sluiten

Verhaal: Werk voor de kerk

Als men vroeger op zondag naar de kerk ging, ging men met de tentwagen of de brik. De tentwagen was overspannen met een soort dik tentdoek, de brik werd door wat vaster materiaal overkapt. Vanuit ’s Heerenbroek kwam tot ongeveer 1950 speciaal een kerkwagen rijden, een grote tentwagen waarmee de mensen van ’s Heerenbroek naar de kerk in Mastenbroek kwamen, met Jan Willem Siebrand als koetsier.
In ’s Heerenbroek woonden weinig boeren, de mensen werkten er bijvoorbeeld in de Zuivelfabriek en hadden zelf geen vervoer. Vandaar dat de kerk de tentwagen liet rijden toen de trekschuit verkocht was in 1921.

Paardenschuur
De paarden werden tijdens de kerkdienst gestald in de paardenschuur, die aan de Oude Wetering stond. De paarden van de kerkwagen van ’s Heerenbroek stonden altijd in het achterste stuk van het huis waar Warner van den Berg geboren is. Dat was namelijk een huis van de kerk. De koster, Hollander, woonde in de andere helft van het huis.

Huur in natura
De opa en oma van Warner, Warner en Marie van Spijker woonden daar voor 2,50 gulden per maand. Daarnaast moest Marie ervoor zorgen dat er ’s winters elke kerkdienst warme testen in de kerk waren. Deze schaaltjes vulde ze met hete kolen die dan in een stoof werden gezet. De vrouwen zetten hun voeten op de stoof en spreidden hun lange rokken er om heen.
Verder maakte Marie ook de school schoon, kookte ze één keer per jaar voor de kerkenraadsleden en moest daarvoor ook zelf de ingrediënten aanschaffen. De kerkenraadsleden aten dan alsof ze uitgehongerd waren, maar het waren bijna allemaal gegoede boeren. Wel werden de familie van den Berg, de koster, de meester en de dominee door de wijkouderling op huisbezoek bij de boeren onder de aandacht gebracht: “Lever daar bij de slacht ook een pakketje vlees af!”

'Orgel trappen'
Opa Warner moest tijden de kerkdiensten ‘orgel trappen’. Het orgel had een blaasbalg waar lucht in moest komen. Achter het orgel zaten twee pedalen waarop getrapt moest worden om de balg te vullen. Of er voldoende lucht in de balg zat was te zien aan de zijkant, waar twee ronde houten palen stonden met een pijltje eraan dat voor optimaal orgelspel tussen twee streepjes moest staan.
“Het lastigste was de tussenzang, tijdens de preek”, vertelt Warner van den Berg die als jongen ook weleens getrapt heeft. “Je wist namelijk nooit precies wanneer die kwam, dus dan zat mijn opa goed op te letten. En als hij dan dacht dat het er bijna zover was, begon hij vast te trappen, anders deed het orgel het niet”.

Bron(nen): 
Warner en Gerrie van den Berg
Auteur: Annet Jonker