Verhaal: Het drama bij Ruimzicht kwam niet alleen
De watersnood van 1825 staat bekend als de grootste natuur-ramp, die Nederland en de omringende landen in de 19de eeuw heeft getroffen. Oorzaak, verloop en gevolgen van het drama waren vergelijkbaar met 'de Ramp' van 1953.
Een aanhoudende noordwesterstorm, gecombineerd met springtij, stuwde het water de zeegaten in en de zwakke dijken deden de rest. Vooral de provincies Noord-Holland, Friesland en Overijssel werden zwaar getroffen, waarbij het grootste aantal slachtoffers, driehonderd, in het laatste gewest viel.
Hulp
De hulpverlening kwam zeer snel op gang en dankzij giften uit het gehele Verenigd Koninkrijk (België had zich nog niet afgescheiden) kon de wederopbouw snel en voortvarend ter hand worden genomen. Al spoedig verschenen ook allerlei gedenkboeken, zowel op nationaal als op regionaal en zelfs locaal niveau. Er werd massaal op ingetekend en alle baten werd beschikbaar gesteld aan de noodlijdenden.
In de provinciehoofdstad Zwolle verzamelde gedeputeerde Jan ter Pelkwijk gegevens uit alle getroffen gemeenten en verwerkte deze in zijn Overijssels Watersnood, dat in 1826 verscheen. De beschrijvingen zijn ook na bijna twee eeuwen realistisch en hartverscheurend. Steenwijkerwold, Blankenham, Genemuiden, de Kampereilanden en Mastenbroek werden het hardst getroffen van allemaal. Niet alleen kwam het water daar als een muur over de lage dijken en terpen spoelen, het voerde ook van alles mee wat het op zijn weg door de Zuiderzee had losgerukt.
Bescherming Schokland
Daaronder waren zware eikenhouten balken, die men op aanwijzingen van de opzichters Seidel sr. en jr. voor de kust van Schokland had ingeheid om het smalle en lage eiland beter tegen de golfop-loop te kunnen beschermen. Bij dat alles had men erop gerekend, dat de stormvloedhoogte nooit die van de vorige rampjaren, 1775 en 1776, zou overtreffen. Maar zoals zo vaak had men maatregelen genomen ter voorkoming van de vórige ramp.
De kracht van de storm van 4 en 5 februari 1825 was dermate groot en de golven waren zo formidabel sterk, dat de palenschermen massaal uit de zeebodem werden gelicht en met grote kracht in de richting van de Kamperzeedijk werden gevoerd - en door en over die zeedijk heen. Tot ver in Masten-broek doorboorden deze balken als een speer de wanden van de boerderijen, dood en verderf onder de bewoners zaaiend.
Naar de markt
In het uiterste zuidoosten van de polder, bij Ruimzicht, deed zich een drama voor dat Ter Pelkwijk tot in detail beschrijft. We laten hem daarover zelf aan het woord. "Aan de Nieuwe wetering, een kwartier uurs van den Zwartewaters dijk, bevindt zich het huis Ruimzigt, thans bewoond wordende door den landman Gerrit Arents van Spijker, en nabij hetzelve een ander, toen door Gerrit Willems Knol bewoond. Laatstgemelde was in den morgen van den 4den Februarij, ter bijwoning der weekmarkt, naar Zwolle gegaan, met zijnen oudsten zoon Willem, 16 jaren oud zijnde. Weder naar huis keerende overviel hen het water, bij den 13den paal, van Ruimzigt afgerekend, weinige minuten gaans van hunne woning. Zij waren genoodzaakt zich aan dien paal vast te houden en konden niet verder komen.
De vrouw dit ziende, wilde, door hare meid, eene schuit van de brug bij Ruimzigt doen halen: dan, dit was deze onmogelijk, en zij kwam zelfs niet zonder gevaar weder in huis. Er was dus geene mogelijkheid, om Knol of zijnen zoon eenige hulp toe te brengen, en zijne vrouw moest man en zoon zien verdrinken.
Weduwe
Deze, nu diep bedroefde weduwe, moest zich, terstond daarna, met hare dienstmeid en vijf overige kinderen, een van welke nog zuigeling was, naar den zolder van haar huis begeven, van welken zij, na verloop van weinig tijds, naar den hooiberg moesten vlugten, waarin zij, door middel van eene uit het dak gelegde plank, geraakten. Hier waren zij genoodzaakt, zonder eenige verkwikking, te verblijven, tot des Zondags morgens, toen zij, door Willem Barschap, deszelfs knecht, Jan Rietman en diens broeder, met veel moeite van daar naar Ruimzigt werden overgebracht, waar zij meer dan 14 dagen zijn verbleven. Het lijk van den zoon werd, zeven weken later, op eenigen afstand van de plaats, waar hij verdronken was, en dat van den vader niet voor den 2den Mei, in de wetering, nabij die plaats, wedergevonden."
Veel slachtoffers
Maar het drama bij Ruimzicht kwam niet alleen. Wanneer we in de door Ter Pelkwijk toegevoegde statistiek kijken, zien we hoeveel dodelijke slachtoffers er in de toenmalige gemeenten Genemuiden, IJsselmuiden en Zwollerkerspel vielen. Dan komen we tot een afschuwwekkend aantal van 83; gevoegd bij de 48 verdronkenen op de Kampereilanden brengt dat het aantal doden in dit deel van Overijssel al ver boven de honderd. Het getal aan geheel en al weggespoelde huizen was van eenzelfde orde, terwijl dat van zwaar beschadigde woningen in de vele honderden liep. De veestapel was gedecimeerd: alleen al in Zwollerkerspel verdronken 2882 runderen en 98 paarden.
Poging om familie te redden
Het treurige verhaal van vader en zoon Knol wordt door Ter Pelkwijk vervolgd met een haast nog angstiger geschiedenis, die zich even verderop, bij de Milligersteeg tussen Ruimzicht en de Boksen heeft afgespeeld. Daar stond een huisje, bewoond door Hendrik van den Berg met vrouw en drie kinderen. De vrouw, Egbertje Arents van Spijker, was een zuster van de bewoner van Ruimzicht. Deze had gehoord dat het water kwam en spande zijn wagen met twee paarden in om de familie naar zijn hoger gelegen huis te evacueren. Zijn zwager gaf er de voorkeur aan te blijven, want hij wilde nog een poging te doen zijn vee te redden; Gerrit en zijn knecht namen de rest van het gezin mee.
Meegevoerd door het water
Halverwege de tocht terug, vlak voor het huis Milligen, werden ze door het water overvallen en wel met zo'n kracht, dat de wagen werd opgetild en in de richting van de Luibuis aan de Oude Wetering afdreef. Met dat water kwam ook een enorme hoeveelheid bevroren schuim aangedreven, waarin wagen en paarden vast dreigden te raken. Doordat de stroming van alle kanten op hen af kolkte, kwamen ze weer vrij en slaagden erin de paarden tegen de stroom in naar Milligen te laten zwemmen. De dieren waren echter de uitputting nabij, en een nieuw gevaar dreigde. Ter Pelkwijk schrijft dan: "Het huis Milligen, namelijk, is op eenigen afstand geheel door geboomte omringd, waarom het niet anders, dan door eene opening in het geboomte, van de kant der Milligersteeg, en door eene andere, van achteren aan het weideland, kan genaderd worden. De wagen van den weg gedreven zijnde, was de eerste opening niet te bereiken, en men vreesde, dat, de paarden de tweede missende, de wagen tegen het geboomte zoude geraken, wanneer zij niets dan eenen gewissen dood zouden hebben te wachten gehad."
Aan land bij Milligen
Terwijl dier en mens voor zijn leven vocht, speelde zich op gezichtsafstand het drama van vader en zoon Knol af; Gerrit en zijn zuster zagen de dood werkelijk in de ogen. Een van de kinderen raakte te water, werd gegrepen, en eindelijk wisten de uitgeputte paarden het erf tussen de bomen door te bereiken. "Hunne wederwaardigheden waren echter hiermede nog niet geëindigd. Naauwelijks waren de paarden uitgespannen en op stal gezet, of het huis liep onder water. De bewoner, Hillebrand Jans, moest met zijn gezin, en de aangekomene, te zamen dertien personen uitmakende, naar den zolder vlugten. Het huis, schoon door het geboomte beschermd, werd, door de palen van Schokland, geweldig geteisterd, en het muurwerk bijna geheel vernield, al de op stal staande runderen, behalve vier, en een paard verdronken, terwijl evenwel de paarden, die voor den wagen gezwommen hadden, het leven behielden.
Redding per boot
Zich nu niet langer op den zolder vertrouwende, vlugtte men naar eenen enkelen balk, en daarop hebben deze dertien personen van Vrijdag namiddag tot Zaturdag avond, zonder eenige verkwikking, moeten vertoeven." Dankzij de vrouw van Gerrit van Spijker, die dodelijk ongerust was omdat zij de wagen achter Milligen had zien verdwijnen, werden de ongelukkigen per schuitje naar Ruimzicht geëvacueerd. Dat huis lag hoog genoeg om de vloed verder te kunnen weerstaan.
Verdronken
Maar Hendrik van den Berg, die in zijn huisje was gebleven om zijn vee te redden, kon door de snelle stijging van het water niet op tijd meer wegkomen. Zijn kleine woning stortte in, en zoals zovelen vluchtte hij naar de hooiberg op zijn erf. Deze werd door de stroom meegenomen en dreef met grote snelheid af, dwars door de vernielde Zwartewaterdijken in de richting van Dieze. Hendrik Hullen aan de dijk was de laatste, die hem zag, wanhopig zwaaiend. Op 18 maart werd Hendriks lichaam bij Dieze gevonden. Hij werd in Zwolle ter aarde besteld.
Ja, zo erg was het voor de Mastenbroekers in die februaridagen van het jaar 1825!