Verhaal: Hoe Uilenspiegel de boeren bespotte
Op een dag raakte Tijl Uilenspiegel op zijn zwerftochten in de omgeving van Zwolle verzeild. Hij had de nacht doorgebracht in een kleine herberg, en zijn logies betaald door tot laat in de avond grappen aan de gasten te vertellen. De weduwvrouw die het etablissement bestierde, had pijn in de buik gekregen van het lachen, en voelde zich de volgende ochtend nog zó slap dat ze zei: 'Tijl, neem maar een homp brood met wat kaas uit de spinde, en ga dan maar gauw, anders lach ik me nog dood!' En zo vervolgde de schelm zijn weg, op zoek naar nieuwe avonturen. Over Zwolle had hij veel goeds gehoord, er kwamen altijd lieden van heinde en ver, met allerlei koopwaar op de rug en vooral met veel verhalen.
Schuilen
Het weer was goed, en vrolijk liep hij verder noordwaarts langs de wetering, die hem de weg wees. Maar in de loop van de middag betrok de lucht en begon het te regenen. Eerst zacht, maar allengs harder. Het was zo'n regen die dwars door alles heenging, door je kap, door je mantel, zelfs door het dichte bladerdak van een grote eik waaronder je beschutting zocht. Er was in de omgeving geen enkele schuilplaats te vinden, maar ineens kreeg Tijl een brug over de wetering in het oog. Als hij nu eens onder die brug ging staan, om het einde van de stortbuien af te wachten! Zo gezegd, zo gedaan. Natuurlijk stond de wetering vol en was het bruggehoofd glibberig; hij kwam dan ook bijna tot zijn middel in het water te staan. Maar zijn bovenlijf, zijn hoofd, zijn handen en zij knapzak bleven nu verder droog onder het houten plankier. Dat was dan tenminste wat.
Verveling
Zo had de Uilenspiegel daar al een poosje gestaan, en behalve van het koude water van de wetering begon hij ook een beetje last te krijgen van verveling. Maar gelukkig hoorde hij iets naderen. Een groep boeren kwam langs het water gelopen, terug van het land, hooivorken op de schouder, allen druipend van het hemelwater en nat tot op het bot. Toen ze de brug passeerden waaronder Tijl zich schuilhield, begon hij hard te lachen om die domme boeren, die zich zo kletsnat hadden laten regenen, en niet zoals hij zo verstandig waren geweest om een schuilplaats op te zoeken! De mannen waren eerst verbaasd, maar daarna boos en ze probeerden de deugniet te pakken te krijgen om hem een aframmeling te geven.
Maar Tijl dook de wetering in en kon zich zwemmend in veiligheid stellen. Daarbij werd hij natuurlijk natter dan zelfs de boeren waren, die nu op hun beurt hard begonnen te lachen om die domme zotskap en de achtervolging al spoedig staakten. Rillend en bibberend, zo wil het verhaal, bereikte de Uilenspiegel tegen de avond de stad, waar hij kon bijkomen van zijn waterige belevenis.
De plaats
Nu zijn er mensen die beweren, dat dit alles zich in de buurt van Lierderholthuis heeft afgespeeld. Daar wordt zelfs de betreffende brug nog in ere gehouden, al is die natuurlijk al lang niet meer het planken staketsel uit de tijd van Tijl zelf. Ja, de omwonenden zijn er zelfs in geslaagd om een beeldhouw¬werk te laten plaatsen ter ere van de roemruchte gebeurtenis.
Maar wij weten beter, we kunnen de plek aanwijzen waar het werkelijk is gebeurd, en die ligt in Mastenbroek. Hoe zou anders de Uilenspiegelbrug daar aan zijn naam zijn gekomen? Die vormde eeu¬wenlang de verbinding over de wegsloot langs de Rijk- of Groenesteeg, waarover men van de Bisschopswetering naar de Dijkersteeg en zo naar Lutterzijl kon komen. Vlak tegenover de Papekop, en die naam is vanzelfsprekend óók terug te voeren op de zojuist vertelde schelmenstreek.
'Papenkoppen'
Tijl schold de boeren uit voor 'papekoppen', omdat ze terugkwamen van hun noeste arbeid op het land dat toebehoorde aan het kartuizer klooster op de Sonnenberg. En hoe heette de bewoner van het huis, waar hij voor de boze Mastenbroekers kon schuilen? Ja juist: Jan Cleyssen, een man die al even beroemd is geworden door zijn grappen en grollen! Hij was het, die zijn vriend Tijl in het varkenskot verborg en hem de volgende dag in alle vroegte naar Hasselt smokkelde. Toen de hoogschout van IJsselmuiden later aan de deur rammelde, en alles liet onderzoeken, ook het kot waar negen biggen rondscharrelden, vond hij geen spoor meer van de schavuit. Jan schilderde uit misnoegen over die huiszoeking een tronie van een dikke, welgedane priester op een paneel en hing dat aan zijn gevel. Ziezo, dan kon iedere voorbijganger zich daaraan voortaan spiegelen.
Uiteindelijk vrij
Tijl vertoefde inmiddels veilig en wel binnen de muren van Hasselt, waar de hoogschout hem niet te pakken kon krij-gen. Dikwijls, als het marktdag was, vermaakte hij kinderen en volwassenen met zijn potsen, waarbij Jan hem trouw terzijde stond. Na afloop namen de vrienden dan een pint in de herberg, trokken een lange neus richting polder en toostten: 'Op alle zwangere boeren van Mastenbroek!' En toen Tijl een jaar en een dag in de stad had gewoond, was hij volgens het geldend recht vrij man, en kon hij gaan en staan waar hij wilde. Maar intussen was hij verliefd geworden op een aardig meisje, Mariken, hij trouwde en werd een braaf huisvader. Nog als negentigjarige wist hij de mensen te vermaken met de verhalen over zijn avonturen, die steeds mooier en mooier werden en hem eeuwige roem bezorgden.
nageslacht
Maar de werkelijke betekenis zou hij krijgen als stamvader van een zeer vermaarde familie in de stad Hasselt, die zich trots met zijn voornaam tooide. Het geslacht Tijl zou in later eeuwen synoniem worden met de strijd voor de rechten van de vrije mens en voor de verspreiding van het vrije woord. En daarom moeten we bij het passeren van het kruispunt bij de Papekop altijd even de spreekwoordelijke hoed afnemen voor Tijl Uilenspiegel. Want anders past ons slechts de narrekap.