sluiten

Verhaal: School Kamperzeedijk

Vroege (christelijke) scholen voor de bevolking van de Mastenbroeker polder.

In andere verhalen op deze website wordt terecht, en met gerechte trots, melding gemaakt van de christelijke school (sinds 1923) als opvolger van de openbare school die in 1850 zo’n veertig leerlingen had.

Maar dat wil niet zeggen dat kinderen uit voorliggende periodes geen (christelijk) onderwijs kregen. Dat was er wel degelijk, hoewel wellicht niet voor iedereen.
Voordat in 1801 een nationale schoolwet ging gelden werd het onderwijs lokaal geregeld door de kerken, op basis van de schoolorde van 1666. Maar zelfs daarvoor waren er al kerkelijke scholen in ’s Heerenbroek, verzorgd door het Kerspel Zwolle en Mastenbroek. Want het is bekend dat in de periode 1661 tot 1664 de kerkenraad van Mastenbroek problemen had met de herberg houdende schoolmeesters aldaar.
In 1796 werd eveneens een kerkelijke school gesticht in Genne-Overwater en in 1820 zelfs nog een in Robolligehoek. De school in de buurt van de kerk werd meestal ‘bemeesterd’ door de koster/voorzanger/voorlezer.

Voor 1704 was er ook al een school aan de Kamperzeedijk, gezamenlijk gesticht en betaald door de kerkenraden van Mastenbroek en IJsselmuiden.
De ‘meesters’ voor die school werden benoemd door beide kerkenraden afzonderlijk. Kandidaten moesten niet alleen zelf kunnen lezen, schrijven en rekenen, maar ook Bijbelverhalen kennen en kunnen vertellen en goed psalmen kunnen zingen.
Er mag dus van worden uitgegaan dat een dergelijke school als een christelijke school mag worden gekwalificeerd.

De school stond aan de Zeedijk, ongeveer tegenover waar nu nog steeds de boerderij Maaterve ligt.
Er is nog een oude landkaart – waarschijnlijk een replica van de kaart van Hottinger uit 1783 – waarop de locatie van die school staat aangegeven. En een andere (kadastrale) kaart, afkomstig uit de oudheidskamer van Genemuiden, waarop die locatie nader wordt gepreciseerd.

In 1795 kwamen er problemen. Omdat beide kerkenraden afzonderlijk moesten beslissen over de aanstelling van een nieuwe ‘meester’ en bovendien ook nog een groepje ‘recalcitrante’ bewoners zich ermee bemoeide.

De kerkenraad van Mastenbroek stelde destijds als nieuwe meester de zoon van hun koster voor. De kerkenraad stemde in, hoewel niet unaniem.
De kerkenraad van IJsselmuiden vond het allemaal wel goed en stemde wel unaniem voor, maar kende de man eigenlijk niet.
Enkele bewoners van de Zeedijk (en wellicht ook uit het zo genoemde kerkelijk district in de noord westelijke hoek van de polder) waren het met dit besluit helemaal niet eens. Ten eerste omdat zij meenden dat de kandidaat niet geschikt was – hij zou zelf nauwelijks kunnen lezen en schrijven en niet kunnen (psalm) zingen – maar verder ook omdat zij claimden dat zij als onafhankelijken het recht hadden mee te mogen beslissen.
Overigens ressorteerden de bewoners van de Zeedijk, tot aan de Veneriete, ook in die tijd al onder de kerk van IJsselmuiden en niet onder die van Mastenbroek.

Zij wendden zich via de drost van IJsselmuiden, de toen voorlopige provinciale bestuurder, tot de Provinciale Staten van Overijssel met het verzoek de benoeming te willen tegenhouden.
Het hele proces, dat onder meer tot gevolg had dat een half jaar lang er helemaal geen school was, duurde heel lang. Hoe het precies is afgelopen is (mij) niet bekend maar uiteindelijk besliste de drost – die het met dit probleem best moeilijk gehad zal hebben – wel dat de kerkenraden van Mastenbroek en IJsselmuiden niet afzonderlijk maar in een gezamenlijke vergadering tot een benoeming moesten komen. Daarbij de figuur en de kwaliteiten van de betreffende kandidaat in het midden latend.

Het proces verbaal van het hele gebeuren is gelukkig bewaard gebleven. Zoals uit bijgaande foto’s blijkt waren er nogal wat mensen, waaronder ook die zelf kennelijk de schrijfkunst niet machtig waren en wellicht die school dus zelf nooit bezochten, die het protest steunden. De pretentie dat zij ‘zig alteid de vrijheid hebben aangematigt zig te bemoeien in het verkiezen van een schoolmeester aan de Zeedijk’ is daarbij opmerkelijk.
Arent van Spiker, de eerste ondertekenaar, toen zelf wonend (op het spijker) aan de Zeedijk, later diaken, respectievelijk ouderling van de kerk van IJsselmuiden, was een directe voorvader van mij. Later werd zijn naam officieel Van ’t Spijker.

Auteur: Frits van ’t Spijker.

Bron(nen): 
Historisch Centrum Overijssel
Historisch Centrum Genemuiden
Het boek Omarmd door IJssel en Zwartewater/ IJsselakademie
Familiearchief Van ’t Spijker
sluiten

Verhaal: Met de rijdende winkel door Mastenbroek

“Een mooie wijk, ik mocht er graag venten.” Zo kijkt Harm Winter terug op de tijd dat hij met zijn rijdende winkel de polder Mastenbroek doorkruiste. Toch plaatst hij direct een kritische kanttekening bij die arbeidsvreugde: “Voor de ruilverkaveling was het niet leuk om er te werken. Toen ik begon in 1962 was het een gesloten gebied. Rond iedere boerderij hing een zekere stilte. Ik kwam ook niet verder dan de voordeur. Dat veranderde toen de ruilverkaveling kwam. Daarmee werd Mastenbroek heel anders, alles werd veel losser. Daarna heb ik vaak aan keukentafels gezeten.”

Oorspronkelijk leek het er helemaal niet op dat Harm Winter, geboren in 1937 te Genemuiden, zijn werkzame leven zou eindigen als de man die ook in Mastenbroek zijn waren huis aan huis bezorgde. Hij werd opgeleid tot typograaf (boekdrukker, letterzetter) en vond zijn eerste baan bij drukker Hoekman in zijn eigen woonplaats. Om zich verder te specialiseren – hij wilde ontwerper worden – ging hij later naar drukkerij Sijthof in Leiden. Daarna volgde werk in Meppel, waar hij ook een woning kon krijgen. En die kon hij betrekken met zijn bruid: bakkersdochter Jannie Roetman van de Kamperzeedijk. Door dat huwelijk zou ook de loopbaan van typograaf Winter veranderen. “Mijn schoonvader wilde zijn zaak verkopen en ik dacht eens na over mijn werk. Al dat binnen zitten zag ik mij tot aan mijn pensioen niet volhouden. Daarom besloot ik om samen met mijn vrouw het bedrijf voort te zetten. Zij stond in de winkel en ik ging bezorgen.”
De opa van Jannie was in 1901 met de bakkerij begonnen. Destijds nog op nummer 111 aan de Kamperzeedijk. In die tijd hadden de schuren tussen de huizen ook een eigen nummer. Later verdween dat en kreeg de kruidenier/bakkerij Roetman het huisnummer 77. De beginnende ondernemer, Harm was toen 25 jaar, weet nog goed dat de verdiensten niet groot waren. “Er was veel concurrentie. De polder Mastenbroek werd bezocht door maar liefst veertien bakkers. Die kwamen uit Hasselt, Genemuiden, IJsselmuiden, 's-Heerenbroek, Westenholte en Zwolle.”
Maar ondanks dat hij wel zeventig uur per week aan het werk was, genoot Winter van zijn nieuwe bestaan. “Ik was buiten en de klantenbinding vond ik heel mooi.” Behalve in Mastenbroek kwam hij ook met zijn rijdende winkel in de Mandjeswaard, de Koekoek en de Pieper. En natuurlijk aan de Kamperzeedijk, waar hij zelf woonde, en nog eens op donderdag- en vrijdagavond in zijn geboorteplaats Genemuiden.

Folders
“Mastenbroek was een fijne wijk, ook voor de verkoop”, blikt de man van de winkel aan huis terug. Hij is trouwens het levende bewijs van het feit dat alles wat een mens leert in zijn verdere leven altijd van pas kan komen. “Het typografenvak is een scheppend vak en dat kon ik later goed gebruiken om te adverteren door folders uit te geven.”
Op maandag en dinsdag bezocht hij zijn klanten aan de Oude Wetering, Nieuwe Wetering en Bisschopswetering. “Het was een druk bestaan: bij iedere klant wist ik precies hoe laat het was”, kijkt de bezorger terug op zijn strak ingedeelde werkschema. Daar kwam in 1996 evenwel een eind aan toen Harm Winter werd afgekeurd vanwege de gevolgen van de ziekte van Ménière (aanvallen van hevige draaiduizeligheid, gepaard gaande met oorsuizen, misselijkheid en hardhorendheid, red.). Hij herstelde gelukkig wel, maar hield er een doof oor aan over. Zijn bedrijf deed hij over aan de nog jonge Jan Beens uit IJsselmuiden. Nu toert Wilco van Dijk rond met de rijdende winkel.
Overigens heeft de voormalige bezorger van de waren aan huis drie voertuigen 'versleten'.

In die tijd maakte hij vanzelfsprekend veel mee. Met de boeren en boerinnen in de polder Mastenbroek deelde hij lief en leed. Hij wil er niet te veel over uitweiden: de verhalen daarover behoren wat hem betreft tot zijn beroepsgeheim. Wel legde hij een en ander van de polder vast door het maken van foto's. Zoals een keukenstoel op het ijs: de foto van die stoel heeft hij nog wel, maar de schaatsenrijder die hem gebruikte staat er niet bij. Die wilde zelf niet op de foto.
Ook heeft hij het interieur van zijn winkelwagen vastgelegd toen mevrouw Van Ittersum van De Drie Bruggen haar inkopen bij hem deed. “Zij was de laatste vrouw die nog met een gouden kap op naar de kerk ging”, herinnert hij zich de periode die is voorbij gegaan. “Omdat zij nog graag zelf de boodschappen wilde halen heb ik speciaal voor haar nog een opstapje voor de wagen gemaakt.”

Na zijn pensionering verhuisden Harm en zijn vrouw naar hun huidige appartement in Genemuiden. Daar kan hij nog na grinniken om een geintje dat hij tijdens zijn werkzame leven uithaalde met een klant in Mastenbroek. Toen hij de boerderij naderde stak hij een sigaret die hij even daarvoor al in de brand had gezet zogenaamd aan met een kleine plastic zaklantaarn. Tegen de toekijkende boer zei hij dat het iets nieuws was: een aansteker met een zoeklicht tegelijk. Op de vraag wat die nieuwigheid moest kosten, deed hij het zaklantaarntje voor 1,98 gulden van de hand.
Die ruil was echter voor korte duur: de volgende week kwam de boer met de klacht dat het ding het niet deed. “Geef maar weer terug”, zei Harm Winter goeiig.

Bron(nen): 
Bron: Harm Winter
Foto's: Harm Winter
Auteur: Rita Ras
sluiten

Verhaal: Van arbeider naar middenstander

De vader van Warner van den Berg, Klaas, werkt als loonwerker veel voor het Waterschap. Dat houdt in dat hij bijvoorbeeld ’s winters zout strooit en de grindwegen aanvult en ’s zomers schouw maakt. Als Warner veertien jaar is neemt zijn vader een melkrit aan voor de Zuivelfabriek Juliana van Hasselt. Hij rijdt een stuk van de Oude Wetering en een gedeelte van de Nieuwe Wetering.

Zand en mest rijden
Als Warner van school komt, hij is dan zestien, gaat hij bij zijn vader aan het werk. Die koopt er een tractor bij, waarmee o.a. zand gehaald wordt bij Piet van Rechteren in Oosterholt. Dat zand werd eerst per trekschuit vervoerd door Gerrit Jan Visscher.
Ook wordt er mest gereden met de tractor en de mestwagen, een Fristein. Hier zit een rail boven met een zestandige grijper er aan. Als je aan het touw trok waarmee de grijper bewogen kon worden, kon je zo de vaste mest van de kar op het land brengen. Een hele voortuitgang, voor die tijd werd alles met de greep gedaan. Toch is het nog steeds zwaar werk. Als het land drassig is (20 à 30 cm klei op veengrond) worden de mestwagens op planken gezet.

Sneeuwruimen
’s Winters worden vader en zoon van den Berg vaak ingezet om sneeuwduinen weg te halen. Op bepaalde plekken in de polder, bijvoorbeeld bij Snel aan de Nieuwe Wetering, draaide de wind op een bepaalde manier waardoor er bij sneeuw steeds duinen ontstonden. Om de wegen begaanbaar te houden worden ze weggeschoven.

Repareren
Natuurlijk mankeert er weleens iets aan de tractoren of de wagens en dat repareren Warner en zijn vader zoveel mogelijk zelf, in de werkplaats die om de voormalige landbouwschuur gebouwd is. Ook de boeren uit de omgeving weten hen te vinden als er bij hen iets stuk is. Maar dan komt er ineens controle. Het blijkt dat zowel Warner als zijn vader de benodigde diploma’s niet hebben om dit soort werk te doen. Dus gaat Warner een spoedcursus volgen in Den Haag en dan kunnen ze hetzelfde werk blijven doen, maar dan legaal. Warner volgt later nog meer cursussen en heeft het bedrijf van zijn vader verder uitgebreid.

Bron(nen): 
Warner en Gerrie van den Berg
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief fam. van den Berg
sluiten

Verhaal: Voorzieningen: de Landbouwschuur

In het weidegebied van Mastenbroek waren meerdere veevoerleveranciers actief maar in de kern van Mastenbroek, aan de Oude Wetering, heeft vanaf ongeveer 1937 tot 1964 een groene houten opslagloods gestaan van de Coöperatieve Landbouw- en handelsvereniging Hasselt en omstreken. De afmeting was ongeveer 4.25 meter bij 10 meter. De loods stond op betonpalen en het laad- en los bordes was eveneens van beton.

Beheerders
De loods had schuifdeuren en stond op erfpachtgrond van de Nederlands Hervormde Kerk te Mastenbroek. De erfpachtkosten bedroegen in 1954 vijftien gulden per jaar. Warner en Marie van Spijker beheerden de voorraden in de loods.
In de loods waren er twee afdelingen, één voor de opslag van stro voor de kalveren en turfstrooisel voor de paarden en de andere voor de opslag van o.a. kunstmest, veekoeken, kippenvoer en varkensmeel. Reden voor de bouw van de loods was het ruimtegebrek in Hasselt en tijdsbesparing voor de veehouders in Mastenbroek die voor een kleinigheid bij de loods terecht konden. Omdat Warner bij het Waterschap werkte werd er bij Marie aangeklopt. “Marie, hi’je nog een zakkie…” Marie hield bij wat er in- en uitging.

Spelen
Officieel mochten de kinderen er niet spelen, maar natuurlijk deden ze dat wel. Toen Warner ongeveer vijf jaar oud was, speelden de grote jongens, die al op school zaten, vaak bij de loods. Ze deden dan wie het langst op het laadperron kon blijven staan door elkaar er af te duwen. Peter Kok viel een keer van het laadperron naar beneden en kwam niet goed terecht. Terug op school ging hij met zijn hoofd op de bank liggen. Toen meester vroeg wat er was, zei hij: “Ik heb zo’n hoofdpijn!” “Wat is er dan gebeurd”, wilde meester weten. “Ik ben van het laadperron afgevallen”, was het antwoord. “Nu is het afgelopen”, zei meester streng en vanaf toen mochten de kinderen in de pauze niet meer bij de landbouwschuur spelen. Peter Kok had een hersenschudding.
Onder het laadbordes lag officieel niets, maar in de praktijk kwam daar het afgekeurde spul terecht: een kapot baaltje stro, een zak kunstmest met een scheurtje en zo meer.

Landbouwmechanisatiebedrijf
Begin jaren ’60 kocht de vader van Warner de schuur. Omdat toen het gemotoriseerde transport op gang kwam, verviel de functie van de loods zodat hij leeg kwam te staan. Toen Warner en Gerrie in 1966 trouwden heeft de loods nog gediend als opslag voor hun meubels toen ze een bungalow aan het bouwen waren naast de loods. Een paar jaar later laten Warner en zijn vader een grotere schuur zetten, waarin de opslagloods geïntegreerd wordt. In de kelder staat dan nog de voorraad van Van den Berg. Nu, twee verbouwingen verder, staat er de grote bedrijfsruimte van Landbouwmechanisatie bedrijf Van den Berg met als eigenaar de zoon van Warner en Gerrie. Warner zelf werkt nog volop mee anno 2013.

Bron(nen): 
Warner en Gerrie van den Berg, Hannie en Berend Jan Knol
Auteur: Annet Jonker
Foto: archief fam. van den Berg
sluiten

Verhaal: Wielink, houthandel, meubelmakerij en veebedrijf

Mijn opa, Hendrik-Jan Wielink, is in 1920 van de Kamperzeedijk uit Grafhorst naar Mastenbroek gekomen. Mijn vader was toen 8 jaar. Ze zijn toen hiernaast komen wonen waar nu Rina woont. Het huis, zoals het nu is, is in 1939 gebouwd, mijn ouders zijn in 1940 getrouwd.
Naast het woonhuis stond een loods en hadden een paar dennen op het erf; het allereerste begin.
Op de foto kun je de dennen zien liggen. Mijn opa is begonnen deze uit het bos te halen. Er is een foto met een trekker, met een hele lange, lage wagen erachter, met de dennen achterop. Dat was de eerste handel die mijn vader had.
In het voorjaar, rond februari, gingen ze naar de beheerder en kochten ze eerst percelen dennen op. De dennen, sommigen wel 12 meter lang, waren gekapt in het bos, werd gezaagd en op percelen neergelegd. De schors werd er niet afgehaald.
Een paar maanden later haalden ze met paard en wagen (later met de trekker) de dennen op. De dennen werden in de sloot gegooid om te wateren zodat ze duurzaam werden. Op een gegeven moment werden ze uit het water gehaald en op het land gegooid; land van de kerk.
Dat was soms ook nog wat, aangezien het land, een stukje weiland, eigendom was van de kerk. Met ingang van de maand mei lag het weiland soms nog vol met dennen. Er was een afspraak met de kerk dat de dennen weggehaald moesten worden omdat het er niet mooi uitzag. Veel dennen waren tegen die tijd al verkocht, de rest van de dennen werden bij het huis neergelegd.

In 1920 is het bedrijf ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Waarschijnlijk werd er toen ook al in dennen gehandeld, maar dat kan ik mij niet herinneren aangezien ik in 1947 geboren ben.
Ik denk dat ze daarvoor met paard en wagen percelen dennen ophaalden, zowel dikke lange als korte dennen, waarschijnlijk via Kampen of met de pond.
Die werden dan gebruikt voor het bouwen van stallen en bij de boeren die een stuk stal erbij wilden bouwen. Ook werden ze gebruikt om de rieten daken en platen op te leggen.
Als je toen 2 ritten op een dag deed kon je er bijna een halve week van leven.

Mijn vader is Albert Wielink. Hij verkocht niet alleen hout, maar maakte ook dingen voor rond de hooiberg en hele degelijke houten landhekken, die met houten pennen vastzaten. Mijn vader maakte de planken op lengte en ik was gewoon aan het timmeren.

Mijn vader is in de loods begonnen, daar lag al het hout in en er stond een hele lange trekband machine. Dat was een cirkelzaag en die ging via een hele lange band, wel 5 meter lang. De band was de motor die de zagen aandreef. Heel ouderwets, een heel lang ding. En voor elke soort hout moest er een nieuwe zaag opgezet worden. Die stond in de loods en was de enige machine die mijn vader had. Dat was heel lang zo en het duurde ook een tijd voordat er meer machines kwamen.

Naast de loods stonden grote tonnen carbolineum, dit werd ook verkocht door mijn vader. Er kwamen boeren met een karretje en dan werd er zoveel liter afgetapt, vaak in melkbussen.
In die carbolineum van toen zat nog niet veel teer, die koolteer is er later bijgekomen. Carbolineum werd gebruikt als een beschermlaag voor hout. In de zomer, met warm weer, werd het teer vluchtig en rook je het al van een afstand. Als je het bewerkte moest je oppassen, want de damp kan inbranden op je huid.
De carbolineum werd per liter verkocht, de tonnen waren 200 liter.

In de beginjaren van de houthandel had mijn opa ook koeien. Mijn opa had meer koeien op stal dan mijn vader. Mijn vader had 8 koeien op stal, mijn opa waarschijnlijk meer want het was toen nog een stuk groter.
Naast de 8 koeien hadden we ook nog kleinvee. Achter de loods was een schuur, vier varkenshokken waarvan er 3 gebruikt werden door varkens en in een schuur stonden 4 kippen. Daar was een verhoging ingemaakt en daar stonden de kippen op.
De koeien stonden op stal met stakens, aan touw. En we hadden een mestvaalt daarachter, waar je weleens zo’n stapje had. Dan kon je eraf stappen. Maar wij hadden alleen dat diepe gat van de mest. We konden dus niet even snel tussen de koeien uit naar achter en droog eraf stappen.
Het melken op stal vond ik heel vreselijk, ik heb het een paar keer geprobeerd. Maar als je een trap kreeg, zat je klem. Vreselijk. Doordat er stakens waren met touw eraan kon je ook niet snel naar voren; je zat echt opgesloten tussen de beesten.

Toch hielp ik wel met melken. Ik heb leren melken met de hand en als mijn ouders 5 dagen op vakantie gingen, een paar keer per jaar, dan hielp ik met melken.
Mijn moeder was de boerin, mijn vader absoluut geen boer. Hij had er niks mee, maar vond het wel prima; de boerderij was maar bijzaak.
We hadden geen land direct naast de boerderij, maar een stukje verderop. We moesten altijd met de koeien om de kerk heen naar het land. Net voorbij Eikenaar.
De koeien zijn weggegaan in het jaar dat ik getrouwd ben, precies 46 jaar geleden.

Bron(nen): 
Nelly de Jonge-Wielink, Kerkwetering 5
Subscribe to RSS - niet-agrarische bedrijven