sluiten

Verhaal: Nieuwe erfbeplanting na de Tweede Wereldoorlog

Veel bomen in de polder Mastenbroek waren dood gegaan doordat door toedoen van de bezetter de polder tussen oktober 1944 en mei 1945 onder water had gestaan. Niet alleen gewone bomen, maar vooral ook veel fruitbomen. Om en op de erven stonden vroeger veelal fruitbomen voor eigen gebruik.

Bij de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog was het mogelijk om met steun van de overheid nieuwe aanplant te doen. Daarvoor werd dan een plan gemaakt in samenwerking met het Rijkstuinbouwconsulentschap.

Een voorbeeld van zo'n plan blijkt uit de lijst van aan te planten appel-, peren- en pruimenbomen die G. Meuleman aan de Hasselterdijk ontving van de assistent van het Rijkstuinbouwconsulentschap te Apeldoorn in maart 1946.

Het betrof mooie oude rassen waar de familie Meuleman trots op was, zoals de appelrassen Groninger kroon en Jonathan, de Zwijndrechtse wijnpeer en de stoofpeer Dubbele Winterjannen en de pruimensoorten Reine Claude en Belle Lovain.

Bron(nen): 
familie Meuleman
Auteur: B. Reuvekamp
Foto's: Wikipedia
Erfbeplantingsadvies: familie Meuleman
sluiten

Verhaal: Boerderij 'Het Schansje'

Waar nu pleziervaartuigen rustig over de Vecht afzakken naar het Zwarte Water kon vroeger zomaar de vijand opduiken. Om te verhinderen dat vijandelijke schepen verder zouden varen richting Zwolle of Hasselt werd tegenover de plek waar de Vecht uitmondt in het Zwarte Water een schans (verdedigingswerk) opgericht. Vlak naast die vroegere schans werd in 1934 Bennie van de Vegte geboren, op boerderij “Het Schansje”.

Zowel de boerderij als de bewoners hebben dus een naam die verbonden is met de directe omgeving. Toen Napoleon bepaalde dat iedereen een officiële achternaam moest hebben, zei een voorvader van Bennie, die ook al op Het Schansje woonde, namelijk “Ik komme van de Vegte”.
Daarmee was de familienaam geboren.
Inmiddels wonen Bennie van de Vegte en zijn vrouw Sienie van de Vegte-van den Berg al weer jaren in een seniorenwoning te Hasselt. Maar de nog steeds vitale Bennie gaat op werkdagen tweemaal daags en in het weekeinde eenmaal per dag naar de boerderij aan de Zwolsedijk 20 om zijn zoon Erik te assisteren. Erik is de zesde generatie van de familie die hier sinds 1781 boert.
In de kleine buurtschap aan die Zwolsedijk speelde zich in 1910 een ware ramp af. Op 22 juni ontstond brand in de boerderij van de familie Blankvoort, die aan de andere kant van de dijk het verst in de richting van Zwolle stond. Er stond echter een zuid oosten wind en alle panden hadden rieten daken. Het treurige gevolg was dat op die dag vijf boerderijen tegelijk afbrandden.
Van zijn vader Wilhelmus Gerardus Eduardus van de Vegte, geboren in 1888, hoorde Bennie later dat het ergste nog was dat de eerste snede hooi ook was verbrand.
Het Schansje werd, net als de andere boerderijen na de brand herbouwd. In tegenstelling tot het woonhuis van de familie Blankvoort werd de ouderlijke woning van Bennie van de Vegte niet voorzien van een datum van het leggen van de eerste steen. “Dat vind ik nog steeds jammer.”
Met of zonder zo'n gedenkteken, de boerderij kreeg de status “karakteristiek” van de gemeente Zwartewaterland, zo weet zijn neef Cees van de Vegte. Deze kleinzoon van een broer van zijn vader maakte een stamboom van de familie, die teruggaat tot de volkstelling in 1748 en stortte zich gelijktijdig op de geschiedenis van boerderij Het Schansje.

Spaanse troepen
Hij weet te vertellen dat er tijdens de Tachtigjarige Oorlog door Spinola, de opperbevelhebber van de Spaanse troepen in de Nederlanden, krijgsvolk in kleine schepen vanuit Almelo via de Regge en de Vecht naar het Zwarte Water werd gezonden met als doel het fort Kijk in de Vecht te overmeesteren. Er ontstond een hevig gevecht bij de monding van de Vecht en het Zwarte Water tussen de Spanjaarden en de Staatse troepen. Er sneuvelde veel volk, maar waarschijnlijk hebben de Spanjaarden de oever van Mastenbroek nooit bereikt en zijn ze teruggedreven tot aan de Berkummerbrug. In 1625 lukte het Ambrogio di Filippo Spinola overigens wel Breda te veroveren.
Maar terug naar recentere tijden. Van het fort of de schans valt nu niets anders meer te zien dan een tamelijk klein stukje bos. Bennie woonde en werkte aan die oever van Mastenbroek, binnendijks, waar het land immer drassig was. Hij kan zich nog goed herinneren dat de paarden die bij het hooien werden ingezet werden voorzien van jute zakken om de poten om wegzakken te voorkomen. Als rechtgeaarde boer noemt hij overigens nog trots zijn eerste tractor, die hij in 1951 kocht. Een melkmachine kwam er pas tien jaar later.
Toen hij zijn vader opvolgde moesten er een kleine dertig koeien worden gemolken en tegen de tijd dat hij de boerderij overdroeg aan zoon Erik was dat aantal melkkoeien verdubbeld.
Bennie van de Vegte ging in Zwolle naar school. Hij had een busabonnement om de Aloysiusschool aan de Koestraat te bereiken en later naar de Grote Baan bij de Veemarkt. Om op de bus te stappen moest hij overigens wel eerst naar Ruimzicht lopen. “Maar in de oorlog reed die bus ineens niet meer terug en moesten we helemaal naar huis lopen.” Omdat Hasselt dichterbij was – zijn ouders hadden in eerste instantie voor een katholieke school gekozen – ging hij vervolgens toch maar de andere kant op, naar een openbare school.
Schaatsen
De Tweede Wereldoorlog heeft uiteraard een diepe indruk gemaakt op het 'basisschoolkind' dat Bennie toen was. Hij was niet direct in de buurt toen een kruitschip van 'de moffen' , gelegen in het Zwarte Water, werd geraakt door een Engelse jager en een tweede jagerpiloot neerstortte in een weiland in de polder Mastenbroek. “Zijn horloge liep nog”, weet Bennie over de verongelukte piloot – die pas 's avonds bij het melken werd ontdekt – te vertellen. Zelf zat hij bij die bewuste aanval op 28 april 1943 aan het ontbijt bij zijn familie op de boerderij Het Luibuis. De klap heeft hij wel gehoord en het servies rinkelde op de tafel. In de ouderlijke woning sprongen de ruiten. “Mijn moeder was pap aan het maken en daar zat allemaal glas in, evenals in de kinderwagen.” Dat de koeien al buiten liepen noemt de boerenzoon van destijds nog steeds een geluk.
Niet alleen dit voorval staat in het geheugen gegrift. Bennie van de Vegte weet zich nog goed te herinneren dat de Duitsers in 1944 de polder onder water hadden gezet. “Als er jagers overvlogen die een rij kogels afvuurden spoot dat door het water.” Maar al die gevolgen van de oorlog brachten hem in de winter toch ook nog iets anders: “Op die grote plas water heb ik leren schaatsen en dat was mooi.”

Bron(nen): 
Bennie van de Vegte en Cees van de Vegte
Auteur: Rita Ras
sluiten

Verhaal: Zelfvoorzienend op het eigen erf

Het erf was vroeger een heel belangrijk onderdeel van het boerenbedrijf en was met veel hout beplant. Dit leverde het benodigde bouwmateriaal, het gebruikshout en de brandstof. Maar het had ook nog tot taak om zoveel mogelijk te beschermen bij stormvloeden. Ook riet werd zoveel mogelijk op eigen erf geteeld.

Verder was een belangrijk gedeelte van het erf voor bouwland of tuin bestemd, waar het benodigde voedsel en fruit verbouwd werden. Toen de aardappel kwam, ging men die op eigen erf verbouwen en dit vormde samen met de vele bonen die men zelf verbouwde een belangrijk onderdeel van het voedselpakket. Er is ook nog een tijd geweest waarin ieder bedrijf zijn eigen vlas verbouwde voor de benodigde kleding. De wol had men van de schapen en spinnen hoorde er gewoon bij. Elk bedrijf was zoveel mogelijk zelfvoorzienend.

Met gras en hooi werden de koeien, paarden en schapen gevoed. Het zaad dat in de winter uit het hooi kwam werd gezeefd, met water of karnemelk vermengd en aan de varkens gevoerd. ’s Zomers moest het vee, dat alleen voor eigen behoefte gehouden werd, zoveel mogelijk de eigen kost zoeken op het land.

De melk werd tot boter bereid in houten emmers, vaten en kuipen en vanzelfsprekend de houten karn. De boter werd in vaatjes verpakt en in de kelder, die meestal aan de noordkant van de boerderij gebouwd was, bewaard. Veel van de boter werd verkocht en per trekschuit naar de markt in Zwolle of Kampen vervoerd. Daar werd ze gekocht door opkopers die het meeste weer vervoerden naar de markt in Amsterdam. Vooral in het midden van de polder is dit lange tijd de belangrijkste bron van inkomsten geweest.

Ieder bedrijf had naast het eigen gezin veel personeel omdat alles met de hand moest worden gedaan. In de zomer werd dit vaste personeel nog aangevuld met de hannekemaaiers of pikmeiers, zoals ze in deze streek genoemd werden. Ze zwermden in Nederland overal uit om enkele weken gras te maaien bij de boeren. De twee achterste banken in de kerk van Mastenbroek herinneren er nog aan, want dit waren de pikmeiersbanken. De andere zitplaatsen in de kerk waren verhuurd.

Met hard werken en sober leven vonden de mensen hier een bestaan, ook wel eens weer afgewisseld met wat betere tijden. Veel ellende en leed hebben de bewoners meegemaakt, vooral door de stormvloeden, die telkens weer toesloegen. Het is wel gebeurd dat twee keer in één jaar alles onder water liep, dat daarbij vele mensen en dieren het leven lieten en dat soms alles door de golven werd weggeslagen.

Bron(nen): 
J. Kroes, krantenknipsel Deltapost archief Hannie Knol
Auteurs: J. Kroes/Annet Jonker
Foto: J. Kroes/Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Warme persbult maken

“Als de slootkant klaar is, leg de zoden dan maar hier neer, die gebruiken we straks voor de pers bult,” hoort Kees Kok zijn vader tegen één van de knechten zeggen. Kees zucht. Een warme pers bult maken, dat is een paar weken zwaar werk. Elke dag een vrachtje gras er boven op, goed in de gaten houden dat het niet teveel broeit, het gras moet net ietsje verkleuren. Ja, hij weet dat het moet, want anders hebben ze te weinig vreten voor de koeien van ’t winter. Met zijn dertien jaar moet hij al flink meehelpen op de boerderij.
Zijn vader maait, Kees stapelt het gras vork voor vork op elkaar op de ronde cirkel waar de pers bult altijd gemaakt wordt. Omdat het gras nog groen is, is het zwaarder dan het hooi dat in de hooiberg komt. Maar ja, dat moet dan ook goed droog zijn. Dat is net zo goed hard werken in de hitte. Dat komt straks allemaal nog. Nu eerst de warme pers bult. Als het gras van vandaag er op ligt, plukt kees rondom de losse delen eraf zodat hij mooi rond en strak wordt
Na een paar weken is de berg met gras zo hoog dat er iemand bovenop gaat staan. Kees steekt steeds zijn vork omhoog en de ander haalt het eraf en zorgt dat het regelmatig verspreid komt te liggen.
Als het gras op is moeten de zoden er omheen gelegd worden “Leg jij nu maar de zoden eromheen”, zegt zijn vader. Even later is Kees druk in de weer met zoden, tsjongejonge, die zijn ook zwaar zeg. Hij laat zich niet kennen, veegt af en toe het zweet van zijn gezicht, maar werkt stug door. Rondom het gras moeten ze komen te liggen, rechtop, zodat het zand beter blijft liggen. Hij is blij dat hij dit keer niet hoeft te helpen met het zand bovenop de bult te scheppen zodat het bovenste gras goed aangedrukt wordt. Eindelijk is het werk klaar. Natuurlijk moet je er in de winter de buitenste rand er een beetje afsteken, de buitenste laag gaat altijd ietsje rotten. Maar dat zorgt er ook voor dat het voer eronder goed blijft. Kees is blij dat het er nu weer op zit!

Bron(nen): 
Kees Kok, Oude Wetering 118
Auteur Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Stadshagen en de verdwenen boerderijen

Het verloren stukje Mastenbroek dat ze nu Stadshagen noemen

Als je Zwolle verliet via de Hoogstraat- Gasthuisdijk kwam men in Frankhuis en volgde men de weg naar Kampen, dan splitste de weg (rechtdoor richting Hasselt, over de dijk langs het Zwarte Water).
Linksaf in Frankhuis ging men over de dijk (verhoging) die de scheiding vormde met het lager gelegen gebied Mastenbroek aan de rechterhand en via Westenholte - ’s Heerenbroek - Wilsum naar Kampen.

Mastenbroek, een polder die ongeveer 8000 hectare groot is (ongeveer 12000 voetbal velden). De polder is ontgonnen en ingericht vanaf 1364, dus bijna 700 jaar oud. Karakteristiek van de polder zijn de rechte weteringen met aan weerszijden een weg. Alleen de Oude Wetering had tot aan de Boxem een weg aan de westzijde. Deze weg werd in de jaren ’60 en ’70 te smal voor de steeds groter wordende verkeersactiviteiten ten behoeve van de landbouw. De wegen waren van het Waterschap en het onderhoud koste handen vol geld, geld wat men niet meer alleen kon opbrengen. Hierdoor ontstond verkaveling van gronden en wegen om zodoende weer jaren vooruit te kunnen. De wegen kwamen in eigendom van de gemeenten.

De gemeente Zwolle kwam in begin 1990 met plannen om huizen te bouwen aan de rand van polder Mastenbroek, een wijk die Stadshagen moest gaan heten. Deze naam is afgeleid van een klein stukje Mastenbroek dat tussen de Provinciale weg naar Hasselt en de Hasselterdijk lag. De weg wordt doorsneden door de Oude Wetering, de hoofdwetering van de polder en van de vroegere vaarroute naar Kampen; via de Rademakerzijl kon men vanaf het Zwarte Water de polder in varen.

De bruggen in de polder waren allemaal op hoogte gemaakt zodat men er onderdoor kon varen (er werd onder andere turf, zand en steen vervoerd). Na de Tweede Wereldoorlog was dit niet meer van toepassing en bij de verkaveling in de jaren ’80 zijn de verhoogde bruggen verdwenen.

Stadshagen, de verdwenen boerderijen

Als men vanuit Frankhuis de polder in ging kwam men op de Oude Wetering, welke recht door de polder loopt van zuid naar noord tot Kamperzeedijk. Aan het begin van de Oude Wetering had men vier en later vijf boerderijen staan. Eén hiervan, het Stokebrand’, is als woonboerderij overgebleven). Van de boerderijen waren ‘t Werkel, het Luibuis en het Stokebrand de oudste.

’t Werkel (foto 2 en foto 3) is een overblijfsel van kasteel ‘Het Werkeren’. Dit geldt alleen voor de naam, want het kasteel was al met de grond gelijk gemaakt tijdens de oorlogen tussen ridders uit de 15e en 16e eeuw. Later werd er op en naast de overblijfselen een boeren behuizing gebouwd die in begin 1800 in handen kwam van Berend Wolters, die in 1820 huwde met Johanna van der Vegte ( van het Luibuis).
Hun dochter huwde later (1847) Hendrik Reuvekamp, geboren in Zwolle (Dieze).
’t Werkel, Oude Wetering 1, is in 1993 verkocht aan de stad Zwolle en het bedrijf is verplaatst naar Baflo, Noord Groningen.
De boerderij raakte al direct in verval door onenigheden over de toekomstige bestemming. Uiteindelijk is die afgebrand.

Op 2 januari 2001 is er een grote brand geweest en is er weinig overgebleven van de gebouwen en alle oude betegeling, staties en dergelijke zijn vernield of verdwenen.
In een rap tempo is alles wat boven de grond stond gesloopt. Dit gaf archeologen de kans om eens onder het gebouw te kijken hoe het was geweest toen het nog een kasteel was en de eeuwen erna. De bewoners van Mastenbroek kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat de archeologen meer belangstelling hadden voor wat er onder de grond zat dan wat er boven stond.

Oude Wetering 2 is ontstaan eind 19e eeuw door huwelijk. Een zoon van ’t Werkel, Lukas, trouwde de dochter van het Luibuis, Gerritdina Johanna Damman (op nr. 4) en werd er een nieuwe boerderij gesticht.
Door de ontwikkloeing van Stadshagen is de laatste bewoner, Broekman, Oude Wetering 2, verplaatst naar Linde bij Dedemsvaart.
Zie foto 4, 5, 6.
Nu staat alleen nog de kastanjeboom, waarschijnlijk geplant ter gelegenheid van hun huwelijk in 1878. De boom heeft de boerderijbrand van 1970 overleefd en ook de aanstormende bouw van Stadshagen.

Ook Oude Wetering 3, het Stokebrand, is van die tijd en zou wel eens een overblijfsel kunnen zijn van het vroegere kasteel het Werkeren. Waarschijnlijk was dit het vroegere stookhuis van de Havezathe. Zie foto 7 - 10.
Het Stokebrand, Oude Wetering 3, is verhuisd naar Westeremden, Noord Groningen

Het Luibuis, Oude Wetering 4, (foto 11 - 14) is de oudste boerderij van de vijf. Er was vroeger ook veel grond bij, volgens sommigen wel 99 hectare. Als men vroeger 100 hectare had of meer moest men belasting betalen. Bijna alle grond lag nabij de boerderij, maar door vererving en verkoop is dit in de loop der 100 jaar afgenomen tot 8,5 hectare rond 1950. Toen is de boerderij gekocht door Pelleboer van de Oude Wetering. Zijn dochter en schoonzoon, J. Snel, hebben bij hun trouwen in 1959 de oude gebouwen afgebroken en een nieuwe gebouwd, maar de oude zwarte houten schuur die vlakbij de wetering stond is behouden gebleven.
De schuur heeft meer dan een eeuw dienst gedaan, als koek en zopie als er ijs was en men over de weteringen van Zwolle naar Kampen schaatsten. Dit was toen erg in trek; als kinderen zaten we achter de ramen om de horde schaatsers langs te zien trekken.

Boerderij nr. 5 is ontstaan in 1936. Stichting ‘Het Vrouwenhuis’ uit Zwolle had in dit gebied veel grond wat ze los verhuurden. Dit beviel hen niet meer omdat ze meer vastigheid wilden en besloten om er een boerderij te bouwen en deze te verhuren. Zo kon het gebeuren dat een zoon van ’t Werkel deze hoeve huurde van de stichting. De boerderij stond 200 meter van de Oude Wetering af en via een eigen weg te bereiken, iets om over na te denken.
(zie foto 15 - 18)
De boerderij van ‘Het Vrouwenhuis’ heeft plaats moeten maken voor Stadshagen en is naar Laag Zuthem verplaatst; op een gedeelte van de plek waar de gebouwen stonden is sportcomplex ‘De Verbinding’ gevestigd, de rest is bestemd voor woningbouw.

In de polder stonden trouwens nog drie boerderijen een eindje van de weteringen af en elk had zijn eigen benaming:
Familie Knol – in ’t Veld
Familie Reuvekamp – in ’t Land
Familie Meuleman – in ’t Bos
Alle drie stonden ongeveer 200-300 meter van de weteringen af.

Bron(nen): 
Bernard Reuvekamp
sluiten

Verhaal: Het landbouwbedrijf in 1928

De verkoopprijs van enigszins gunstig gelegen grond varieert van twee tot drie duizend gulden per H.A, soms word het dubbele of meer betaald. Door de polder loopen smalle, lieve grintwegjes, die uitstekend in orde zijn en niet stuk worden gereden door auto’s waarvan een enkele bij hoge uitzondering er op wordt geduld. Het zal dan ook zeker nog heel wat voeten in de aarde moeten hebben eer het zoo ver is dat het goed wordt gevonden dat de Mastenbroeker boer met eigen auto gebruik mag maken van den weg die naar zijn erf leidt. Hoewel men aan den rand van den polder op sommige plaatsen nog al tuingrond heeft, te IJsselmuiden wordt jaarlijks voor meer dan ƒ150000 aan groenten geveild, bestaat de binnenpolder bijna uitsluitend uit wei- hooiland. Idere boer houdt daar gemiddeld 20 tot 30 melkkoeien. De Mastenbroeker koe, zwartbont, niet overgroot , met dun vel iets wat zwakke achterbeenen en uitstekend uier. Steeds meer melk is het ideaal van den Mastenbroeker boer! Toen de melk niet meer op eigen boerderij verwerkt behoefde te worden is de hooiverkoop langzamerhand verminderd en word er zo veel mogelijk melkvee gehouden; de kleinheid van de grootte opstallen is ten slotte nog het beletsel om de rundveestapel nog meer uit te breiden. De melk wordt grotensdeels coöperatief verwerkt, toch gaat het niet doelmatig,en een beduidend kwantum naar speculatieve fabrieken. Bijna alle boeren hebben hun eigen boerderij, waarvan de opstallen tot voor kort op hoogten werden gebouwd, welke laatsten steeds ter bescherming tegen eventueel stormwater en drijvende ijsschotsen aan de noord- west zijde met opgaand hout gewas werden bepoot, ’t welk bij elke boerderij nog aanwezig is.

Bron(nen): 
J.W. Holtland, in Landbouwblad 24-8-1928, n.a.v Landbouw Tentoonstelling “Zwolland” , 1928 in Zwolle
sluiten

Verhaal: Blankvoort op de Oude Wetering 114 - 116

1680
De terpboerderij Oude Wetering 116 staat rond 1680 op kaarten. Het was de eerste terp vanaf de Boxem, kruising Oude Wetering – Stuurmansweg

1808
Jan Blankvoort en Johanna Jansen Damman, toen Oude Wetering Zuid Einde no. 8.

1830
Henricus Blankvoort en Machteld van der Vegte , komende van Oude Wetering 104 (’t Luibuis ) huwen. Inwonend weduwnaar Jan Blankvoort, 65 jaar. Er werden tien kinderen geboren waarvan acht volwassen zijn geworden

1878
Op Oude Wetering 114 is de eerste steen gelegd door de jongste zoon Cornelis van Henricus Blankvoort. Cornelis huwt in 1879 huwt Marie Damman (komende uit Hoonhorst gemeente Dalfsen ). Er werden acht kinderen geboren waarvan er zes volwassen zijn geworden.

1895
Cornelis overlijdt en weduwe Marie blijft op O.W. 114 totdat ze in 1923 ook overlijdt.
Op Oude Wetering 116 blijven twee oudere broers; Egbert en Herman als vrijgezel wonen.

1920
Hein Blankvoort, oudste zoon van Cornelis Blankvoort, komt na overlijden van Herman Blankvoort op 116. Hij trouwt in 1908 Grade v.d. Kolk uit Zwolle. Ze kregen zeven kinderen waarvan er zes volwassen zijn geworden. Foto 1.

1929
De jongste zoon van Cornelis Gerard Blankvoort trouwt Stien Haverink van de Hasselterdijk wier ouderlijk huis in 1943 werd verwoest door een explosie van het kruitschip in Zwarte Water. Ze bleven kinderloos. Foto 2 en 3 (Oude Wetering 114 omstreeks 1948)

1949
Egbert Blankvoort, oudste zoon van Hein, trouwt met Mies Mulder van Zalk en Veecaten erve Vreugdenrijk. Zij krijgen zes kinderen. De foto (foto 5) van het gezin onder de schouw. Hein en Grade blijven op 116 inwonen. Foto 6 is van hun 50-jarig huwelijk in 1958. De jongste zoon van Hein, Jan Blankvoort gaat in 1949 bij Gerard en Stien op 114 inwonen.

1972
Boerderij op 116 krijgt grotendeels zijn huidige vorm.

1979
Jan Blankvoort verongelukt.

1981
Harry Blankvoort, zoon van Egbert Blankvoort trouwt met Marita Tielbeek en gaan op 114 wonen.

1987
Egbert Blankvoort overlijdt

1989
Wim Blankvoort, zoon van Egbert Blankvoort trouwt met Margreet de Jonge. Ze wonen op 116.

Bron(nen): 
Wim Blankvoort
sluiten

Verhaal: Zieleman aan de Oude Wetering 111

Bron(nen): 
familiealbum
sluiten

Verhaal: Van de Vegte, Nieuwe Wetering 30

Bron(nen): 
familiealbum
sluiten

Verhaal: Reuvekamp van 't Werkel

't Werkel,
zo wordt de boerderij van Oude Wetering 1 genoemd, naar de vroegere havezate “WERKEREN”. Die werd in begin 1800 in vervallen toestand afgebroken.

In 1819 werd de plek, erf en wat landerijen aangekocht door Berend Wolters, die er een boeren bedrijf van maakte.
Een dochter van Wolters, Wilhelmiena huwde Hendrik Reuvekamp in1847
(geboren in Zwolle Dieze ) en kwamen op het Werkel te wonen .

Zij bouwden (verbouwden) het achterhuis ( zie steen) in 1859. Hun toen 5-jarige zoon L.A Reuvekamp legde de eerste steen.
Een jaar later bouwden zij het woongedeelte. Zie de steen van het woonhuis.

Het paar kreeg 9 kinderen waar van L. A. (Luuks) en J .P. (Jans) in Mastenbroek bleven, Luuks was voorbehouden om opvolger te worden op het Werkel, hij nam ook het bedrijf over van z’n ouders.

Zijn jongere broer Jans was voorbestemd om Priester te worden. Hij heeft er ook voor gestudeerd maar dat was toch niet wat hij wilde. Zo kon het voorkomen dat hij de boerderij van z’n broer kocht om er zelf te gaan boeren
Luuks had zijn buurmeisje Gerritdina Damman van ’t Luibuis gehuwd en ook Jans had verkering met zusje van Gerritdina, namelijk Johanna Damman.
Toen heeft Luuks een nieuwe boerderij gesticht OUDE WETERING 2.

Jans kreeg 6 kinderen, zijn vrouw overleed jong en hij is niet weer getrouwd.
De kinderen van Jans Reuvekamp staan op de foto met de bokkenkar in de Werkelallee . Dat is rond 1905

Van de 3 zonen en 3 dochters zijn 1 zoon Bernard en 2 dochters Mina en Mite getrouwd.
De foto is van het huwelijk van Miete Reuvekamp met Bertus ten Have, 15-5-1930 Op de achtergrond is de oude kasteelschuur ‘t Werkel, op de eerste rij op de grond zittend v.l.n.r. Hein en Marinus

Hein en Marinus en zus Dina bleven ongetrouwd op het Werkel. Vooral Hein was een fanatieke veefokker. Ze hadden een goede veestapel met stamboekvee. Op het Werkel
was men al vroeg, begin20 eeuw, lid van het stamboek. Ze gingen ook al vaak naar keuringen, zo ook in 1928 in Zwolle. Daar was de grote landbouwtentoonstelling ‘Zwolland’

Ook daar zijn verschillende prijzen gewonnen. Op de jaarlijkse markt in Hoorn (Noord-Holland) werd vaak een fokstier gekocht. Dat was in hun ogen toen de bakermat van de fokkerij. Het Noord-Hollandse ras was nog meer een melktype dan het Friese.

Ook was men toen wel in voor mechanisatie. Zo werd toen al een hooitransporteur
(ook wel Jacobsladder genoemd) aangeschaft. Deze heeft nog eerst op de ‘Zwolland’ tentoonstelling gestaan alvorens deze naar het Werkel ging.

Ook hadden zij in begin jaren vijftig al een auto. Wie kent de blauwe Opel Kapitein nog? Zo kon het gebeuren dat men met de auto naar de kerk ging in Zwolle op de Kamperpoorter. Toen had Zwolle nog maar 2 stoplichten. Bij de brug was er ook een. Ze moesten ook wachten in de rij. Na enige tijd werd het licht groen en er werd gereden. Maar toen Hein kon doorrijden werd het licht weer rood. Tante Dina die naast Hein zat beviel dat niet: “Dat is me ook wat, we zijn nog helemaal niet aan de beurt geweest . Doorrijden Hein!!!”
Dat deed die ook. Een bus kon nog net stoppen en hen ontwijken.

Een neef van hen Bertus (zoon van broer Bernard) heeft hun bedrijf over genomen in 1964
Die heeft op zeer enthousiaste manier de veefokkerij voortgezet, wat resulteerde in vele prijzen, op veekeuringen. Iets wat de ooms ook hadden gepresteerd.

In 1993 werd het bedrijf verkocht voor woningbouw en begonnen ze in het Groningse Baflo
met een nieuw bedrijf, een naar huidige begrippen modern van opzet met een ligboxenstal, iets wat ze op het Werkel niet hadden.

In volle overgave storten zij zich daar ook op de veefokkerij, en ook opvolger zoon Wilfried richtte zich op de veefokkerij en modernere bedrijfsvoering. De melkrobot deed z’n intrede. Het aantal melkkoeien werd verdrievoudigd.

De gedwongen verplaatsing gaf ook de mogelijkheid om het bedrijf weer aan te passen aan de toen geldende eisen en normen

Maar ook hier was een drang naar groter en efficiënter en die werd gevonden aan de andere kant van de oceaan in de U.S.A . in South Dakota waar in heel andere verhoudingen melkvee wordt gehouden.
Wilfried en z’n vrouw Olga en hun dochter en 2 zoons voelen zich daar bijzonder goed thuis.

Bron(nen): 
Bernard Reuvekamp

Pagina's

Subscribe to RSS - erven