sluiten

Verhaal: Mastenbroek: land van water en gras, koeien en melk.

Als je aan Mastenbroek denkt, zie je gelijk weilanden opdoemen, omringd door water. En op die weilanden koeien, die niet al te waterige melk dienen te leveren. Daarom een citaat waarin de ideale koe staat beschreven: 'De Mastenbroeker koe, zwartbont, niet overgroot, met dun vel, iets wat zwakke achterbenen, wel met een uitstekende uier. Steeds meer melk is het ideaal van den Mastenbroeker boer (citaat uit het landbouwblad geschreven door J.W. Holtland in 1928 ter gelegenheid van de andbouwtentoonstelling Swolland in Zwolle).

Van moedermelk, onontbeerlijk voor de geborene, kan de samenstelling nogal verschillen. Verschil in kwaliteit hadden de verwerkers van koeienmelk - tot boter en kaas - vroeger al heel snel in de gaten. Het eerst werd op het vetgehalte gelet: hoe hoger het percentage vet in de melk hoe meer boter men kon maken (omstreeks 1900 was het gemiddeld circa drie procent). In die tijd ontstonden veel melk-controle-verenigingen die als doel hadden de melkgift van de koeien te controleren op gewicht en vetgehalte. Eenmaal per drie tot vier weken kwam de (melk)monsternemer op het bedrijf en die woog met een unster de kilogrammen melk van de koe. Dan nam hij met een zogeheten monsterschepje een beetje melk en deed dat in een flesje, waarvan de inhoud vervolgens werd onderzocht in een gezamenlijk laboratorium op de samenstelling daarvan.
Dit alles werd bijgehouden in het “melkboekje”. Dat gebeurde heel secuur – want er mochten geen fouten worden gemaakt - allemaal met de hand door de “melkcontroleur”, een officieel beëdigde functie. Elk jaar kreeg de boer een nieuw melkboekje, waarin ook bijzonderheden over de koe stonden, zoals de leeftijd, wanneer tochtig en gekalfd, van de stal in de wei en dergelijke. Dat laatste had een directe invloed op het vetgehalte. In mei is er volop gras en daardoor is meiboter, met een hoger vetgehalte, de beste boter die er is. De smaak is lekkerder dan die van boter uit de staltijd. Door van de betere koeien kalveren aan te houden werd uiteindelijk het vetpercentage verhoogd van drie procent in 1900 tot 3.5 en 4.00 procent en nu zelfs nog hoger. Sinds de jaren ’60 wordt ook het eiwitgehalte onderzocht en uitbetaald door de fabriek.

Een bekende controleur was G.J. Kattenberg van de melkfabriek te 's-Heerenbroek. Hij stond ook wel bekend als de 'snuffelaar', omdat hij 's zomers op maandagmorgen de deksels van de melkbussen trok om aan de inhoud te ruiken. Op zondag werd immers geen melk verwerkt en als de boeren de bussen niet goed koel hadden gehouden kon de melk zuur zijn geworden.

Handmelken was in die tijd gewoon. Een goede handmelker was noodzakelijk op een melkveebedrijf. Met het inhuren van een knecht en/of meid werd er goed op gelet of die wel goed waren in handmelken. Er waren ook handmelkcursussen die werden gehouden op een “voormelkersbedrijf”. Na de cursus volgde een officieel examen en als je slaagde kreeg je een getuigschrift. Van Bernard Reuvekamp is tijdens het examen een foto gemaakt.
Al heel jong werd in een boerengezin spelenderwijs het koeien melken geleerd. Onder de meest gemakkelijk melkende koe leerde je als kind het handmelken.

In de jaren ’50 begon het machinaal melken grote opgang te krijgen. Arbeid werd duurder en met handmelken was je beperkt in het aantal koeien dat je kon melken. Met de machine kon je veel meer koeien per man melken. Maar dat vond niet iedereen direct een goed idee: de critici waren van mening dat de koeien dan uierontsteking zouden krijgen. Maar dit kon worden voorkomen door de koeien 'na te melken'. Als de melkmachine uit was ging men met de emmer onder de koe om te proberen of er nog wat in zat. Op de melkcursus had men immers geleerd 'de laatste drop is de boterknop'. Dit is nog lang zo doorgegaan maar uiteindelijk ging men niet meer na melken en dat ging ook goed. De machines werden steeds beter en men kon meer koeien houden.

Om te melken in de weide werden weidewagens gemaakt: een lange wagen voorzien van buizen en vastzethaken om de koeien vast te zetten. Een benzinemotor dreef de vacuümpomp aan en zo kon men melken in melkketels om vervolgens de melk in de bussen mee te nemen. Ook waren er ronde weidewagens.

Bron(nen): 
Auteur: Bernard Reuvekamp
Foto's: archief Bernard Reuvekamp/website Mastenbroek Toen
sluiten

Verhaal: Veeverbetering

Voordat de KI (kunstmatige inseminatie) zijn intrede deed, zo rond de jaren vijftig van de vorige eeuw, hadden de boeren zelf een stier bij de koeien. Sommigen hadden een stier samen met de buren, omdat men dan gezamenlijk een wat betere fokstier kon aanschaffen en om de kosten te drukken.

Dit was het geval bij de families Van de Vegte en Van Ittersum. Samen gingen ze op stap om een goede stier te kopen. Er werd vooral gelet op het vetgehalte van de melk van moeder van de stier: die moest minimaal vier procent bedragen. Want, zei Van de Vegte zeer gedecideerd: “Ik wil niet met water sjouwen.” Naar eiwitgehaltes keken ze nog niet. Dat deed de directeur van de melkfabriek wel. Die zorgde ervoor dat in de herfst de kaasbak vol zat: dan was namelijk het eiwitgehalte het hoogst en dat was goed voor de melkprijs.

Maar door de gezamenlijke aankoop van een fokstier was je ook genoodzaakt om veel te trekken met een tochtige koe naar de stier toe. Soms was dit ook een welkom uitstapje voor een buurpraatje, maar het moest wel altijd gebeuren. Als je dicht bij elkaar woonde ging het nog, maar er zijn ook gevallen bekend dat er steeds een tot twee kilometer gelopen moest worden. Bij toerbeurt werd de stier gestald bij de een en na circa drie maanden weer bij de ander. Als het een veelbelovende stier was kon het wel zijn dat die drie jaar werd gebruikt. En dat waren vaak heel grote en gevaarlijke stieren en daar zijn nogal eens wat ongelukken mee gebeurd!

De boeren deden toen ook al wel mee aan fok- en melkcontroleverenigingen. Heel lang was voor de Mastenbroekse boeren Noord-Holland van groot belang voor de veefokkerij. Hier vonden ze dat de Noord-Hollandse koe melkrijker was dan de Friese, vandaar dat de Hoornse markt (in de herfst een jaarmarkt voor fokvee) vaak werd bezocht om een fokstier te kopen. Veetransporteur Van der Horst uit Hasselt ging vaak met een vracht vee uit Hoorn terug naar Hasselt om ze bij de boeren weer af te leveren. Ook was de Hoornse markt een uitgaansdag, net als Genemuider Beestenmarkt.

Bernard Reuvekamp herinnert zich de fokveedagen nog goed: “Vroeger begon je plaatselijk en haalde je daar goede resultaten dan werd je ook veelal uitgenodigd om regionaal, provinciaal en/of landelijk deel te nemen aan de keuringen. Iets wat veel tijd en energie vroeg maar wat ook een mooie gelegenheid was om je koeien met die van andere veehouders te meten in een soort wedstrijd. Daar konden ook prijzen mee worden gewonnen, veelal een medaille die dan trots een plaatsje kreeg aan de muur van de voorkamer.”

Bron(nen): 
Bron: Bernard Reuvekamp
Auteurs: Bernard Reuvekamp/Rita Ras
Foto's: archief Bernard Reuvekamp/website Mastenbroek Toen
sluiten

Verhaal: De Reussies - Toen en Nu

De Reussies aan de Bisschopswetering 84

Toen
De Reussies werd rond 1836 gebouwd. De zwart-wit foto is rond 1913 genomen. Op de foto ziet u van links naar rechts: Harmpje Riezebosch (1904), Johanna Riezebosch (1909-1977), Harmpje Riezebosch-Pelleboer, Lubbert Riezebosch, een buurmeisje, de dienstbode en de knecht.

Johanna Riezebosch trouwde met Hendrik Burgers Dekker van de Kamperzeedijk en ze gingen in Ittersum wonen. Daar had Johanna een handwerkwinkel en Hendrik werkte als monteur in de Renault-garage tegenover het station in Zwolle. In Ittersum werden drie kinderen geboren: Evert, Harmpje en Hendrik Johan. Eerst zat de oudere zus van Johanna, Harmpje (getrouwd met Marten Schouten) op de boerderij in Mastenbroek, maar zij verhuisde later met haar man naar de Kamperwetering. Toen konden Johanna en Hendrik boer worden in Mastenbroek en daar werden nog twee kinderen geboren: Lubbert en Aaltje.

Alie (Aaltje) trouwde in 1964 met Peter Kamphof en zij trokken in de salonwagen die op het erf stond. Daar werden hun dochters Helma en Joan geboren. In 1969 verhuisden Alie en Peter van de salonwagen naar het woonhuis, en daar zagen Jan, Hetty, Han en Remco het levenslicht.

Van palen en koppen
Tijdens de ruilverkaveling werd het grondwaterpeil verlaagd, en daar was menigeen niet blij mee. Ook Hendrik Burgers Dekker niet. Hij groef grote gaten om te kijken of de koppen van de palen onder het huis en de stal nog onder water stonden en hoe hun conditie was. Hij kwam tot de ontdekking dat ze droog kwamen te staan. Hij ging naar de dijkgraaf om dit aan te kaarten, maar werd daar niet erg serieus genomen. Het was allemaal onzin en hij moest maar grind om het huis leggen i.p.v. stenen. Omdat hij er niet gerust op was heeft Dekker daarna een paar ijzeren buizen in de grond geslagen: 1 voor het huis en 1 naast het huis. Geregeld gooide hij de tuinslang erin om zo te proberen het waterpeil hoog genoeg te houden. Maar later bleek dat het huis toch steeds meer begon te verzakken. Iets wat bij oude huizen op terpen vaker voor komt.

Nu
Waarschijnlijk rond 1926 is aan de linker kant van het woonhuis een gedeelte bijgebouwd, zodat het huis geschikt was voor 2 gezinnen. En zo ziet het huis er nu nog uit (zie kleurenfoto).
Op De Reussies (ook het hele gebied achter de boerderij heet De Reussies) heeft altijd melkvee gestaan, en soms een aantal varkens. In 2000, het jaar dat Peter 65 werd, zijn ze gestopt met het melkveebedrijf. Daarnaast waren Peter en Alie altijd al bezig met de paardenfokkerij, en ook nu staan er nog paarden op de deel.

Bron(nen): 
Bron: Peter en Alie Kamphof
Tekst: Berendien Duitman
Foto 1913: Peter en Alie Kamphof. Foto 2015: Berendien Duitman.
sluiten

Verhaal: Voorzieningen, de melkrijders

Zoals met alles in de polder kwamen ook de melkrijders vanuit de omliggende plaatsen de polder in om bij hun klanten de melk te halen. Elke melkfabriek had z’n eigen klanten dus reden er meerdere melkrijders in één gebied.
De melkfabrieken in Genemuiden, Hasselt en ’s-Heerenbroek en Blokmelk in Frankhuis waren coöperaties en Van Heel in Kampen was particulier.

Derk v.d. Brink kwam de melk halen aan de Nieuwe Wetering en de Oude Wetering. Vanaf ’58 deed de heer Barneveld dit. Zowel Derk v.d. Brink als de heer Barneveld had twee kidden (kleine paarden) voor de wagen. Als de lange wagen vol was, konden ze hem haast niet trekken.

Melkgeld
De melkrijder bracht ook het melkgeld van de fabriek mee, en dat waren soms best grote bedragen. Hij had een kistje op de wagen met daarin alle enveloppen. Dat kon rustig buiten blijven staan als hij ergens naar binnen was, het werd nooit gestolen. De bruine enveloppen met het geld werden in een bus gelegd. Het deksel van de bus werd er los op gelegd, zodat de boer wist dat in die bus het melkgeld zat.

Water en wei
Tot 1963 nam de melkrijder één keer in de twee weken ook water mee voor de witte was. Dat waren al gauw zo’n tien bussen met veertig liter water. Dat moest allemaal de belt op, in huis gebracht worden. Dat gebeurde meestal met een karretje.
Naast water bracht de melkrijder op bestelling ook (melk)wei mee. Dat kreeg het grotere jongvee te drinken. Als het heel warm was dronken de kinderen ook weleens van de wei, zo uit het deksel van de bus. Je kon ook boter (er was toen alleen roomboter) en karnemelk bestellen voor eigen consumptie. De karnemelk werd geleverd in een glazen fles met een zilveren dop erop.

spek eten
Aan de Nieuwe Wetering kwam ook melkrijder Jan (van Mina) v.d. Kamp. Jan van Ittersum keek als kind vol bewondering naar Jan v.d. Kamp. Later, als hij groot was, wilde hij ook melkrijder worden. Zijn oma zei: “dan moet je veel spek eten, want anders kun je de bussen niet op de wagen krijgen!”

Lambert Bloemhof, in dienst bij Klaas van den Berg als melkrijder, reed de melk naar Hasselt met twee melkwagens. Met de ene ging hij op pad en bracht de bussen weg naar de boeren. Als de wagen leeg was ging hij de andere halen die hij op een kleine uitsparing langs de weg bij het Vosje geparkeerd had en maakte daarna ook deze leeg. Later begon Bloemhof voor zichzelf. Van de gezamenlijke inspanningen van Klaas en Warner van den Berg is Landbouw Mechanisatie Bedrijf Van den Berg het resultaat.

Bron(nen): 
Bronnen: Ab en Roelie Kok, Jan van Ittersum, Arie Kroes
Auteur: Annet Jonker
Foto's: krantenknipsel Deltapost, Jan van Ittersum, Hannie Knol
sluiten

Verhaal: Voorzieningen, kunstmest en veevoer

Het veevoer en de kunstmest werden door verschillende leveranciers de polder in gebracht. Ook hier was er weer het verschil van mensen die van de Coöperatie kochten of van particuliere leveranciers.

Omdat de Coöperatie in Hasselt verschillende klanten in de polder had, had de landbouwschuur, die in de kern van het dorp stond op de plaats waar nu Landbouwmechanisatiebedrijf Van den Berg zit, begin vorige eeuw een kleine voorraad veevoer en kunstmest. Dan hoefden de boeren niet helemaal de polder uit als ze een kleinigheid nodig hadden.
Ook vanuit Hasselt kwam Spikman de nodige bestellingen afleveren.

Vanuit Genemuiden kwam Fuite met paard(en) en wagen de polder in om het bestelde veevoer te bezorgen. De paarden stonden bekend als erg mak. Ze konden ook een hele krappe draai maken op de smalle wegen langs de weteringen in de polder.
Als het wat later op de dag werd, en het werd donker, dan vroeg Fuite de kinderen van klanten om de lantaarns op zijn wagen aan te steken. Hij had aan de voorkant van zijn wagen twee stormlantaarns en aan de achterkant één rode stormlantaarn. De kousjes, die doordrenkt waren van de petroleum die onder in de lantaarns zat, konden hoger en lager gedraaid worden.
Als Fuite afscheid nam zei hij vaak: “Nou, ‘k zette deu, ’t goeie!”

Op de Bisschopswetering kwamen met veevoer naast Fuite ook Slump, H.W. van Regteren uit Oosterholt ( met kunstmest en waarschijnlijk ook veevoer), en tenslotte nog Ten Hove, die vertegenwoordiger was van de Coöperatieve Landbouwbank uit Kampen.

Bron(nen): 
Bron: Hannie Knol
Auteur: Annet Jonker
Foto: Annet Jonker, lijst uit archief Hannie Knol
sluiten

Verhaal: Meiden en knechten, werk in huis

’s Morgens om acht uur staan de dienstmeisjes in Mastenbroek klaar om in hun werkhuizen aan het werk te gaan. Meestal werken ze door tot een uur of vijf, zes in de middag. Tussen de middag wordt er warm gegeten, soms moeten ze het koken. Soms blijven ze ’s avonds brood eten, als het laat is geworden. Dick v.d. Kolk-Hollander vertelt: “op één adres kreeg ik brood met lekker dik boter erop, ik wist niet wat me overkwam! Zo lekker!”

De was
Daar had ze dan vaak ook hard voor gewerkt. Op maandag werd de was gedaan in de wasketel of fornuispot. Water voor de witte was kwam vaak uit de put. Als je geen goede put had, leverde de melkfabriek schoon water in de melkbussen. Bonte was werd ook wel aan de stappe, een houten vlonder aan de Wetering, gewassen en gespoeld.
In het laatste zeepwater werden de klompen van de gezinsleden vaak schoongemaakt. “We zetten ze te drogen op het kippenhok,” weet Dick te vertellen.
Op vrijdag gingen de kinderen allemaal om de beurt in bad, in hetzelfde water. Ook dat deed het dienstmeisje. Verder hield ze binnen de boel schoon.

Werk in het voorhuis
“Ik werkte bij een heel groot gezin, waar ieder kind zijn eigen taak had. De boerin was heel rustig en er kon veel. Op een vrijdag waren de boer en zijn vrouw naar een begrafenis. Ik had ’s morgens de keuken gedaan, alles mooi schoon. De rode vloer (ook wel ‘roodland’ genoemd) gedweild en de zware, ruwe kokosmatten uitgeklopt. Net na de middag kwamen de boer en boerin terug van de begrafenis en ze hadden nog wat overgebleven broodjes meegenomen voor de kinderen. Die aten ze lekker aan tafel op. Maar ze zaten ook te kruimelen… op de vloer waar ik zo druk mee was geweest. Ik vond het helemaal niet leuk en vertelde het thuis aan mijn moeder. Maar die zei nuchter: jij hebt het schoongemaakt en dan is het goed!”

Werk op het erf
De deel aanvegen en het grind aanharken was ook een taak voor het meisje. Als je werkhuizen had, zoals Dick v.d. Kolk, dan hoefde je als meid niet mee om te melken. Was je intern, dan moest dat vaak wel. Wel moesten de meiden altijd de melkbussen, zeven en emmers schoonmaken. Soms moesten ze met zand geschuurd worden totdat ze blonken. Maar meestal werd er soda gebruikt. Dit gebeurde in de schuur of voor in de stal, net waar de pomp was.

Bron(nen): 
Bron: Dick v.d. Kolk
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief Roelie Kok, Bernard Reuvekamp
sluiten

Verhaal: Verraad op de Kamperzeedijk

“Hannes, kom eens kijken wat daar aankomt”, roept mevrouw van Oene. Hannes komt naar buiten en ziet, net als zijn vrouw, hoe de melkwagen nadert. Gerard van Assen zit, net als altijd, op de wagen. Bij de groepjes melkbussen, die gevuld aan de kant van de weg staan, stopt de wagen om ze op te laden, ook net als altijd. Maar een stel jonge kerels haalt ze er weer af, net zo snel als Gerard ze er op zet, net als vanmorgen. Maar Gerard is niet alleen: op de wagen zit een WA-man om de melkrijder te controleren. Het is zaterdagmiddag 1 mei 1943…

Wat is er aan de hand? Eind april hebben de Duitsers bevolen dat de vrijgelaten krijgsgevangenen van het Nederlandse leger zich opnieuw moeten melden. Maar het Nederlandse volk protesteert, en er breken stakingen uit, die de geschiedenis ingaan als de meistakingen. Niet alleen in de steden, ook op het platteland protesteerde men. Door geen melk meer af te leveren aan de zuivelfabrieken, kwam de ‘export’ naar Duitsland stil te liggen. De sfeer is erg gespannen.

Hannes van Oene wordt zo kwaad dat hij op de wagen springt en de WA-man flink door elkaar schudt. Dan trekt zijn zwager hem van de wagen. Maar de WA-man, die al grimmig is omdat hij niet kan voorkomen dat de bussen weer van de wagen afgehaald worden, is nu helemaal woedend. “ Dat kost je de kogel,” roept hij Hannes na!

“Man, Je moet meteen weg,” zegt zijn vrouw. “Ik smeer je wat brood en dan moet je gaan.” Hannes vertrekt meteen en duikt onder bij zijn zus, die een eindje verderop woont. Nog geen uur later hoort mevrouw van Oene de overvalwagen al aankomen. Ze wordt meegenomen naar het politiebureau aan de Trekvaart, omdat ze niet wil vertellen waar Hannes is. Ze wordt zelfs met de revolver onder de neus ondervraagd, maar ze zegt niets.

Intussen is de overvalwagen weer vertrokken, richting Kamperzeedijk en stopt bij zeven adressen. “Ze wisten precies waar ze zijn moesten, er moet verraad in het spel zijn geweest,” zegt mevrouw van Oene later. Nog diezelfde nacht wordt Hannes gevonden bij zijn zus. De volgende morgen wordt mevrouw Van Oene vrijgelaten. Ze loopt terug naar huis, naar haar vier jonge kinderen die door haar ouders opgevangen zijn.

De mannen worden meteen naar Hengelo gebracht, waar ze alle acht standrechtelijk veroordeeld worden. De zeven jonge mannen krijgen vanwege hun leeftijd niet de geëiste doodstraf, maar tien jaar tuchthuisstraf. Hannes wordt in de vroege ochtend van maandag 3 mei in de bossen van Almelo doodgeschoten.

Als mevrouw Van Oene op maandagmorgen met de bonkaarten, die Hannes ook voor anderen ophaalde en wegbracht, bij het gemeentehuis is IJsselmuiden komt, wordt ze een beetje vreemd aangekeken. “Ik maakte me niet zoveel zorgen, Hannes had immers niks ernstig gedaan,” vertelt ze later. Als ze het gemeentehuis weer verlaat, houdt een politieman haar even staande. “Heb je al iets gehoord?” Als ze zegt van niet, zegt hij: “Hou er rekening mee dat het weleens ernstig kan zijn.” Op de IJsselbrug komt ze een ver familielid tegen, die haar vraagt of het waar is dat Hannes is doodgeschoten, omdat het aangeschreven staat. Als ze bij haar familie komt, ziet ze dat het waar is.

Later komt er een predikant uit Hengelo, die haar alles vertelt, ook hoe moedig Hannes is geweest. Van de acht gearresteerde mannen komen er uiteindelijk vier weer thuis. Drie anderen overlijden in de concentratiekampen of net na de bevrijding aan de gevolgen daarvan.

Verhoudingsgewijs heeft de staking nergens zoveel slachtoffers geëist als juist aan de Kamperzeedijk. Deze gebeurtenis heeft een plaats gekregen in de documentaire annex speelfilm over de oorlogsjaren in IJsselmuiden.

Bron(nen): 
Krantenknipsel Kamper Nieuwsblad 16 maart 1985 uit archief Hannie Knol.
Auteur: Annet Jonker
Foto’s: uit krantenknipsel, Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Brand in de hooiberg

Het is rustig in huis, de kinderen doen een spelletje samen met Opoe, die oppast. “Ik geloof dat de kerk ook uit is,” zegt Johanna van de Vegte tegen Opoe. Opoe kijkt naar buiten. “Ja, dat denk ik ook, va en moe zullen nu wel gauw thuis zijn, ik ga koffie zetten!”

Als Opoe aan het redderen is, ziet Johanna ineens een groep jongens heel hard fietsen. Ja, die komen ook uit de kerk. “Opoe, waarom fietsen die jongens van de Kamperzeedijk zo hard?” Opoe gaat voor het raam staan en ziet dat Johanna gelijk heeft. “Dat is wel vreemd”, zegt ze, “waar zouden ze naar toe gaan? Het lijkt wel… ze fietsen bij ons het erf op!”

De rust is weg, Opoe ziet vanuit de schuur dat de hooiberg in brand staat. De kinderen worden in huis gehouden. Steeds meer mensen komen het erf op. Iedereen in huis kijkt of de brandspuit er al aan komt. Intussen houden de mensen die buiten zijn de brandhaard met emmers water. Het duurt vrij lang voordat de brandspuit komt. Hij moet eerst onder de kerktoren vandaan gehaald worden, de paarden ervoor en dan nog van Kruisvliet naar ’t Hanerik. Een gedeelte van het hooi gaat in vlammen op.

Deze gebeurtenis die in de jaren vlak na de oorlog plaatsvond aan ‘t Hanerik is één van de laatste keren (misschien wel de laatste keer) dat de brandspuit gebruikt is.

Bron(nen): 
Hannie Knol
Hoort bij locatie: 
sluiten

Verhaal: Voer voor het vee in de polder 1945

Als de Polder Mastenbroek in april 1945 bevrijd wordt, staat het land nog steeds onder water. Het gemaal moet aangezet worden om de 8000 hectare land droog te pompen. Maar… er is geen brandstof. In de laatste Oorlogswinter was er aan alles een gebrek, ook aan brandstof. De kolen van het gemaal zijn verdwenen… Daarom koopt het polderbestuur stro, zodat het vuur in de ketels van het gemaal kunnen branden. Dat stro komt per schip naar Genemuiden en de boeren moeten helpen om het bij het gemaal te krijgen.

Vee elders onderbrengen
Als het land drooggemalen is, kunnen de beesten nog niet direct naar buiten: er groeit immers nog niets. De Rijksdienst Landbouwherstel, opgericht door de Nederlandse regering in augustus 1945, houdt zich bezig met het beheer van landbouwgronden en het afhandelen van bezettingsschade. Hier valt ook onder water gezet land onder. De Rijksdienst brengt vee onder brengen bij boeren die aan de rand van de polder wonen en wiens land droog gebleven is. Niet alle boeren werken vrijwillig mee, soms moet er enige dwang uitgeoefend worden. Er gaat vee uit Mastenbroek naar de Mandjeswaard en naar het Kamper eiland. Waarschijnlijk wordt dit door de overheid vergoed.

Voer voor het achtergebleven vee
Een ander probleem is het voer voor de koeien die in Mastenbroek achtergebleven zijn. Er groeit nog niets in de polder en omdat de polder in september 1944 onder water gezet is, is er ook minder geoogst. Het bestuur van de ‘Stoomzuivelfabriek Genemuiden’ in Genemuiden regelt eind mei, begin juni met de Rijksdienst voor de Noordoostpolder dat er veevoer voor de boeren in Mastenbroek geleverd wordt. De stoomzuivelfabriek huurt 30 ha. rode klaver voor zes boeren van de Kamperzeedijk. Zes boeren van de Nieuwe Wetering kunnen hooien bij Kuinre. Dat is wel een hele onderneming: twee boerenwagens met daarop maaimachines en daarachter twee hooimachines (gecombineerden) vertrekken naar Kuinre. Voor de wagens lopen twee paarden. Een moeizame tocht omdat de wagens de hele winter in het water hebben gestaan. De boeren leveren allemaal man-, paardenkracht en wagens aan. Via ‘De Krieger’ naar Vollenhove, dan de polder in over de nieuwe weg die ongeveer evenwijdig liep met de oude weg over Blokzijl en Blankenham richting Kuinre. Er gaan ook fietsen mee, want op zaterdag gingen de mannen weer naar huis, naar de Kamperzeedijk. De paarden konden dan bij een ‘directieboer’ blijven. Een directieboer had het opzicht over 500 ha. Door de week eten en slapen de mannen in kamp Luttelgeest 2.
De rode klaver staat een halve meter hoog! De mannen maaien het en omdat het prachtig weer is is de klaver met twee, drie dagen droog. Het wordt aan mijten gezet, onder de begeleiding van een deskundig mijter die het werk goed in de hand houdt. Na twee weken staan er maar liefst vijf grote klavermijten! In het najaar wordt de klaver in balen van 50 kg geperst en met de hulp van legerwagens naar Mastenbroek gebracht.

Land voor de pinken
Voor de pinken heeft de Genemuider Stoomzuivelfabriek, net als de andere ‘melkfabrieken’ die de melk van de boeren uit de polder afnemen, land geregeld in de polder. Een ploeg ‘verzorgingsmannen’ gaat alvast naar de polder om de weiden daar ‘in het draad te zetten.’ Deze mannen blijven ook in de polder om voor de pinken te zorgen. De pinken worden voorzien van een schets met aftekening, een blikje in het oor en de afkorting van de voor- en achternaam van de eigenaar wordt in de hoeven gebrand. Dan worden de pinken met de veeboot van de familie Visscher (de Pieten) naar Kuinre gevaren. Vanaf Kuinre worden ze nog een paar kilometer verder gedreven naar de klaverweide.

Het vee weer terug
Toch is het vee niet lang in de polder geweest. Eind augustus 1945 komt het bericht dat er pinken uitgebroken zijn in dat ze in “het Lemster Hop” lopen, een gebied tussen Kuinre en Lemmer. Om verdere moeilijkheden te voorkomen geeft het bestuur van de Genemuider Stoomzuivelfabriek opdracht om het jongvee terug te halen. De pinken worden bij elkaar gedreven en over dezelfde route naar huis gebracht. Tussen ‘de Noorde’ en het veer worden de pinken tegengehouden. In zes of zeven vaarten worden de 500 pinken overgezet en tijdelijk ondergebracht op de algemene weide aan de Achterweg in Genemuiden. De volgende dag halen de eigenaren ze daar op.
Dat het een hele tocht was om het vee lopend uit de polder op te halen, bleek wel dat verschillende boeren de klompen versleten hadden en op kousenvoeten het laatste stuk naar huis liepen.

Bron(nen): 
Bron: Peter van der Horst
Foto: internet
sluiten

Verhaal: Oog voor anderen en 'onbezoldigd veldwachter'

‘Meisje, jij moet morgen een poosje naar die mensen gaan. Ze hebben zo’n groot gezin, ga jij daar nu eens even de schoenen poetsen,’ zegt Harm Landman tegen zijn één van zijn dochters. Ze zucht in stilte. Dat is al de zoveelste keer. Maar haar vader heeft wel gelijk, er is daar heel veel werk te doen.

Groot hart
Harm Landman, die als wegwerker overal in de polder komt en die iedereen kent, heeft oog voor anderen en een groot hart. Als hij ziet dat er ergens een paar handen extra welkom zijn, stuurt hij er geregeld één of een paar van zijn dochters op zaterdag naar toe.

Iedereen ingeschakeld
Zelf is hij een harde werker die, naast zijn werk als wegwerker, verschillende klussen voor de boeren doet. Iedereen wil hem wel hebben. Bij Reuvekamp heeft hij de tussensloten uitgegraven. Ook de buren helpen elkaar voort. Als er geen melkmachine is, helpt Harm geregeld. En met hooien schakelt hij ook zijn kinderen in, zij moeten het hooi harken.
Ook in en om het huis aan de Milligersteeg, dicht bij de Boxem, is er genoeg te doen. Moeder Landman heeft zo haar eigen werk: het verzorgen van de kippen, de varkens en de schapen naast de huishouding. Vier koeien, drie en een pink, heeft de familie Landman. Als de pink gekalfd had werd hij geslacht of verkocht. Het vee staat ’s winters in de steltenberg: een combinatie van een schuurtje met daarbovenop een kap waaronder het hooi lag. Door het luik in de zolder van de schuur kon het hooi zo naar beneden gewerkt worden.

Later hebben Harm en Jennigje Landman ook een paar paarden ‘voor de kleinkinderen’. “Mijn vader vond het zelf zo leuk,” glimlacht de nu volwassen docher. “Eén keer per jaar gingen ze altijd naar de Zuidlaardermarkt en ze kwamen altijd terug met een paard. Het was gewoon een leuke hobby.”

Onbezoldigd veldwachter
“Mijn vader was ook nog onbezoldigd veldwachter,” vertelt één van de dochters, “dat zeiden we altijd voor de grap. Hij hield een oogje in het zeil op het vee dat aan de Milligersteeg graasde. Dat was van boeren die niet in de polder woonden maar in Spoolde, IJsselmuiden of Schelle. Die konden zelf niet elke dag komen kijken, dus dat deed mijn vader. Soms moest de verrekijker erbij komen om het vee te tellen. Als er één miste, moest het gezocht worden. Als het zo uitkwam, deden wij als kinderen dat.”

Bron(nen): 
Willy Post - Landman
Auteur: Annet Jonker
Foto's: Uit archief familie Landman

Pagina's

Subscribe to RSS - melkveehouderij