sluiten

Verhaal: Met de rijdende winkel door Mastenbroek

“Een mooie wijk, ik mocht er graag venten.” Zo kijkt Harm Winter terug op de tijd dat hij met zijn rijdende winkel de polder Mastenbroek doorkruiste. Toch plaatst hij direct een kritische kanttekening bij die arbeidsvreugde: “Voor de ruilverkaveling was het niet leuk om er te werken. Toen ik begon in 1962 was het een gesloten gebied. Rond iedere boerderij hing een zekere stilte. Ik kwam ook niet verder dan de voordeur. Dat veranderde toen de ruilverkaveling kwam. Daarmee werd Mastenbroek heel anders, alles werd veel losser. Daarna heb ik vaak aan keukentafels gezeten.”

Oorspronkelijk leek het er helemaal niet op dat Harm Winter, geboren in 1937 te Genemuiden, zijn werkzame leven zou eindigen als de man die ook in Mastenbroek zijn waren huis aan huis bezorgde. Hij werd opgeleid tot typograaf (boekdrukker, letterzetter) en vond zijn eerste baan bij drukker Hoekman in zijn eigen woonplaats. Om zich verder te specialiseren – hij wilde ontwerper worden – ging hij later naar drukkerij Sijthof in Leiden. Daarna volgde werk in Meppel, waar hij ook een woning kon krijgen. En die kon hij betrekken met zijn bruid: bakkersdochter Jannie Roetman van de Kamperzeedijk. Door dat huwelijk zou ook de loopbaan van typograaf Winter veranderen. “Mijn schoonvader wilde zijn zaak verkopen en ik dacht eens na over mijn werk. Al dat binnen zitten zag ik mij tot aan mijn pensioen niet volhouden. Daarom besloot ik om samen met mijn vrouw het bedrijf voort te zetten. Zij stond in de winkel en ik ging bezorgen.”
De opa van Jannie was in 1901 met de bakkerij begonnen. Destijds nog op nummer 111 aan de Kamperzeedijk. In die tijd hadden de schuren tussen de huizen ook een eigen nummer. Later verdween dat en kreeg de kruidenier/bakkerij Roetman het huisnummer 77. De beginnende ondernemer, Harm was toen 25 jaar, weet nog goed dat de verdiensten niet groot waren. “Er was veel concurrentie. De polder Mastenbroek werd bezocht door maar liefst veertien bakkers. Die kwamen uit Hasselt, Genemuiden, IJsselmuiden, 's-Heerenbroek, Westenholte en Zwolle.”
Maar ondanks dat hij wel zeventig uur per week aan het werk was, genoot Winter van zijn nieuwe bestaan. “Ik was buiten en de klantenbinding vond ik heel mooi.” Behalve in Mastenbroek kwam hij ook met zijn rijdende winkel in de Mandjeswaard, de Koekoek en de Pieper. En natuurlijk aan de Kamperzeedijk, waar hij zelf woonde, en nog eens op donderdag- en vrijdagavond in zijn geboorteplaats Genemuiden.

Folders
“Mastenbroek was een fijne wijk, ook voor de verkoop”, blikt de man van de winkel aan huis terug. Hij is trouwens het levende bewijs van het feit dat alles wat een mens leert in zijn verdere leven altijd van pas kan komen. “Het typografenvak is een scheppend vak en dat kon ik later goed gebruiken om te adverteren door folders uit te geven.”
Op maandag en dinsdag bezocht hij zijn klanten aan de Oude Wetering, Nieuwe Wetering en Bisschopswetering. “Het was een druk bestaan: bij iedere klant wist ik precies hoe laat het was”, kijkt de bezorger terug op zijn strak ingedeelde werkschema. Daar kwam in 1996 evenwel een eind aan toen Harm Winter werd afgekeurd vanwege de gevolgen van de ziekte van Ménière (aanvallen van hevige draaiduizeligheid, gepaard gaande met oorsuizen, misselijkheid en hardhorendheid, red.). Hij herstelde gelukkig wel, maar hield er een doof oor aan over. Zijn bedrijf deed hij over aan de nog jonge Jan Beens uit IJsselmuiden. Nu toert Wilco van Dijk rond met de rijdende winkel.
Overigens heeft de voormalige bezorger van de waren aan huis drie voertuigen 'versleten'.

In die tijd maakte hij vanzelfsprekend veel mee. Met de boeren en boerinnen in de polder Mastenbroek deelde hij lief en leed. Hij wil er niet te veel over uitweiden: de verhalen daarover behoren wat hem betreft tot zijn beroepsgeheim. Wel legde hij een en ander van de polder vast door het maken van foto's. Zoals een keukenstoel op het ijs: de foto van die stoel heeft hij nog wel, maar de schaatsenrijder die hem gebruikte staat er niet bij. Die wilde zelf niet op de foto.
Ook heeft hij het interieur van zijn winkelwagen vastgelegd toen mevrouw Van Ittersum van De Drie Bruggen haar inkopen bij hem deed. “Zij was de laatste vrouw die nog met een gouden kap op naar de kerk ging”, herinnert hij zich de periode die is voorbij gegaan. “Omdat zij nog graag zelf de boodschappen wilde halen heb ik speciaal voor haar nog een opstapje voor de wagen gemaakt.”

Na zijn pensionering verhuisden Harm en zijn vrouw naar hun huidige appartement in Genemuiden. Daar kan hij nog na grinniken om een geintje dat hij tijdens zijn werkzame leven uithaalde met een klant in Mastenbroek. Toen hij de boerderij naderde stak hij een sigaret die hij even daarvoor al in de brand had gezet zogenaamd aan met een kleine plastic zaklantaarn. Tegen de toekijkende boer zei hij dat het iets nieuws was: een aansteker met een zoeklicht tegelijk. Op de vraag wat die nieuwigheid moest kosten, deed hij het zaklantaarntje voor 1,98 gulden van de hand.
Die ruil was echter voor korte duur: de volgende week kwam de boer met de klacht dat het ding het niet deed. “Geef maar weer terug”, zei Harm Winter goeiig.

Bron(nen): 
Bron: Harm Winter
Foto's: Harm Winter
Auteur: Rita Ras
sluiten

Verhaal: Voorzieningen, kleding

Verschillende ondernemers kwamen de polder in om mensen van kleding te voorzien. Of liever gezegd: ze verkochten stof zodat de vrouwen kleding konden naaien voor man en kinderen.

In de jaren ’40 kwam de heer Altena uit Zwolle met een koffer vol lappen huis aan huis om stof of fournituren te verkopen. Bij hem kon je wel schortjes laten maken op bestelling. Het was in die tijd heel gewoon dat ook meisjes met schortjes aan liepen en er ook mee naar school gingen.
Ook uit Zwolle kwam de heer Wieringa met een koffer. Bij hem kon je in de jaren ’30 ook pakken kopen. Later had hij een kledingzaak in Zwolle.

Jan Bos uit Genemuiden kwam op zijn bakfiets met textiel. Hij kon mooi vertellen en maakte graag grapjes. Je kon bij hem ook vloerkleden en vloerbedekking kopen. Er kwam ook iemand uit Genemuiden met op zijn fiets een koffer vol knopen, garen en elastiek. Deze man had een handicap aan zijn voeten.

Bestelling kwijt
De heer Jansen uit Hasselt kwam bij de mensen aan de Nieuwe Wetering op zijn bakfiets vol met lappen. Ook uit Hasselt kwam Jozef Bekker. Hij had een winkel in manufacturen en woninginrichting. “Hij kon een hele middag zitten praten en had nooit haast,” herinnert Bernard Reuvekamp zich. “Mijn moeder bestelde een keer nieuwe gordijnen bij hem. Hij nam de maten op en schreef ze achter op zijn sigarendoos. De week erna kwam hij weer de maten opnemen: hij had zijn sigaren op en de doos per ongeluk weggegooid…” Hij kwam wel tot eind jaren ’60 met de auto de polder in om zijn waren aan de man te brengen.

Oude kleren gooide je niet weg, ze brachten nog geld op. Eens in de zoveel tijd kwamen er Joden aan de deur die de oude kleren ophaalden en er wat geld voor gaven. Als er iets van wol tussen zat, kreeg je meer geld, wol was waardevol. Zelfs als de gebreide waar kapot was, zat er altijd nog goede draad aan waar weer iets nieuws van gebreid kon worden. Ze werden wel Lompenjoden genoemd.

Bron(nen): 
Bron: Ab en Roelie Kok, Hannie Knol, Bernard Reuvekamp
Auteur: Annet Jonker
Foto: internet
sluiten

Verhaal: Voorzieningen, kolen en olie

Voordat er gas en elektra was in de polder werd er op hout of turf gekookt. De turf voor de bewoners van de polder werd aangevoerd via het Zwarte Water. De mensen gingen dan met paard en wagen richting Keur aan de Hasselterdijk om turf op te halen. De wagen werd volgeladen en thuis gelost: er kon weer gekookt worden.

In de kamer werd de kachel gestookt op kolen. In de herfst kwam de kolenboer langs de huizen om het kolenhok weer te vullen. De kolen werden in een kolenkit gedaan, die bij de haard stond. Daar kon je zo wat kolen uitschudden in de kachel.

Op vrijdag of zaterdag kwam Gait Jan Visscher van de Bisschopswetering langs de huizen om petroleum te brengen. Alle lampen werden dan weer gevuld.
In de jaren ’70 kwamen er oliekachels, zodat de bewoners meer petroleum nodig hadden.

Bron(nen): 
Bron: fam. Kok
Auteur: Annet Jonker
Foto's:van internet
sluiten

Verhaal: Meiden en knechten, werk in huis

’s Morgens om acht uur staan de dienstmeisjes in Mastenbroek klaar om in hun werkhuizen aan het werk te gaan. Meestal werken ze door tot een uur of vijf, zes in de middag. Tussen de middag wordt er warm gegeten, soms moeten ze het koken. Soms blijven ze ’s avonds brood eten, als het laat is geworden. Dick v.d. Kolk-Hollander vertelt: “op één adres kreeg ik brood met lekker dik boter erop, ik wist niet wat me overkwam! Zo lekker!”

De was
Daar had ze dan vaak ook hard voor gewerkt. Op maandag werd de was gedaan in de wasketel of fornuispot. Water voor de witte was kwam vaak uit de put. Als je geen goede put had, leverde de melkfabriek schoon water in de melkbussen. Bonte was werd ook wel aan de stappe, een houten vlonder aan de Wetering, gewassen en gespoeld.
In het laatste zeepwater werden de klompen van de gezinsleden vaak schoongemaakt. “We zetten ze te drogen op het kippenhok,” weet Dick te vertellen.
Op vrijdag gingen de kinderen allemaal om de beurt in bad, in hetzelfde water. Ook dat deed het dienstmeisje. Verder hield ze binnen de boel schoon.

Werk in het voorhuis
“Ik werkte bij een heel groot gezin, waar ieder kind zijn eigen taak had. De boerin was heel rustig en er kon veel. Op een vrijdag waren de boer en zijn vrouw naar een begrafenis. Ik had ’s morgens de keuken gedaan, alles mooi schoon. De rode vloer (ook wel ‘roodland’ genoemd) gedweild en de zware, ruwe kokosmatten uitgeklopt. Net na de middag kwamen de boer en boerin terug van de begrafenis en ze hadden nog wat overgebleven broodjes meegenomen voor de kinderen. Die aten ze lekker aan tafel op. Maar ze zaten ook te kruimelen… op de vloer waar ik zo druk mee was geweest. Ik vond het helemaal niet leuk en vertelde het thuis aan mijn moeder. Maar die zei nuchter: jij hebt het schoongemaakt en dan is het goed!”

Werk op het erf
De deel aanvegen en het grind aanharken was ook een taak voor het meisje. Als je werkhuizen had, zoals Dick v.d. Kolk, dan hoefde je als meid niet mee om te melken. Was je intern, dan moest dat vaak wel. Wel moesten de meiden altijd de melkbussen, zeven en emmers schoonmaken. Soms moesten ze met zand geschuurd worden totdat ze blonken. Maar meestal werd er soda gebruikt. Dit gebeurde in de schuur of voor in de stal, net waar de pomp was.

Bron(nen): 
Bron: Dick v.d. Kolk
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief Roelie Kok, Bernard Reuvekamp
sluiten

Verhaal: Meiden en knechten, grote schoonmaak en slachten

Tot het werk van de meiden behoort twee keer per jaar de grote schoonmaak. Alles in huis gaat van z’n plek en de matrassen en dekens gaan naar buiten om te luchten. Als het een dag in de zon heeft gelegen, wordt het stof er uit geklopt.

De stal schoonmaken
Zodra de koeien naar buiten zijn wordt de stal schoongemaakt. Die is in de winter flink vies geworden. De slang gaat erdoor en alles wordt schoongeboend: de muren, de deuren, de ‘bukkies’ ( waar de koeien tussen staan) en de drinkbakjes. Als alles goed schoon en weer droog is, wordt alles opnieuw gewit en geverfd. Maken de mannen en vrouwen op de boerderij samen de deel schoon, het verven en witten wordt door de vrouwen gedaan. Ook het melkrek, waar de melkbussen elke dag op gezet worden als ze schoon zijn gemaakt, wordt geverfd.
De mannen teren de bergkappen van de hooiberg en de houten planken van de schuren. Hier hoefden de vrouwen niet mee te helpen.

Slachten
Ook bij het slachten zijn de taken verdeeld: de mannen slachten de dieren en ontleden ze, de vrouwen werken met het vlees af en maken het in.
Dick v.d. Kolk Hollander herinnert zich dat ze op een dag bij één van haar werkhuizen kwam. Het was in de slachttijd. “Heb je weleens bloedworst gemaakt,” werd haar gevraagd toen ze binnenkwam. “Nee, nog nooit gemaakt, wel gegeten,” antwoordt Dick.
“Dat gaan we dan vandaag doen, als je er tenminste tegen kunt.” Het maken van bloedworst is niet moeilijk, maar het geeft een weeë lucht als je het spek, roggemeel en bloed in een grote ton met je handen goed door elkaar mengt. Dan wordt het in zakken gedaan die met een touwtje dichtgebonden worden en in de grote gietijzeren fornuispot gezet. Hier wordt de bloedworst dan in gaar gekookt. “Ik kon er gelukkig wel tegen,” zegt Dick, “maar er waren ook wel mensen die er misselijk van werden.”

Bron(nen): 
Henk en Dick v.d. Kolk
Auteur: Annet Jonker
Foto's : uit het archief fam. v.d. Kolk en fam. Kok
sluiten

Verhaal: De enige telefoon in Mastenbroek

Op de boerderij van de familie Meuleman, ‘Kruisvliet’, is er altijd iets te doen. Vroeger is het een soort uitspanning geweest, net als het huis van de buren. Ook vroeger stonden er twee paaltjes met een bordje er op, een met ‘Kruis’ en één met ‘Vliet’.

Buurkinderen komen er graag spelen met de kinderen Meuleman, waar ze drie meisjes en twee jongens hebben. Voor schooltijd helpen de kinderen mee met melken, vanaf dat ze een jaar of elf zijn. Het melken van de dertig koeien moet met de hand gebeuren en dat is een heel karwei. Ook ’s avonds helpen de kinderen weer mee.

Na de lagere school gaan de kinderen thuis aan het werk, er is genoeg te doen. De jongens gaan nog een paar dagen in de week naar de landbouwschool.

Ondanks het werk is er voor de kinderen ook altijd wel tijd om te spelen. Achter het huis is een kolk, die door de jaren heen dichtgegroeid is met stobben. Het is leuk om met een heel stel kinderen uit de buurt over de stobben naar de overkant van de kolk te springen. Natuurlijk moet je proberen om droge voeten te houden! Naast de kolk loopt nog een laantje naar achter, waar de familie Meuleman zondags weleens gaat wandelen. Na de ruilverkaveling is het laantje verdwenen.

Er komen vaak mensen over de vloer. Meuleman nodigt de agenten die op het kruispunt staan te posten vaak binnen voor een kopje koffie, vooral als het koud is. Ook veldwachter De Vries uit IJsselmuiden komt geregeld langs op zijn grote motor. De kinderen zijn stiekem een beetje bang voor dat grote ding dat zoveel lawaai maakt.

Burgemeester Van Engelen van IJsselmuiden komt ook af en toe aan. Hij vraagt of Meuleman niet een telefoon wil nemen, zodat Mastenbroek bereikbaar is. Dat is prima en zo wordt er telefoon aangelegd. De familie Meuleman brengt telefonische boodschappen over aan de buren.

Als er iets is met het vee of als er iemand ziek is, gaat men naar Meuleman om te bellen. En als er een kindje verwacht wordt, overleggen de aanstaande ouders dat ze bij Meuleman kunnen bellen, zelfs als het midden in de nacht is. Dan tikken ze bij Meuleman en de vrouw aan het slaapkamerraam. Die weten dan wel hoe laat het is en staan op zodat er gebeld kan worden.

Bron(nen): 
J. Pelleboer–Meuleman, die tot 1954 op Kruisvliet gewoond heeft.
sluiten

Verhaal: Leven op de boerderij

‘Vroeger werd er heel veel kleding zelf gemaakt. Ik hield er niet zo van, maar de meeste vrouwen maakten zelf de kleding. Ik weet wel dat ik na mijn trouwen voor mijn man flanellen hemden heb gemaakt. Het werken op het land maakte dat je veel zweette en het harde katoen kon dan erg gaan schuren onder je oksels. Een flanellen hemd verzachtte dat enorm en absorbeerde het zweet op een manier dat het je ook warm hield. Voor mijn man was dat een ongekende luxe, die hij ook aan andere boeren vertelde'.

werk op de boerderij
'Mijn moeder karnde destijds zelf nog boter. Ook werd er iedere herfst geslacht en werd de zolder volgehangen met spek, worst en hammen. Na ons trouwen hebben wij de boerderij van mijn schoonouders overgenomen. Zij hebben nog jaren in een klein huisje naast de boerderij gewoond. We werden bij mijn ouders op het bedrijf niet uitbetaald in geld, maar ik kreeg wel een hele mooie uitzet mee en geld om de boerderij over te nemen. Die uitzet bestond voornamelijk uit gebruiksartikelen, waar we ons prima mee konden redden'.

Poes dood
'Ik heb altijd een meisje in de huishouding gehad, Niesje Roetmans. Die kon heel fijn naaien en elke avond na het melken kon ze dan voor zichzelf werken. Ik weet nog een leuke anekdote over haar te vertellen. Op een keer toen de poes uit de breipot (pappot) snoepte werd ze zo boos dat ze haar klomp naar de poes smeet. Onbedoeld was de poes op slag dood, wat natuurlijk voor heel wat consternatie zorgde. Ik heb nog steeds een goede verstandhouding met haar en met verjaardagen bellen we elkaar trouw op'.

eten
'In de tijd van de hooibouw, bakte ik elke morgen pannenkoeken. Dat was gemakkelijk en smakelijk om mee te nemen op het land. Ik heb nooit honger of armoede gekend. Wat dat betreft kan ik terugkijken op een gelukkig leven. Mijn lievelingsontbijt was bruine bonen met karnemelkspap, dat krijg je nu nooit meer'.

Bron(nen): 
Bron: tekst geciteerd uit krantenknipsel van Hannie Knol
Foto's: uit krantenknipsel, Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Taboe rond overlijden

Wat moet Wim weer hoesten, vreselijk. En hij is nog maar zo klein. Moeder Landman gaat bezig met Wim, maar het helpt niet. Slapen kan ze niet meer. Ze wacht tot het tijd is om op te staan en gaat dan naar beneden. Harm, haar man, heeft het erg in de rug en ligt al een paar dagen op bed met spit.

Naar het ziekenhuis
Die morgen gaat mevrouw Landman met haar jongste zoontje in de tentwagen met de buurman naar het ziekenhuis. Wim moet er blijven, ‘maar’, zegt de dokter, ‘die komt er wel door, zo’n sterke boy!’ Toch overlijdt Wim aan kinkhoest. Weer gaat moeder Landman met buurman Tiem Kok mee in de tentwagen om Wim, die maar elf weken oud is geworden, op te halen. Vader Harm Landman ligt nog steeds op bed en kan niet mee.

Rouwgebruiken
Als de kleine Wim thuiskomt, is alles in rep en roer. Er moet een begrafenis geregeld worden en in huis moet alles dicht. De luiken voor de ramen worden gesloten en er worden witte lakens voor de ramen gehangen. Ook bij de buren zijn de luiken gesloten. “Pappa, waarom moeten de luiken dicht? Het is zo donker in huis, helemaal niet leuk met alleen de lampen aan. En er staat geen plant meer voor het raam.” “Och meisje, Wim is toch overleden? Als hij begraven is gaan de luiken weer open. Dat hoort nu eenmaal zo, iedereen hoeft hier niet naar binnen te kijken. De mensen die ons willen zien, komen gewoon bij ons op bezoek.” Het meisje knikt langzaam. Al is ze nog maar klein, ze begrijpt wel dat het heel erg is dat Wim overleden is.

Hij ligt daar ook zo stil en wit in dat kleine kistje dat mamma op twee stoelen heeft gezet. Over de stoelen ligt een gehaakte zwarte doek, dat zal ook wel zo horen, net als de spiegel die mamma heeft omgedraaid. En mamma heeft andere vaatdoekjes uit de kast gehaald, die met het rode randje zijn weg. Deze hebben een blauw randje. En de theedoeken met het blauwe ruitje hangen nu in de keuken, net als de schort die mamma nu voor heeft. Die heeft ze nog nooit gezien. Ze durft mamma niet zo goed te vragen waarom dat allemaal is. Mamma is héél verdrietig, dat weet ze wel.

Een paar dagen later is de begrafenis. De jongste meisjes moeten thuisblijven, ze zijn nog te klein om mee te gaan. De buurvrouwen zijn druk bezig om koffie te zetten en alles klaar te maken voor als iedereen straks weer thuiskomt.
Later vraagt één van de jongste meisjes, dat thuis moest blijven aan een oudere zus wat begraven nu precies is. “Op het kerkhof was een diep gat gegraven. Daar stond een ladder in en de meneer die het graf gegraven heeft ging, met het kistje waar onze Wim in lag onder de arm, de ladder af naar beneden. Hij heeft het kistje in het gat gezet en nu komt er weer een laag zand overheen. Nu is Wim begraven,” is het antwoord.

Over overlijden en rouw werd niet veel gesproken. Als er iemand in de eerste graad overleed, moesten beide luiken gesloten worden tot na de begrafenis. Als er een neef of nicht overleed moest er één luik gesloten worden. Er werden zwarte vierkantjes op de punt (opstaand als een wybertje) op de kleding genaaid, zodat zichtbaar was dat iemand in de rouw was. Was er rouw in de eerste graad van familie, dan duurde de rouwperiode een jaar en zes weken. Overleed er iemand in de tweede graad, bijvoorbeeld een opa, dan rouwde men zes weken.

Bron(nen): 
Willy Post - Landman
Auteur: Annet Jonker
Foto: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Zuinigheid

Over de zuinigheid van sommige boeren gaan verschillende verhalen rond.

Sinaasappels terugdoen
Zo wordt er verteld dat een boerenvrouw bij de kruidenier, die met de winkelwagen aan huis kwam, een paar sinaasappels had gekocht omdat er iemand ernstig ziek was. Toen de man de week erna weer langs kwam, wilde de vrouw de sinaasappels terugdoen, omdat degene voor wie ze het fruit gekocht had, inmiddels overleden was. De kruidenier moet gezegd hebben: ‘dan eet je ze zelf maar op!’

Te weinig paaseitjes
Een ander verhaal gaat over paaseitjes. Iemand had bij de winkelwagen een zakje met paaseitjes gekocht. De week erna kocht ze weer een zakje, maar daar was ze niet tevreden over. Ze zei tegen de kruidenier: ‘er zat nu een eitje minder in!’ De kruidenier, ook niet op zijn mondje gevallen, antwoordde: ‘O, dan heb je er de eerste keer één teveel gehad!’

Samen met één pak doen
Verder waren er twee broers die samen met één pak deden. De ene zondag trok de één het blauw gestreepte pak aan en ging naar de kerk in Mastenbroek, waar je alleen in pak kon verschijnen. De volgende zondag was de ander aan de beurt en kon dan naar de kerk.

Oud brood
Er was ook een vrouw die aan haar buurvrouw vroeg om het oude brood voor haar te bewaren voor de poes. Toen de buurvrouw later een keertje kwam buurten, zei haar buurman: ‘bewaar maar geen brood meer, ik ben de poes!’

Bron(nen): 
Bron: familie Landman, Bernard Reuvekamp
Auteur: Annet Jonker
Foto: Internet
sluiten

Verhaal: Het huishouden

’s Ochtends vroeg werd er eerst gemolken, waarna de melkemmers en de teems werden schoongemaakt.
Na het melken werd gegeten en werd de boel in huis schoongemaakt, te beginnen met de afwas na het eten en ook de schuur werd geschrobd.

Hierna was het tijd om te breien en kousen te stoppen. Ook broeken verstellen en ander naaiwerk viel onder de werkzaamheden.
In het najaar en de wintertijd was voor de vrouwen en meisjes weer tijd voor naaiwerk. Sokken, kousen, truien, mutsen en wanten, alles was handwerk. Inbreiwerk voor truien met verschillende kleuren, kabelpatronen, figuren op mazen, of gaatjes breien.

In de oorlog werd er veel gebreid met schapenwol. Eerst spon men de schapenwol of liet men het spinnen. Het was een hele kunst om de draadjes even dik te krijgen. Meestal werd er witte wol gebruikt van een wit schaap, maar soms ook bruine wol van een bruin schaap.
Oude kleding werd ook uit elkaar gehaald om er nog iets nieuws van te maken. Zelfs tafelkleden werden als voering gebruikt. Iedereen was in oorlogstijd creatief en ook na de oorlog bleef men nog lang breien en haken.

Maandag was het wasdag; eerst de wasmachine zelf draaien (toen er elektriciteit was ging het draaien automatisch) en daarna ging de was door de wringer. De was werd met een stok opgepakt omdat deze te heet was om met de handen te pakken.
Nadat de was door de wringer was gegaan werd deze nagespoeld met koud water. De witte was werd eerst nog in het chloor gelegd en de volgende dag opgehangen. Bij mooi weer ging de was naar buiten, bij slecht weer op zolder.
De witte was werd ook weleens op de bleek gelegd. Dit moest nat worden gehouden in de zon, anders bleekte het niet meer.
Als de was droog was werd deze gestreken met een strijkijzer met een briket erin. Daardoor was deze vaak te warm of te koud. In 1947 kwam de elektriciteit, dus werden naast de wasmachine de strijkijzers ook elektrisch.

Koken ging op de houtkachel. Drie plekken om te koken. Eerst hout en turf en later ook weleens kolen en briketten. De houtkachel bleef in de winter de hele dag branden. In de zomer niet.
‘s Avonds werd er geen hout meer op gegooid als ze gingen slapen en dan ging het vuur vanzelf uit.
‘s Ochtends werd het vuur dan weer aangemaakt door kleine takjes en papier.

Bron(nen): 
Roelie Kok
Subscribe to RSS - voorhuis binnen