sluiten

Verhaal: Hoe het stil werd in de polder deel 2

Deel 2

Met paarden ploeteren over baggerwegen

De wegen waren in die periode nog erg slecht. Rondom de polder waren grindwegen, maar voordat de boeren die konden bereiken, moest eerst een eind worden geploeterd over ‘baggerwegen’, zoals Jan Hoekman ze noemde. De wegen in de polder kwamen pas in het voorjaar weer boven water en moesten dan worden verhoogd om boven de waterspiegel te blijven.

Nu waren deze wegen in de zomer soms heel mooi. Maar met een weinig regen had men al kuilen en soms gaten zo diep dat men niet wist hoe met een vracht hooi het was te berijden. Ik haalde eens met mijn stiefvader een klein vrachtje hooi uit de Rietsteeg in Mastenbroek. Bij de zogenaamde Papekop zakten de wielen door de weg, tot de assen toe. De twee paarden konden die er niet uithalen zonder afladen, hoewel de vracht geen 500 kilo was. Ik schrijf dit als bewijs hoe toen de wegen waren. Van half oktober tot half maart waren zij helemaal niet te berijden. Tenzij met vorst over de bevroren kluiten. Gedurende de winter waren alle lage landen onder water en ook lage delen der wegen, zodat alle vervoer met bok, schuit of trekschuit plaats had. Soms moesten de kinderen met de schuit naar school gebracht worden en afgehaald. Zondags ging men winter en zomer met de schuit naar de kerk. Dan moest er een paard voor, dat heb ik menigmaal bereden. Ook wel dat einden van 20 meter onder water stonden. Dit was wel te doen, omdat de wegen recht waren. Maar omdat niets te zien was, zonk men soms in diepe kuilen wat voor het paard gevaarlijk was. Zulke plaatsen moesten in stap bereden worden.
Naar de markt maakte men van de trekschuit gebruik. Begon het te vriezen dan moest men wachten tot het ijs houden kon. Dat was een grote ontspanning: schaatsen rijden, vooral voor de jeugd, maar men zag soms ook wel oude mensen zwieren.

Wordt vervolgd!

Bron(nen): 
Dit is een gedeelte uit het boek 'Hoe het stil werd in de polder'
Baukelien Koopmans-van der Werff schrijft hier over het leven van haar betovergrootvader Jan Hoekman (1859-1949).
In de cursief aangegeven alinea's is Jan Hoekman zelf aan het woord, omdat hij deze tekst naliet in de achttien vol gepende schriften die hij naliet aan zijn nageslacht.