Verhaal: Mastenbroek: land van water en gras, koeien en melk.
Als je aan Mastenbroek denkt, zie je gelijk weilanden opdoemen, omringd door water. En op die weilanden koeien, die niet al te waterige melk dienen te leveren. Daarom een citaat waarin de ideale koe staat beschreven: 'De Mastenbroeker koe, zwartbont, niet overgroot, met dun vel, iets wat zwakke achterbenen, wel met een uitstekende uier. Steeds meer melk is het ideaal van den Mastenbroeker boer (citaat uit het landbouwblad geschreven door J.W. Holtland in 1928 ter gelegenheid van de andbouwtentoonstelling Swolland in Zwolle).
Van moedermelk, onontbeerlijk voor de geborene, kan de samenstelling nogal verschillen. Verschil in kwaliteit hadden de verwerkers van koeienmelk - tot boter en kaas - vroeger al heel snel in de gaten. Het eerst werd op het vetgehalte gelet: hoe hoger het percentage vet in de melk hoe meer boter men kon maken (omstreeks 1900 was het gemiddeld circa drie procent). In die tijd ontstonden veel melk-controle-verenigingen die als doel hadden de melkgift van de koeien te controleren op gewicht en vetgehalte. Eenmaal per drie tot vier weken kwam de (melk)monsternemer op het bedrijf en die woog met een unster de kilogrammen melk van de koe. Dan nam hij met een zogeheten monsterschepje een beetje melk en deed dat in een flesje, waarvan de inhoud vervolgens werd onderzocht in een gezamenlijk laboratorium op de samenstelling daarvan.
Dit alles werd bijgehouden in het “melkboekje”. Dat gebeurde heel secuur – want er mochten geen fouten worden gemaakt - allemaal met de hand door de “melkcontroleur”, een officieel beëdigde functie. Elk jaar kreeg de boer een nieuw melkboekje, waarin ook bijzonderheden over de koe stonden, zoals de leeftijd, wanneer tochtig en gekalfd, van de stal in de wei en dergelijke. Dat laatste had een directe invloed op het vetgehalte. In mei is er volop gras en daardoor is meiboter, met een hoger vetgehalte, de beste boter die er is. De smaak is lekkerder dan die van boter uit de staltijd. Door van de betere koeien kalveren aan te houden werd uiteindelijk het vetpercentage verhoogd van drie procent in 1900 tot 3.5 en 4.00 procent en nu zelfs nog hoger. Sinds de jaren ’60 wordt ook het eiwitgehalte onderzocht en uitbetaald door de fabriek.
Een bekende controleur was G.J. Kattenberg van de melkfabriek te 's-Heerenbroek. Hij stond ook wel bekend als de 'snuffelaar', omdat hij 's zomers op maandagmorgen de deksels van de melkbussen trok om aan de inhoud te ruiken. Op zondag werd immers geen melk verwerkt en als de boeren de bussen niet goed koel hadden gehouden kon de melk zuur zijn geworden.
Handmelken was in die tijd gewoon. Een goede handmelker was noodzakelijk op een melkveebedrijf. Met het inhuren van een knecht en/of meid werd er goed op gelet of die wel goed waren in handmelken. Er waren ook handmelkcursussen die werden gehouden op een “voormelkersbedrijf”. Na de cursus volgde een officieel examen en als je slaagde kreeg je een getuigschrift. Van Bernard Reuvekamp is tijdens het examen een foto gemaakt.
Al heel jong werd in een boerengezin spelenderwijs het koeien melken geleerd. Onder de meest gemakkelijk melkende koe leerde je als kind het handmelken.
In de jaren ’50 begon het machinaal melken grote opgang te krijgen. Arbeid werd duurder en met handmelken was je beperkt in het aantal koeien dat je kon melken. Met de machine kon je veel meer koeien per man melken. Maar dat vond niet iedereen direct een goed idee: de critici waren van mening dat de koeien dan uierontsteking zouden krijgen. Maar dit kon worden voorkomen door de koeien 'na te melken'. Als de melkmachine uit was ging men met de emmer onder de koe om te proberen of er nog wat in zat. Op de melkcursus had men immers geleerd 'de laatste drop is de boterknop'. Dit is nog lang zo doorgegaan maar uiteindelijk ging men niet meer na melken en dat ging ook goed. De machines werden steeds beter en men kon meer koeien houden.
Om te melken in de weide werden weidewagens gemaakt: een lange wagen voorzien van buizen en vastzethaken om de koeien vast te zetten. Een benzinemotor dreef de vacuümpomp aan en zo kon men melken in melkketels om vervolgens de melk in de bussen mee te nemen. Ook waren er ronde weidewagens.