Verhaal: Meiden en knechten: melken en ander werk
Wup, de boer waar Henk v.d. Kolk als kleine knecht werkt in het seizoen ‘53/’54 is een grote boer, hij heeft ruim dertig koeien, die allemaal met de hand gemolken worden. Wup heeft wel een melkpark, een met palen en prikkeldraad afgezet stuk land bij de boerderij waar normaal de koeien gemolken worden als ze in de buurt van de boerderij lopen. Maar het is zo nat geweest dit jaar, in het melkpark kun je niks beginnen, het is één en al modder.
Daarom gaan ze met paard en sleepkar naar de koeien toe. Op de sleepkar staat al het melkgerei: de grote emmers, het juk, de zeven en bussen.
Aaltekoarn
De sleepkar wordt ook gebruikt om het land te bemesten, het ‘aaltekoarn’. Er wordt dan mest van de mestvaalt op de kar geschept. Als de kar vol is rijd je naar het land. Daar til je de achterklep iets op, zodat de mest tijdens het rijden over het land langzaam onder de klep door op de grond valt.
Als boer Wup aan Henk v.d. Kolk in het voorjaar van 1954 vraagt of hij in mei blijft en wat of hij dan zou moeten verdienen, antwoordt Henk dat hij niet kan blijven. Hij moet namelijk in mei in dienst en zal uit Mastenbroek moeten vertrekken.
Banden met Mastenbroek zal hij echter altijd blijven houden: in dit seizoen heeft hij zijn latere vrouw, Dick Hollander uit Mastenbroek leren kennen, die een paar keer per week op de boerderij van Wup komt werken in het voorhuis.