Verhaal: Hoe het stil werd in de polder deel 1
Deel 1
Werkzaamheden in de winter rond 1870
In de winter was het rustig op de boerderij. Niet alleen hoefde het land niet te worden bewerkt, wegen en land lagen nu ook vaak onder water, waardoor de boerderij te voet of met paard en wagen onbereikbaar was geworden. De boerenfamilies in de polders Mastenbroek en Kampereiland beleefden dan geïsoleerde periodes. Deze periodes werden onderbroken als koning winter langs kwam, waarbij al schaatsend hun wereld plotseling veel groter werd.
Het winterseizoen op de terp werd nuttig besteed aan onderhoud van de onderkomens en het maken van gereedschappen en andere benodigdheden. Als het donker werd, zat het gezin bij de tafel of de vuurplaat en verrichtte handwerk. Midden op de tafel stond een blikken lampje met katoen en patentolie. Wie er dichtbij zat, kon net genoeg zien om het gaatje in de kous te stoppen. Lezen was ’s avonds dus niet mogelijk.
De vrouwen waren in de weer met het maken en herstellen van kleding en de mannen maakten bijvoorbeeld visnetten, schoenen, laarzen, kerkstoven en mesheften.
Overdag waren ze, behalve met de dagelijkse zaken zoals het verzorgen van het vee, bezig met hout. Bomen werden omgehakt en daarvan werd van alles gemaakt. Boeren die iets minder handig waren, of een klein gezin hadden, huurden ook wel voor een paar dagen een timmerman in.
Men hakte in de hagen een boom om en zaagde en kloofde deze naar gelang men er van maken wou. Hetzij disselboom, een span, evenaar en knuppels, kruiwagen en zeisenbomen, harkebalken enzovoort. Harkestelen waren in het wilgenhout wel te vinden.
Een es werd na het omhakken eerst in de sloot gelegd en pas na een jaar gebruikt. De bast liet dan mooi los. Hier werden vooral ‘bruggebomen’ van gemaakt. Het wilgenhout werd elke vier jaar gehakt. De zwaarste staken gebruikte men bijvoorbeeld voor de koestal. De iets minder dikke takken genaamd vlekenstaken en de dunnere takjes, het vlekenhout, werden verwerkt tot ‘vleken’. De rest van het wilgenhout werd gebruikt als brandhout.
Van de vlekenstaken zette men er elf op een rij, vlocht het vlekenhout erdoor en omheen tot manshoogte, en men had een ‘vleken’. Drie van zulke vlekens en zes bruggebomen, vormden samen een brug, belegd met strooiing deed deze dienst voor alle vervoer van hooi, mest en vee.
Verder plaatste men enige vlekenstaken in een cirkel dicht bij de weide in de hagen en vlocht deze dicht met vlekenhout. Enige staken werden schuin omhoog gezet tot spits en dan belegd met riet wat de sloot wel gaf. Het benedenste deel aan de buitenzijde werd bestreken met koemest en men had een mooi tochtvrij huisje voor de landvarkens. Bedenk eens, alles voor niets! Nu is voor elke stuk land waar het nodig is een vaste brug, en een mooi door de timmerman gemaakt landhuisje voor de varkens, maar dat kost heel wat geld, wat toen bij velen niet was.
Een ander klusje dat werd gedaan, was het maken van touw en zwavelstokjes van hennep.
Hennep groeide aan de noordkant van het huis. Hennep was een plant van meer dan manshoogte, geleek veel op brandnetels. De juiste bereiding weet ik niet meer, ik was nog maar een kind. Als de hennep rijp was sneed of plukte men ze en legde ze in de sloot, naar ik meen om te ‘reuten’, daarna drogen. Dan viel het houterige deel weg en bleven de vezels over, die werden dan gehekeld, dat wil zeggen door een rij tanden getrokken en de hennep was klaar. De touwslager maakte daar voor de boer alle maar benodigde touw van. Een betere soort dan nu veel in de handel is. Van die gebroken stengels heb ik veel aan reepjes helpen snijden en aan bosjes binden. De puntjes doopten we in zwavel. Zo hadden we de beste zwavelstokjes, zoals toen de bedelaars aanboden. Lucifers bestonden niet, wel waskaarsjes maar die waren te duur.
Wordt vervolgd!