knecht van Jan Lubeleij, de schoonzoon van Gerrit Reiners, en tegenover hem had de patiënt toen verklaard dat alleen Gerrit en zijn dochter schuld hadden aan het geweld. Lubeleij was immers pas thuisgekomen van de visvangst toen de vechtpartij al voorbij was en alle aandacht werd gericht op zijn gewonde vrouw. Rense Gerrijts Wijncoper en Abraham Bolte Hagedoorn hadden Jan Arendsen eveneens aan zijn ziekbed bezocht, in de hoop dat ook Gerrit en Geesjen konden worden vrijgepleit.
In hun getuigenis à decharge voor de schepenbank vertelden zij, hoe Jan na veel omhaal van woorden toegaf dat vader en dochter hem niet hadden geslagen, en dat het de troep uit Neuenhaus en Schüttorf was geweest. Maar dat werd door het slachtoffer zelf weer ontkend.
Tegen Rense en Abraham had hij op hun vraag naar Gerrit Reiners onschuld alleen maar geantwoord: "Dat mach hij weeten, off dat weet hij well [...]" Met andere woorden: dat wist die zelf het beste! In geen geval had hij Gerrit willen vrijpleiten. En Jan Wessels? Die was net als zijn maat Jan Claessen, waard in de nabijgelegen herberg Den Oetmersum, veel te dronken geweest om nog een betrouwbare getuigenis te kunnen afleggen.
Blijvende gevolgen
Vele maanden nadien ondervond Jan metten Buxen nog steeds de gevolgen van die bijna fatale vechtpartij. Soms was hij weer zo ziek, dat hij opnieuw moest vrezen voor zijn leven. Werken kon hij niet meer, zijn gezin leed gebrek, door zijn absentie kon hij zijn beesten niet meer verzorgen. Hij eiste daarom van Gerrit en Geesje, en van haar man Jan Lubeleij als haar wettige momber (voogd), een forse schadevergoeding. Duizend rijksdaalders, plus vergoeding van alle kosten voor de dokter, de chirurgijn en alle verteringen en andere zaken waarvoor hij tijdens zijn ziekbed had moeten betalen.
Of de vordering uiteindelijk is toegewezen, vermeldt het procesdossier niet. We weten dus niet hoe het Jan Arendsen verder is vergaan, noch hoe het met zijn belagers is afgelo¬pen. In Frankhuis is men Gerrit en Geesje sinds lang vergeten, de hannekemaaiers en de chirurgijns zijn in de mist van de geschiedenis verdwenen, en zelfs Wysse de Lazarusvrouw heeft geen spoor meer nagelaten. Maar Jan 'metten Buxen' is na drieënhalve eeuw nog springlevend. Hij immers is er de oorzaak van, dat de aanduiding van het kruispunt tussen de Breedesteeg en de Oude Wetering na vele eeuwen een verandering onderging. De naam 'De Hoge Brugge', stammend uit de pionierstijd toen Frederik Stoeve toezag op de uitmeting van het land van Mastenbroek en alles wat daartoe behoorde, werd vervangen door Jans geuzennaam. Het erve waar hij woonde heet nog altijd: De Boksen.
Bron: Stadsarchief Zwolle, inv.nr 2825