sluiten

Verhaal: Leven op de boerderij

‘Vroeger werd er heel veel kleding zelf gemaakt. Ik hield er niet zo van, maar de meeste vrouwen maakten zelf de kleding. Ik weet wel dat ik na mijn trouwen voor mijn man flanellen hemden heb gemaakt. Het werken op het land maakte dat je veel zweette en het harde katoen kon dan erg gaan schuren onder je oksels. Een flanellen hemd verzachtte dat enorm en absorbeerde het zweet op een manier dat het je ook warm hield. Voor mijn man was dat een ongekende luxe, die hij ook aan andere boeren vertelde'.

werk op de boerderij
'Mijn moeder karnde destijds zelf nog boter. Ook werd er iedere herfst geslacht en werd de zolder volgehangen met spek, worst en hammen. Na ons trouwen hebben wij de boerderij van mijn schoonouders overgenomen. Zij hebben nog jaren in een klein huisje naast de boerderij gewoond. We werden bij mijn ouders op het bedrijf niet uitbetaald in geld, maar ik kreeg wel een hele mooie uitzet mee en geld om de boerderij over te nemen. Die uitzet bestond voornamelijk uit gebruiksartikelen, waar we ons prima mee konden redden'.

Poes dood
'Ik heb altijd een meisje in de huishouding gehad, Niesje Roetmans. Die kon heel fijn naaien en elke avond na het melken kon ze dan voor zichzelf werken. Ik weet nog een leuke anekdote over haar te vertellen. Op een keer toen de poes uit de breipot (pappot) snoepte werd ze zo boos dat ze haar klomp naar de poes smeet. Onbedoeld was de poes op slag dood, wat natuurlijk voor heel wat consternatie zorgde. Ik heb nog steeds een goede verstandhouding met haar en met verjaardagen bellen we elkaar trouw op'.

eten
'In de tijd van de hooibouw, bakte ik elke morgen pannenkoeken. Dat was gemakkelijk en smakelijk om mee te nemen op het land. Ik heb nooit honger of armoede gekend. Wat dat betreft kan ik terugkijken op een gelukkig leven. Mijn lievelingsontbijt was bruine bonen met karnemelkspap, dat krijg je nu nooit meer'.

Bron(nen): 
Bron: tekst geciteerd uit krantenknipsel van Hannie Knol
Foto's: uit krantenknipsel, Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Oog voor anderen en 'onbezoldigd veldwachter'

‘Meisje, jij moet morgen een poosje naar die mensen gaan. Ze hebben zo’n groot gezin, ga jij daar nu eens even de schoenen poetsen,’ zegt Harm Landman tegen zijn één van zijn dochters. Ze zucht in stilte. Dat is al de zoveelste keer. Maar haar vader heeft wel gelijk, er is daar heel veel werk te doen.

Groot hart
Harm Landman, die als wegwerker overal in de polder komt en die iedereen kent, heeft oog voor anderen en een groot hart. Als hij ziet dat er ergens een paar handen extra welkom zijn, stuurt hij er geregeld één of een paar van zijn dochters op zaterdag naar toe.

Iedereen ingeschakeld
Zelf is hij een harde werker die, naast zijn werk als wegwerker, verschillende klussen voor de boeren doet. Iedereen wil hem wel hebben. Bij Reuvekamp heeft hij de tussensloten uitgegraven. Ook de buren helpen elkaar voort. Als er geen melkmachine is, helpt Harm geregeld. En met hooien schakelt hij ook zijn kinderen in, zij moeten het hooi harken.
Ook in en om het huis aan de Milligersteeg, dicht bij de Boxem, is er genoeg te doen. Moeder Landman heeft zo haar eigen werk: het verzorgen van de kippen, de varkens en de schapen naast de huishouding. Vier koeien, drie en een pink, heeft de familie Landman. Als de pink gekalfd had werd hij geslacht of verkocht. Het vee staat ’s winters in de steltenberg: een combinatie van een schuurtje met daarbovenop een kap waaronder het hooi lag. Door het luik in de zolder van de schuur kon het hooi zo naar beneden gewerkt worden.

Later hebben Harm en Jennigje Landman ook een paar paarden ‘voor de kleinkinderen’. “Mijn vader vond het zelf zo leuk,” glimlacht de nu volwassen docher. “Eén keer per jaar gingen ze altijd naar de Zuidlaardermarkt en ze kwamen altijd terug met een paard. Het was gewoon een leuke hobby.”

Onbezoldigd veldwachter
“Mijn vader was ook nog onbezoldigd veldwachter,” vertelt één van de dochters, “dat zeiden we altijd voor de grap. Hij hield een oogje in het zeil op het vee dat aan de Milligersteeg graasde. Dat was van boeren die niet in de polder woonden maar in Spoolde, IJsselmuiden of Schelle. Die konden zelf niet elke dag komen kijken, dus dat deed mijn vader. Soms moest de verrekijker erbij komen om het vee te tellen. Als er één miste, moest het gezocht worden. Als het zo uitkwam, deden wij als kinderen dat.”

Bron(nen): 
Willy Post - Landman
Auteur: Annet Jonker
Foto's: Uit archief familie Landman
sluiten

Verhaal: Waterschap Mastenbroek: de Weteringen

Voor een goede af- en toevoer van het water in de polder was het belangrijk dat de Weteringen en sloten goed onderhouden werden. Daarvoor werden drie keer per jaar de planten van de waterkant en uit de sloten gesneden, begin juni, begin augustus, en begin oktober: de zogenoemde snijschouw. Dit werk werd door het Waterschap Mastenbroek, eigenaar van de Weteringen, aanbesteed in het voorjaar. Voor een paar honderd gulden werden mannen ingehuurd, die ongeveer twintig zeisen aan elkaar klonken, met aan beide kanten een stok en een touw. Die werden dan door twee personen steeds heen en weer getrokken, zodat de begroeiing in de sloten tot aan de oever afgesneden werd. Dat moest er dan later uit geharkt worden. Zo konden ze de helft van de wetering meenemen, ze gingen dus een keer heen en een keer terug. Rond 1950 maken de aan elkaar geklonken zeisen plaats voor de maaiboot, in eerste instantie een motorboot met een v-vormig mes dat aan een ketting over de bodem gehaald wordt. Dit werkte niet altijd even goed, vandaar dat het mes vervangen wordt door een rondgaand mes dat de begroeiing op de bodem beter afsnijdt. Rond 1970 wordt de maaiboot vervangen door de rijdende kranen op grote wielen of rupsbanden, die dicht langs de kant rijden. Deze zijn uitgerust met een groot snijdend mes dat over de bodem gaat en dat elke vier meter het afval op de kant kiept.
De zijgraven (of op z’n Mastenbroeks: zeegraven, die naast de Weteringen liepen) moesten ook in juni en augustus vrijgemaakt worden van planten. Bovendien moesten deze begin oktober uitgediept worden, de modderschouw. Dit moest gedaan worden door de boeren of ingelanden. Zij moesten maaien aan de kant waarop ze land hadden. Eén keer in de zeven, acht jaar moesten de sloten ook aan de kant van de weg door de boeren gedaan worden. Dan moesten de zoden eruit gehaald worden, want dan groeiden de wortels van de planten te ver de sloot in. De bermen aan de weg kant werden vaak gemaaid door kleine boeren uit bijvoorbeeld ’s Heerenbroek en Wilsum. Die mochten daar hooien. Maar in het najaar moesten boeren uit Mastenbroek wel zorgen dat de hele sloot schoon was. Het waterschapsbestuur kon ’s zomers een noodschouw verordenen als het spannend werd met de aanvoer of afvoer van het water. De schouw moest altijd voor een bepaalde tijd gedaan zijn.
Dan bleven nog de sloten tussen de kavels over. Deze moesten ook elk jaar vrijgemaakt worden van waterplanten en oeverbegroeiing. Deze werden om het andere jaar eind oktober gemodderd (uitgediept). Dit moesten de boeren (ingelanden) die land aan een sloot hadden zelf doen. Na de ruilverkaveling werd dit veranderd in een blokschouw: elke boer kreeg sloten toegewezen rond percelen die hij moest snijden en modderen.
Het waterschap had beëdigde schouwheren. Dit waren vaak bestuursleden of boeren die opgeleid waren en de eed afgelegd hadden dat ze dit naar eer en geweten zouden doen. Zij kwamen keuren of de schouw goed gemaakt was. Stond er toch nog hier en daar gras of planten, dan kreeg je een boete van vijf gulden. Dan moest je alsnog zorgen dat het binnen veertien dagen verdwenen was. Als je pachtboer was, dan ging de brief naar de eigenaar van de grond. Die kwam dan naar de pachtboer om te zeggen dat de schouw afgekeurd was. Dat was haast nog erger dan de boete van vijf gulden, dat was de eer van de pachtboer te na.
De schouwheren werden vroeger altijd vergezeld van een polsdrager. Als schouwheer was je beduidend hoger in stand dan de polsdrager. De polsdrager droeg de lange polsstok, want dat was te lastig en te min voor de schouwheer. Die moest de kaarten bestuderen van de sloten waar hij moest schouwen om te zien van wie het land was en allebei, dat ging niet. De schouwheer keurde het ene jaar de ene sloot en het andere jaar de volgende. Hij moest overigens wel zelf over de sloot springen met de polsstok.

Bron(nen): 
Albert van Ittersum
tekst en foto's Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Eendennesten maken

Eendennesten maken
Is de Mastenbroeker polder sinds jaar en dag grasland, in de oorlog moet het land gescheurd worden. Boeren zijn druk bezig het land om te ploegen. Er moet graan verbouwd worden, dat hebben de Duitsers de boeren verplicht. Een klein gedeelte mogen ze zelf houden, de rest moet ingeleverd worden. Als het graan gedorst is, blijft er stro over. Lang stro, veel langer dan tegenwoordig, van wel een meter of nog langer. “Daar draaiden we rolletjes van en daar maakten we eendennesten van,” vertelt Kees Kok. “Dan hadden we ’s winters wat te doen en als de eenden er nestelden, hadden we ook eieren.”
’s Winters moest het graan gedorst worden, dan kwam de controleur erbij. De boeren mochten zelf een klein gedeelte houden, de rest moest ingeleverd worden. Maar als het koffietijd was, en de controleur zat binnen koffie te drinken, dan werden er weleens een paar zakjes opzij gezet. Dat wist de controleur ook wel, hij deed een oogje dicht, hij was ook maar aangewezen door de Duitsers om dit te doen.
De commiezen controleren hoeveel vee er is. Om te slachten moet je een vergunning hebben en dan komt de commies erbij. Zij leveren hun gegevens aan het planbureau, waar de voedselcommissaris zit om het beschikbare voedsel te verdelen.
Voor huisslachting mocht je wel slachten, men kwam wel eerst het varken keuren. Als het geslacht was, zetten ze er een blauw stempel op.
Kees: “We hadden ook een keer een kalfje gehouden, om te slachten na een jaar. Maar daar kwam niet van, en zo liep het een jaar later tussen de pinken in de wei. Daar kwam de controleur het land op, die stond de pinken te tellen. Er was er natuurlijk één teveel. Toen vroeg hij aan mijn broer hoe dat kon. ‘O, die is door de sloot gekomen, die is van de buren’. Maar toen de controleur wegging, kwam hij mijn vader tegen en hij vroeg ook aan hem: ‘Van wie is dat böllegie?’ En mijn vader zei eerlijk: ‘Van mij!’ Wat was de controleur boos! Het is wel goed afgelopen, maar je kon ook de bak indraaien en een bekeuring krijgen.”

Bron(nen): 
Kees Kok, Oude Wetering 118
Auteur: Annet Jonker, foto's Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Paarden als gastarbeiders

“Morgen ga ik naar Dedemsvaart, het paard halen”, kondigt de vader van Kees Kok aan. “Het wil mooi weer worden, we moeten zien dat we het hooi van het land krijgen.” De volgende dag, begin van de middag ziet Kees zijn vader aankomen, op de fiets, met het bruine paard dat hij in Dedemsvaart gehuurd heeft aan een touw.
Nog ’s middags wordt het paard voor de grasmaaier gespannen en wordt er begonnen met het maaien van het gras. Kees ziet hoe zijn vader eerst één keer rond maait. “Kees, kom eens hier, jij moet dit aan de kant harken, anders blijft de machine steken.” Kees gaat gauw aan het werk met de hooihark. Warm werkje, maar Kees houdt ervan om op het land bezig te zijn.
Gedurig hoort hij zijn vader, die nu ertegenin (heen en weer) maait, mopperen op de zwarte. “Ho, doe nou toch ‘es rustig!” Kees kijkt even om. Ja, de zwarte is altijd wel een half paard vóór de vos, daar moet je echt op verdacht zijn. Niet dat de vos dom is of sloom, juist niet. Kees grinnikt zachtjes als hij denkt aan laatst, toen de vos met zijn lippen het kettinkje waarmee het hek afgesloten was, losgepeuterd heeft en de wei uitging. En als hij alleen voor een wagen staat, dan trekt hij eerst éven opzij, dan krijgt hij de wagen beter op gang, dat trekt lichter.
De volgende dag, als het hooi gekeerd moet worden, spant zijn vader de zwarte met het bruine huurpaard voor de gecombineerde hooimachine. “Kijk, dat gaat veel beter, moet je zien hoe rustig de zwarte nou is. Hij heeft zijn gelijke gevonden,” lacht zijn vader. En inderdaad, de zwarte geeft nu geen problemen meer. “Kunnen we deze niet houden,” vraagt Kees aan zijn vader. “Nee joh, ben je mal, dan moeten we hem ook het hele jaar door eten geven, dat is veel te duur!”

Bron(nen): 
Kees Kok, Oude Wetering 118
Auteur: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Warme persbult maken

“Als de slootkant klaar is, leg de zoden dan maar hier neer, die gebruiken we straks voor de pers bult,” hoort Kees Kok zijn vader tegen één van de knechten zeggen. Kees zucht. Een warme pers bult maken, dat is een paar weken zwaar werk. Elke dag een vrachtje gras er boven op, goed in de gaten houden dat het niet teveel broeit, het gras moet net ietsje verkleuren. Ja, hij weet dat het moet, want anders hebben ze te weinig vreten voor de koeien van ’t winter. Met zijn dertien jaar moet hij al flink meehelpen op de boerderij.
Zijn vader maait, Kees stapelt het gras vork voor vork op elkaar op de ronde cirkel waar de pers bult altijd gemaakt wordt. Omdat het gras nog groen is, is het zwaarder dan het hooi dat in de hooiberg komt. Maar ja, dat moet dan ook goed droog zijn. Dat is net zo goed hard werken in de hitte. Dat komt straks allemaal nog. Nu eerst de warme pers bult. Als het gras van vandaag er op ligt, plukt kees rondom de losse delen eraf zodat hij mooi rond en strak wordt
Na een paar weken is de berg met gras zo hoog dat er iemand bovenop gaat staan. Kees steekt steeds zijn vork omhoog en de ander haalt het eraf en zorgt dat het regelmatig verspreid komt te liggen.
Als het gras op is moeten de zoden er omheen gelegd worden “Leg jij nu maar de zoden eromheen”, zegt zijn vader. Even later is Kees druk in de weer met zoden, tsjongejonge, die zijn ook zwaar zeg. Hij laat zich niet kennen, veegt af en toe het zweet van zijn gezicht, maar werkt stug door. Rondom het gras moeten ze komen te liggen, rechtop, zodat het zand beter blijft liggen. Hij is blij dat hij dit keer niet hoeft te helpen met het zand bovenop de bult te scheppen zodat het bovenste gras goed aangedrukt wordt. Eindelijk is het werk klaar. Natuurlijk moet je er in de winter de buitenste rand er een beetje afsteken, de buitenste laag gaat altijd ietsje rotten. Maar dat zorgt er ook voor dat het voer eronder goed blijft. Kees is blij dat het er nu weer op zit!

Bron(nen): 
Kees Kok, Oude Wetering 118
Auteur Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Eigenbouw

Een trekker werd zelf omgebouwd zodat men droog zat op het land. Ook werd met kippengaas een doorzichtig raam gemaakt.

Bron(nen): 
Hannie Knol
sluiten

Verhaal: Het land bewerken

Bron(nen): 
Bernard Reuvekamp
J. van Ittersum

Pagina's

Subscribe to RSS - werken op 't land