sluiten

Verhaal: Een hart onder de riem

Een hart onder de riem!
Het is augustus 1941. Volop oorlog. De dan 13-jarige Gerrit Pelleboer kijkt zijn ogen uit als hij naar buiten kijkt. Er is net een vliegtuig overgevlogen en nu is het normaal groene weiland achter de boerderij aan de Oude Wetering bijna helemaal oranje. Opgewonden rent hij naar buiten om te kijken wat dat toch is.
Sigaretten, allemaal oranje pakjes met sigaretten, meer dan hij kan tellen. Hij komt handen tekort, rent weer naar huis, haalt een emmer en weet niet hoe gauw hij deze moet vullen. De buren hebben intussen ook door dat er iets bijzonders is, en al gauw staan er meer mensen in het weiland de pakjes sigaretten op te rapen, totdat er niets meer te zien is.
Pas in de keuken, als hij zijn moeder laat zien wat hij gevonden heeft, leest hij wat er op de pakjes staat: ‘Oranje zal overwinnen’, staat er op de zijkant en: ‘31 augustus 1941’ met een W en een kroon op de voorkant. Natuurlijk, dat is de verjaardag van koningin Wilhelmina, die in Londen zit.
De inmiddels 82-jarige Pelleboer haalt een blik tevoorschijn. Met de punt van zijn zakmes wipt hij het verroeste deksel er af. Hij haalt een klein pakje, met een half vergane krant, tevoorschijn. “Ik heb er nog altijd eentje bewaard”, lacht hij, “gewoon in een blik van mijn moeder in een oude krant van toen. En moet je kijken wat de Duitsers deden”. Hij haalt een recent krantenartikel uit het blik, waarin beschreven staat hoe de Duitsers tegenpropaganda maakten. Het oranje pakje sigaretten staat op een poster, met een rokende man. De tekst: ook deze illusie gaat in rook op...

Bron(nen): 
Gerrit Pelleboer
Auteur: Annet Jonker, foto's Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Melk en vlees in de oorlog

Het is warm. Geen wonder, het is volop zomer, 1944. ’s Avonds na het melken, als de volle melkbussen op het erf staan, komen ineens een paar kinderen over de Oude Wetering aan lopen om melk te halen. Kinderen van een jaar of tien, twaalf lopen de polder in met een tas met lege flessen.
“Er is maar weinig melk te krijgen in de stad, alles is op de bon”, zegt één van de kinderen, kunnen we niet wat van jullie kopen?” Even later is het geregeld, Kees ziet de kinderen weer over de Oude Wetering terug lopen, naar Zwolle. Maar.. er komen er nog meer. Veel meer, veel kinderen van rond de tien, hooguit twaalf jaar, maar ook wel ouderen. Ze komen in groepjes over de smalle grindweg de polder in om melk te halen. De kinderen lopend, de volwassenen meestal op de fiets. Vaak helpen de boeren ze wel.
Ze zitten koffie te drinken als de buurman even langskomt. Hij moet het één en ander met vader Albert Kok overleggen. “Heb je het al gehoord van de kolenboer, De Brommer? Die is ook nérgens bang voor,” zegt de buurman. “Nee, wat dan?” Kees zit erbij de buurman vertelt: “Er was geslacht op de Kamperzeedijk. Gait (Gerrit de Brommer heeft het vlees in linnen zakken en in kussenslopen gedaan. Daarna een kolenzak eromheen en alles op de wagen. Over de Gasthuisdijk, in volle vaart langs de Duitse wachtposten. Hij keek niet op of om, galoppeerde de Hoogstraat in en stopte daar bij café de Kippe. Overal kwamen wat mensen vandaan en in twee tellen was de kar leeg! De Duitsers hebben niks te pakken gekregen! Allemaal afgesproken werk natuurlijk, er zal wel een handelaar in Zwolle zitten die z’n mannetjes klaar had staan. Je moet het maar durven!”

Bron(nen): 
Kees Kok, Bernard Reuvekamp
Auteur: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Warme persbult maken

“Als de slootkant klaar is, leg de zoden dan maar hier neer, die gebruiken we straks voor de pers bult,” hoort Kees Kok zijn vader tegen één van de knechten zeggen. Kees zucht. Een warme pers bult maken, dat is een paar weken zwaar werk. Elke dag een vrachtje gras er boven op, goed in de gaten houden dat het niet teveel broeit, het gras moet net ietsje verkleuren. Ja, hij weet dat het moet, want anders hebben ze te weinig vreten voor de koeien van ’t winter. Met zijn dertien jaar moet hij al flink meehelpen op de boerderij.
Zijn vader maait, Kees stapelt het gras vork voor vork op elkaar op de ronde cirkel waar de pers bult altijd gemaakt wordt. Omdat het gras nog groen is, is het zwaarder dan het hooi dat in de hooiberg komt. Maar ja, dat moet dan ook goed droog zijn. Dat is net zo goed hard werken in de hitte. Dat komt straks allemaal nog. Nu eerst de warme pers bult. Als het gras van vandaag er op ligt, plukt kees rondom de losse delen eraf zodat hij mooi rond en strak wordt
Na een paar weken is de berg met gras zo hoog dat er iemand bovenop gaat staan. Kees steekt steeds zijn vork omhoog en de ander haalt het eraf en zorgt dat het regelmatig verspreid komt te liggen.
Als het gras op is moeten de zoden er omheen gelegd worden “Leg jij nu maar de zoden eromheen”, zegt zijn vader. Even later is Kees druk in de weer met zoden, tsjongejonge, die zijn ook zwaar zeg. Hij laat zich niet kennen, veegt af en toe het zweet van zijn gezicht, maar werkt stug door. Rondom het gras moeten ze komen te liggen, rechtop, zodat het zand beter blijft liggen. Hij is blij dat hij dit keer niet hoeft te helpen met het zand bovenop de bult te scheppen zodat het bovenste gras goed aangedrukt wordt. Eindelijk is het werk klaar. Natuurlijk moet je er in de winter de buitenste rand er een beetje afsteken, de buitenste laag gaat altijd ietsje rotten. Maar dat zorgt er ook voor dat het voer eronder goed blijft. Kees is blij dat het er nu weer op zit!

Bron(nen): 
Kees Kok, Oude Wetering 118
Auteur Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Voorjaar

Het voorjaar was een drukke tijd voor de boerderij. Koeien kregen kalveren, dus het melken werd extra druk. Vooral omdat er nog geen melkmachines waren.
De melk ging in 40 liter bussen. De bussen moesten na de weg gebracht worden. De bussen schoonmaken was handwerk, dit gebeurde met sodawater. Het warme water moest met de houtkachel of fornuispot gestookt worden. Met het lentezonnetje begonnen de schoonmaakkriebels, bedden dekens, kleren alles ging naar buiten, dekens aan de waslijn, veren bedden op de ladder op melkbussen om te luchten. Nog geen stofzuiger, wasmachine of strijkijzer, daarom moest alles met mooi weer naar buiten.

Als het vee weer buiten liep moesten de stallen schoongemaakt worden. Iedereen moest meehelpen. De man het zware werk. Ook de zolder moest schoongemaakt worden. Als de stal schoon was werd er weer zand opgehaald en neergelegd waar de koeien met de poten op stonden, dit werd mooi aangeharkt.
Als de stal schoon was en het vee buiten ,was dit een mooie speelruimte voor de kinderen, dan konden ze een kamertje maken.

Bron(nen): 
Roelie Kok
sluiten

Verhaal: Wielink, houthandel, meubelmakerij en veebedrijf

Mijn opa, Hendrik-Jan Wielink, is in 1920 van de Kamperzeedijk uit Grafhorst naar Mastenbroek gekomen. Mijn vader was toen 8 jaar. Ze zijn toen hiernaast komen wonen waar nu Rina woont. Het huis, zoals het nu is, is in 1939 gebouwd, mijn ouders zijn in 1940 getrouwd.
Naast het woonhuis stond een loods en hadden een paar dennen op het erf; het allereerste begin.
Op de foto kun je de dennen zien liggen. Mijn opa is begonnen deze uit het bos te halen. Er is een foto met een trekker, met een hele lange, lage wagen erachter, met de dennen achterop. Dat was de eerste handel die mijn vader had.
In het voorjaar, rond februari, gingen ze naar de beheerder en kochten ze eerst percelen dennen op. De dennen, sommigen wel 12 meter lang, waren gekapt in het bos, werd gezaagd en op percelen neergelegd. De schors werd er niet afgehaald.
Een paar maanden later haalden ze met paard en wagen (later met de trekker) de dennen op. De dennen werden in de sloot gegooid om te wateren zodat ze duurzaam werden. Op een gegeven moment werden ze uit het water gehaald en op het land gegooid; land van de kerk.
Dat was soms ook nog wat, aangezien het land, een stukje weiland, eigendom was van de kerk. Met ingang van de maand mei lag het weiland soms nog vol met dennen. Er was een afspraak met de kerk dat de dennen weggehaald moesten worden omdat het er niet mooi uitzag. Veel dennen waren tegen die tijd al verkocht, de rest van de dennen werden bij het huis neergelegd.

In 1920 is het bedrijf ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Waarschijnlijk werd er toen ook al in dennen gehandeld, maar dat kan ik mij niet herinneren aangezien ik in 1947 geboren ben.
Ik denk dat ze daarvoor met paard en wagen percelen dennen ophaalden, zowel dikke lange als korte dennen, waarschijnlijk via Kampen of met de pond.
Die werden dan gebruikt voor het bouwen van stallen en bij de boeren die een stuk stal erbij wilden bouwen. Ook werden ze gebruikt om de rieten daken en platen op te leggen.
Als je toen 2 ritten op een dag deed kon je er bijna een halve week van leven.

Mijn vader is Albert Wielink. Hij verkocht niet alleen hout, maar maakte ook dingen voor rond de hooiberg en hele degelijke houten landhekken, die met houten pennen vastzaten. Mijn vader maakte de planken op lengte en ik was gewoon aan het timmeren.

Mijn vader is in de loods begonnen, daar lag al het hout in en er stond een hele lange trekband machine. Dat was een cirkelzaag en die ging via een hele lange band, wel 5 meter lang. De band was de motor die de zagen aandreef. Heel ouderwets, een heel lang ding. En voor elke soort hout moest er een nieuwe zaag opgezet worden. Die stond in de loods en was de enige machine die mijn vader had. Dat was heel lang zo en het duurde ook een tijd voordat er meer machines kwamen.

Naast de loods stonden grote tonnen carbolineum, dit werd ook verkocht door mijn vader. Er kwamen boeren met een karretje en dan werd er zoveel liter afgetapt, vaak in melkbussen.
In die carbolineum van toen zat nog niet veel teer, die koolteer is er later bijgekomen. Carbolineum werd gebruikt als een beschermlaag voor hout. In de zomer, met warm weer, werd het teer vluchtig en rook je het al van een afstand. Als je het bewerkte moest je oppassen, want de damp kan inbranden op je huid.
De carbolineum werd per liter verkocht, de tonnen waren 200 liter.

In de beginjaren van de houthandel had mijn opa ook koeien. Mijn opa had meer koeien op stal dan mijn vader. Mijn vader had 8 koeien op stal, mijn opa waarschijnlijk meer want het was toen nog een stuk groter.
Naast de 8 koeien hadden we ook nog kleinvee. Achter de loods was een schuur, vier varkenshokken waarvan er 3 gebruikt werden door varkens en in een schuur stonden 4 kippen. Daar was een verhoging ingemaakt en daar stonden de kippen op.
De koeien stonden op stal met stakens, aan touw. En we hadden een mestvaalt daarachter, waar je weleens zo’n stapje had. Dan kon je eraf stappen. Maar wij hadden alleen dat diepe gat van de mest. We konden dus niet even snel tussen de koeien uit naar achter en droog eraf stappen.
Het melken op stal vond ik heel vreselijk, ik heb het een paar keer geprobeerd. Maar als je een trap kreeg, zat je klem. Vreselijk. Doordat er stakens waren met touw eraan kon je ook niet snel naar voren; je zat echt opgesloten tussen de beesten.

Toch hielp ik wel met melken. Ik heb leren melken met de hand en als mijn ouders 5 dagen op vakantie gingen, een paar keer per jaar, dan hielp ik met melken.
Mijn moeder was de boerin, mijn vader absoluut geen boer. Hij had er niks mee, maar vond het wel prima; de boerderij was maar bijzaak.
We hadden geen land direct naast de boerderij, maar een stukje verderop. We moesten altijd met de koeien om de kerk heen naar het land. Net voorbij Eikenaar.
De koeien zijn weggegaan in het jaar dat ik getrouwd ben, precies 46 jaar geleden.

Bron(nen): 
Nelly de Jonge-Wielink, Kerkwetering 5
sluiten

Verhaal: Stakens in de stal

De stakens in de stal werden gemaakt van wilgentakken. Deze wilgentakken werden zorgvuldig uitgezocht door de boeren; als ze lang en dik genoeg waren dan werden ze gebruikt om stakens van te maken. Alleen de rechte takken werden gebruikt.
Na de selectie werden de wilgentakken in de sloot gegooid om de bast los te weken zodat deze gemakkelijk kon worden verwijderd van de stam.

De stakens werden in de stal in de grond gezet en vastgezet met grond. Ook werden ze aan de stekkerie (de houten balk) bevestigd. De koeien werden vastgezet tussen de stakens. Er zat een kram in de stakens waar de touwen door heen gingen om deze op gelijke hoogte te houden.

Om de drie à vier koeien was er een stiel. De stiel is de verticale, dikke balk. De stekkerie loopt horizontaal tussen de twee stielen, hiertussen zitten de stakens.

In de jaren 60 werd de stal vervangen en uitgebouwd en werd het touw waaraan de koeien vast zaten vervangen door een beugel. Ook kregen de koeien een drinkbak. Voorheen dronken de koeien uit de goot, waar ook het hooi in lag.

De koeien stonden vanaf de jaren 60 gelijkvloers, waar ze voorheen op een verhoging stonden.

Bron(nen): 
Roelie Kok
sluiten

Verhaal: Melkles

De jeugd van Mastenbroek begon vroeger op school met het leren van melken.
In de tweede klas op school ging je leren melken. In het voorjaar als de koeien van stal naar buiten gingen mocht je ’s avonds leren melken op de boerderij. Op de knieën of op de hurken, wat je zelf het makkelijkst vond.

Bron(nen): 
Roelie Kok
sluiten

Verhaal: Melken van de koeien

‘s Morgens om 5 uur stond je op om de koeien te melken. Iedereen hielp mee, behalve de boerin. Het dienstmeisje moest wel mee. Zij moest goed kunnen melken. Elk jaar werd een nieuw dienstmeisje gekozen, tenzij ze zelf wilde blijven of wanneer ze niet beviel bij de boer.

De koeien de gemolken werden, werden vastgezet; een touw kruislinks aan de achterpoten gespannen, zodat de koe niet weg kon.
Gemiddeld leverde een koe 10 tot 15 liter melk op per melkbeurt. Er werd twee maal daags gemolken. Het was vaak 10 liter ’s morgens en 10 liter ’s avonds.
Als koeien pas gekalfd hadden, was de melkproductie hoger.
Tegenwoordig met machines is de melkopbrengst per koe veel hoger; zo’n 25 liter per keer.

Tegen een uur of 7 was het melken klaar en ging men een boterham eten, de kalfjes voeren of een zieke koe verzorgen en de melkemmers werden schoongemaakt.
Rond 8 uur, na deze werkzaamheden, werd echt gegeten.

Elke morgen, behalve ’s zondags, kreeg je karnemelkse pap. Wel met stroop, want anders was de pap te zuur.
Niet op elke boerderij aten ze karnemelkse pap.

De melk werd verzameld in melkbussen. Voordat de melk in de bussen werd geschonken werd het door een zeef gehaald, de teems, om het vuil eruit te halen. Er zat een wat in, een ronde schijf, waarmee het vuil werd opgevangen.

De bussen melk werden elke dag opgehaald; ’s zomers zelfs twee keer per dag, alleen op zondag één keer. En de melk voor de kalfjes kwam weer terug.

De hooiberg, met daarvoor, op de kar, de melkbussen en de pullen (deze werden op de uiers van de koe gezet).

De omslag van melken met de hand naar machines was in de jaren 50, maar ook nog in de jaren 60, vaak afhankelijk van het aantal koeien op de boerderij.

Bron(nen): 
Roelie Kok
sluiten

Verhaal: Kalveren en ondermelk

Kalfjes en de ondermelk
De kalfjes op de boerderij kregen ondermelk. De room van de melk was hier van af gehaald in de fabriek. Wanneer de volle melkbussen van die dag werden opgehaald, werd de ondermelk voor de kalfjes mee teruggebracht.

Bron(nen): 
Roelie Kok
sluiten

Verhaal: Het landbouwbedrijf in 1928

De verkoopprijs van enigszins gunstig gelegen grond varieert van twee tot drie duizend gulden per H.A, soms word het dubbele of meer betaald. Door de polder loopen smalle, lieve grintwegjes, die uitstekend in orde zijn en niet stuk worden gereden door auto’s waarvan een enkele bij hoge uitzondering er op wordt geduld. Het zal dan ook zeker nog heel wat voeten in de aarde moeten hebben eer het zoo ver is dat het goed wordt gevonden dat de Mastenbroeker boer met eigen auto gebruik mag maken van den weg die naar zijn erf leidt. Hoewel men aan den rand van den polder op sommige plaatsen nog al tuingrond heeft, te IJsselmuiden wordt jaarlijks voor meer dan ƒ150000 aan groenten geveild, bestaat de binnenpolder bijna uitsluitend uit wei- hooiland. Idere boer houdt daar gemiddeld 20 tot 30 melkkoeien. De Mastenbroeker koe, zwartbont, niet overgroot , met dun vel iets wat zwakke achterbeenen en uitstekend uier. Steeds meer melk is het ideaal van den Mastenbroeker boer! Toen de melk niet meer op eigen boerderij verwerkt behoefde te worden is de hooiverkoop langzamerhand verminderd en word er zo veel mogelijk melkvee gehouden; de kleinheid van de grootte opstallen is ten slotte nog het beletsel om de rundveestapel nog meer uit te breiden. De melk wordt grotensdeels coöperatief verwerkt, toch gaat het niet doelmatig,en een beduidend kwantum naar speculatieve fabrieken. Bijna alle boeren hebben hun eigen boerderij, waarvan de opstallen tot voor kort op hoogten werden gebouwd, welke laatsten steeds ter bescherming tegen eventueel stormwater en drijvende ijsschotsen aan de noord- west zijde met opgaand hout gewas werden bepoot, ’t welk bij elke boerderij nog aanwezig is.

Bron(nen): 
J.W. Holtland, in Landbouwblad 24-8-1928, n.a.v Landbouw Tentoonstelling “Zwolland” , 1928 in Zwolle

Pagina's

Subscribe to RSS - melkveehouderij