sluiten

Verhaal: Hooien op zondag

Op een zondag begin jaren '30 werd deze foto gemaakt op de Molenwaard in Hasselt.

Tijdens de kerkdienst van de Rooms-Katholieke Kerk in Hasselt (deze stond toen nog aan de Hoogstraat in Hasselt) kwam door een noordwesten wind het water opzetten in het Zwarte Water. Dit was na de dienst het gesprek van de dag. Het land zou onderlopen en daardoor kwam de hooi-oogst in gevaar. Toen werd aan de pastoor gevraagd of ze het hooi die dag mochten ophalen. De pastoor gaf hen dispensatie van de zondagsrust en met burenhulp werd het hooi binnengehaald.

Waar nu de jachthaven ligt, was vroeger de Molenwaard.

Bron(nen): 
Tekst: Bernard Reuvekamp
Bron: familie Haverink
Foto: familie Haverink
sluiten

Verhaal: Gras maaien

Het maaien van het gras om in de winter en het voorjaar veevoer te hebben, was een tijdrovend en zwaar werk. Tot het eind van de 19e eeuw werd dit met de hand gedaan, met de zeis.
Na het maaien van het gras moest het gras door de zon drogen tot hooi. Als er niet voldoende zon was of het duurde de boer te lang voordat het gemaaide gras gedroogd was, dan werden de ‘zwadden’ gras met de hooihark gekeerd en met de hooivork losgeschud. De zwillen hooi werden met behulp van een teemplank aan een lang touw, getrokken door paarden, op hopen of oppers bij elkaar gemaakt.
De hooioppers werden later van het land gehaald met paard en wagen. Het hooi werd omhoog gestoken of geschoten en de wagen werd heel precies opgeladen.

Eerste machines
Rond 1900 kwam de eerste grasmaaimachine, een maaibalk – ook wel vingerbalk genoemd – die getrokken werd door één of twee paarden. Dit was al een hele vooruitgang. In dezelfde tijd werden er machines uitgevonden, o.a. de gecombineerde. Deze machine kon het gemaaide gras keren en als het droog was bij elkaar harken, op ‘zwillen’ (lange rijen) leggen. De gecombineerde werd ook door paarden getrokken.

De ontwikkelingen stonden niet stil en rond 1950 werd de ‘Lely’ uitgevonden, die zowel door paarden als door een tractor getrokken kon worden. Midden jaren ’50 werd het hooi ook wel in kleine baaltjes gemaakt, met de pick-up, tot in ca. 1970 de opraapwagens kwamen.

Door de komst van de tractoren kwamen er meer machines om alles te doen: het maaien, schudden, harken en opladen ging een stuk gemakkelijker. Er kwamen opraapwagens, die het hooi direct uit het ‘zwil’ omhoog en in de wagen brachten.

Inkuilen
Hierna kwam men op het idee om het gras in te kuilen. Het gras hoefde dan minder droog te zijn als het hooi. Met de opraapwagen werd dit gras van het land gehaald en gelost bij de boerderij totdat er een grote bult gevormd was. Dit werd goed aangedrukt door er met tractoren overheen te rijden, ‘vast te rijden’. Doordat er op die manier minder lucht en zuurstof in het gras was, conserveerde het beter. Hierna werd en wordt de persbult afgedekt met een plastic zeil en een laagje zand voor de druk. Het persvoer wordt er door de boer met een tractor met kuilvoersnijder afgesneden en de stal in gebracht.

Dit is ook nu nog de belangrijkste manier om wintervoer voor het vee te winnen en te bewaren.

Nieuwste ontwikkeling
Begin jaren ’90 kwamen er persen, die grote ronde of vierkante balen konden maken met plastic eromheen. Ook hier wordt het voer geperst, om het langer houdbaar te maken. Hoe steviger geperst, hoe langer houdbaar. Dit nam snel toe, toen er machines kwamen die de grote balen (350 – 600 kg per stuk) konden tillen. De allernieuwste ontwikkeling is het hakselen van het gras, zo van het land, dat kleingesneden in de wagen wordt geblazen. Dit wordt weer in een kuil gereden. Het grote voordeel is dat het snel gaat, beter geperst wordt en gemakkelijker te verwerken is met het voeren.

Bron(nen): 
Bron: Bernard Reuvekamp
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief fam. Reuvekamp, v. Ittersum, Kok, Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Voorzieningen, kunstmest en veevoer

Het veevoer en de kunstmest werden door verschillende leveranciers de polder in gebracht. Ook hier was er weer het verschil van mensen die van de Coöperatie kochten of van particuliere leveranciers.

Omdat de Coöperatie in Hasselt verschillende klanten in de polder had, had de landbouwschuur, die in de kern van het dorp stond op de plaats waar nu Landbouwmechanisatiebedrijf Van den Berg zit, begin vorige eeuw een kleine voorraad veevoer en kunstmest. Dan hoefden de boeren niet helemaal de polder uit als ze een kleinigheid nodig hadden.
Ook vanuit Hasselt kwam Spikman de nodige bestellingen afleveren.

Vanuit Genemuiden kwam Fuite met paard(en) en wagen de polder in om het bestelde veevoer te bezorgen. De paarden stonden bekend als erg mak. Ze konden ook een hele krappe draai maken op de smalle wegen langs de weteringen in de polder.
Als het wat later op de dag werd, en het werd donker, dan vroeg Fuite de kinderen van klanten om de lantaarns op zijn wagen aan te steken. Hij had aan de voorkant van zijn wagen twee stormlantaarns en aan de achterkant één rode stormlantaarn. De kousjes, die doordrenkt waren van de petroleum die onder in de lantaarns zat, konden hoger en lager gedraaid worden.
Als Fuite afscheid nam zei hij vaak: “Nou, ‘k zette deu, ’t goeie!”

Op de Bisschopswetering kwamen met veevoer naast Fuite ook Slump, H.W. van Regteren uit Oosterholt ( met kunstmest en waarschijnlijk ook veevoer), en tenslotte nog Ten Hove, die vertegenwoordiger was van de Coöperatieve Landbouwbank uit Kampen.

Bron(nen): 
Bron: Hannie Knol
Auteur: Annet Jonker
Foto: Annet Jonker, lijst uit archief Hannie Knol
sluiten

Verhaal: Hooien

De boerenkinderen van de lagere school kregen in juni hooibouwverlof om te helpen met het hooien. De dag werd begonnen met pannenkoeken, soms met uitgebakken spek. ’s Avonds was er chocolademelk en nog een bord havermout. “We moesten het hooi, dat niet meegenomen werd met de teemplank, bij elkaar harken, tot in den treure,” zegt Gerrie Knol - v.d. Weerd. “Of het hooi schudden en bij elkaar maken.” Ook de slootkanten, die soms erg ongelijk waren, moesten uitgeharkt worden. Zwaar werk bij warm weer. Er ging dan ook koude thee mee naar het land, in een drinkkannetje of in een blauw geëmailleerde drinkkan met Grolsch sluiting. Deze werd soms in de sloot gezet, zodat het drinken koud bleef. Ook Hannie Knol – v.d. Vegte weet hierover mee te praten. Als ze veertien is, komt ze van school en moet ze helpen het hooi op de kar te laden.

Taakverdeling
De mannen staken het hooi omhoog ‘schoten het op’ op hooivorken met extra lange steel, de zgn. ‘schootvork’.
De lader pakte het hooi aan en legde het op de wagen. Dat was een heel precies werkje, want hoe meer hooi je op de wagen mee kon nemen, hoe beter. Soms zaten er aan de wagen zijschotten van 30 á 40 centimeter. Dat maakte je eerst vol en daarna begon je de wagen uit te bouwen. “Je pakte het hooi aan en ‘welterde‘ het, draaide het een halve slag. Dat deed ik meestal met de hand, sommigen konden het ook met de vork. De losse einden kwamen naar het midden van de wagen te liggen, de rol naar buiten. De volgende hand vol legde je half over de vorige, zodat het strak tegen elkaar aan lag. Steeds verder over de rand, zodat de wagen uiteindelijk flink wat breder werd. Bovendien moest het aan beide kanten evenveel oversteken, anders viel er een deel van het hooi af als je door een ‘knipgat’ reed,” vertelt Hannie Knol. Als er veel distels in het hooi zaten, gebeurde het welteren meestal met een vork. Je droeg altijd lange mouwen als je het met de hand laadde, want het hooi prikte.

Vervoer
Als de wagen vol was kwam er een ‘boom’ over, een lange den die voor en achter met een touw werd vastgezet zodat het hooi er onderweg naar huis niet afviel. Later gebruikte men vaker een touw dat links en rechts kruislings over het hooi werd gespannen.

Als het hooien van de eerste snede (in juni) klaar was, werd er een tak van een boom boven in het laatste voer (vracht) hooi gezet. De buurt kon dan zien dat het hooien er op zat en er werd dan ook een feestje gevierd. Samen chocolademelk drinken, later kwam er ook wel een biertje bij.

Ontwikkeling
Een hele verbetering was de uitvinding van de hooiventilator, die in of aan de voorkant onder de hooiberg werd geplaatst. Als het hooi dan warm werd, omdat het niet droog genoeg in de hooiberg was gekomen, blies de ventilator erdoor zodat het afkoelde. Soms kwam er dan behoorlijk wat stoom uit het hooi, zodat de boeren weleens dachten dat het hooi al in brand stond. De brandweer werd af en toe voor niets gebeld. De ventilatie voorkwam hooibroei, iets wat regelmatig gebeurde na de komst van de kunstmest. Hierdoor groeide er meer gras, waardoor het moeilijker droog te krijgen was.

Voorzorg
De verzekeringsmaatschappijen hadden in die tijd de zgn. hooipeilers in dienst. Zij kwamen met een ijzeren peilstok met een soort thermometer eraan, de hooiberg afzoeken op hooibroei. Een heel precies en vakkundig werk. Als het ergens te heet was, moest de hooiberg uit elkaar worden gehaald. Hiervoor werd de hulp van de buren ingeroepen. Het was vaak gezellig met elkaar en de vrouw des huizes zorgde tussen de middag voor een maaltijd.
Bernard Reuvekamp herinnert zich dat de vrouwen eens een lekkere pudding gekookt hadden. Nu had een zekere Gait een gruwelijke hekel aan het vel dat boven op de pudding lag. Natuurlijk lieten de vrouwen hem beginnen en keken toe hoe hij dit zou doen. Maar Gait duwde na enig nadenken het vel aan de kant en schepte de pudding er gewoon onderuit!

Bron(nen): 
Bron: Gerrie Knol - v.d. Weerd, Hannie Knol, Bernard Reuvekamp
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit het archief van fam. v. Ittersum, Post, Knol, Reuvekamp, v.d. Weerd, Kok en Van Gerner
sluiten

Verhaal: Kienhout of stobben

Als het zomers lang droog is of wanneer de bodem inklinkt door ontwatering komen er nog regelmatig zulke kienstobben naar boven. Bertha en Egbert Kanis, die vroeger bij de Papekop woonden, vertellen dat het heel wat messen van maaibalken gekost heeft. Want als je gras ging maaien en je mes kwam tegen zo’n harde punt, was het kapot. Later met de cyclomaaiers ging het beter. Uit 3,5 hectare land die Egbert en Bertha midden jaren ’70 in de buurt gekocht hadden zijn zo’n 150 stukken kienhout uitgegraven.

Problemen
Ook Bernard Reuvekamp, die een boerderij bij ’t Werkel had (die inmiddels is opgegaan in Stadshagen) herinnert zich dat er eens loonwerker bij hem op het land aan het werk was. Hij had de machinist goede instructies gegeven. “Als je hout raakt, laat het gewoon zitten en werk er omheen!” Als Bernard Dat ging prima, totdat er een andere machinist aan het werk was. Toen Bernard even naar huis was geweest en weer terug kwam, hoorde hij een machinemotor tekeer gaan. Waar hij bang voor was, was gebeurd. De man had een grote stronk naar boven gehaald en stond er trots bij. Het probleem van Bernard was dat het grote gat dat achterbleef, weer aangevuld moest worden met zand!

Wim Blankvoort, boer aan de Oude Wetering, vertelt dat hij ’s zomers, als het wat langer droog is geweest, in het land kan zien waar houtresten in de bodem zitten. Het gras verkleurt daar roodbruin, doordat de wortels van het gras op het hout zitten en ze geen krijgen voeding meer krijgen.

Bron(nen): 
Bron: fam. Kanis, Bernard Reuvekamp, Wim Blankvoort
Auteur: Annet Jonker
Foto: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Meiden en knechten: melken en ander werk

Wup, de boer waar Henk v.d. Kolk als kleine knecht werkt in het seizoen ‘53/’54 is een grote boer, hij heeft ruim dertig koeien, die allemaal met de hand gemolken worden. Wup heeft wel een melkpark, een met palen en prikkeldraad afgezet stuk land bij de boerderij waar normaal de koeien gemolken worden als ze in de buurt van de boerderij lopen. Maar het is zo nat geweest dit jaar, in het melkpark kun je niks beginnen, het is één en al modder.
Daarom gaan ze met paard en sleepkar naar de koeien toe. Op de sleepkar staat al het melkgerei: de grote emmers, het juk, de zeven en bussen.

Aaltekoarn
De sleepkar wordt ook gebruikt om het land te bemesten, het ‘aaltekoarn’. Er wordt dan mest van de mestvaalt op de kar geschept. Als de kar vol is rijd je naar het land. Daar til je de achterklep iets op, zodat de mest tijdens het rijden over het land langzaam onder de klep door op de grond valt.

Als boer Wup aan Henk v.d. Kolk in het voorjaar van 1954 vraagt of hij in mei blijft en wat of hij dan zou moeten verdienen, antwoordt Henk dat hij niet kan blijven. Hij moet namelijk in mei in dienst en zal uit Mastenbroek moeten vertrekken.

Banden met Mastenbroek zal hij echter altijd blijven houden: in dit seizoen heeft hij zijn latere vrouw, Dick Hollander uit Mastenbroek leren kennen, die een paar keer per week op de boerderij van Wup komt werken in het voorhuis.

Bron(nen): 
Henk en Dick v.d. Kolk
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief fam. v.d. Weerd
sluiten

Verhaal: Zelfvoorzienend op het eigen erf

Het erf was vroeger een heel belangrijk onderdeel van het boerenbedrijf en was met veel hout beplant. Dit leverde het benodigde bouwmateriaal, het gebruikshout en de brandstof. Maar het had ook nog tot taak om zoveel mogelijk te beschermen bij stormvloeden. Ook riet werd zoveel mogelijk op eigen erf geteeld.

Verder was een belangrijk gedeelte van het erf voor bouwland of tuin bestemd, waar het benodigde voedsel en fruit verbouwd werden. Toen de aardappel kwam, ging men die op eigen erf verbouwen en dit vormde samen met de vele bonen die men zelf verbouwde een belangrijk onderdeel van het voedselpakket. Er is ook nog een tijd geweest waarin ieder bedrijf zijn eigen vlas verbouwde voor de benodigde kleding. De wol had men van de schapen en spinnen hoorde er gewoon bij. Elk bedrijf was zoveel mogelijk zelfvoorzienend.

Met gras en hooi werden de koeien, paarden en schapen gevoed. Het zaad dat in de winter uit het hooi kwam werd gezeefd, met water of karnemelk vermengd en aan de varkens gevoerd. ’s Zomers moest het vee, dat alleen voor eigen behoefte gehouden werd, zoveel mogelijk de eigen kost zoeken op het land.

De melk werd tot boter bereid in houten emmers, vaten en kuipen en vanzelfsprekend de houten karn. De boter werd in vaatjes verpakt en in de kelder, die meestal aan de noordkant van de boerderij gebouwd was, bewaard. Veel van de boter werd verkocht en per trekschuit naar de markt in Zwolle of Kampen vervoerd. Daar werd ze gekocht door opkopers die het meeste weer vervoerden naar de markt in Amsterdam. Vooral in het midden van de polder is dit lange tijd de belangrijkste bron van inkomsten geweest.

Ieder bedrijf had naast het eigen gezin veel personeel omdat alles met de hand moest worden gedaan. In de zomer werd dit vaste personeel nog aangevuld met de hannekemaaiers of pikmeiers, zoals ze in deze streek genoemd werden. Ze zwermden in Nederland overal uit om enkele weken gras te maaien bij de boeren. De twee achterste banken in de kerk van Mastenbroek herinneren er nog aan, want dit waren de pikmeiersbanken. De andere zitplaatsen in de kerk waren verhuurd.

Met hard werken en sober leven vonden de mensen hier een bestaan, ook wel eens weer afgewisseld met wat betere tijden. Veel ellende en leed hebben de bewoners meegemaakt, vooral door de stormvloeden, die telkens weer toesloegen. Het is wel gebeurd dat twee keer in één jaar alles onder water liep, dat daarbij vele mensen en dieren het leven lieten en dat soms alles door de golven werd weggeslagen.

Bron(nen): 
J. Kroes, krantenknipsel Deltapost archief Hannie Knol
Auteurs: J. Kroes/Annet Jonker
Foto: J. Kroes/Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Brand in de hooiberg

Het is rustig in huis, de kinderen doen een spelletje samen met Opoe, die oppast. “Ik geloof dat de kerk ook uit is,” zegt Johanna van de Vegte tegen Opoe. Opoe kijkt naar buiten. “Ja, dat denk ik ook, va en moe zullen nu wel gauw thuis zijn, ik ga koffie zetten!”

Als Opoe aan het redderen is, ziet Johanna ineens een groep jongens heel hard fietsen. Ja, die komen ook uit de kerk. “Opoe, waarom fietsen die jongens van de Kamperzeedijk zo hard?” Opoe gaat voor het raam staan en ziet dat Johanna gelijk heeft. “Dat is wel vreemd”, zegt ze, “waar zouden ze naar toe gaan? Het lijkt wel… ze fietsen bij ons het erf op!”

De rust is weg, Opoe ziet vanuit de schuur dat de hooiberg in brand staat. De kinderen worden in huis gehouden. Steeds meer mensen komen het erf op. Iedereen in huis kijkt of de brandspuit er al aan komt. Intussen houden de mensen die buiten zijn de brandhaard met emmers water. Het duurt vrij lang voordat de brandspuit komt. Hij moet eerst onder de kerktoren vandaan gehaald worden, de paarden ervoor en dan nog van Kruisvliet naar ’t Hanerik. Een gedeelte van het hooi gaat in vlammen op.

Deze gebeurtenis die in de jaren vlak na de oorlog plaatsvond aan ‘t Hanerik is één van de laatste keren (misschien wel de laatste keer) dat de brandspuit gebruikt is.

Bron(nen): 
Hannie Knol
Hoort bij locatie: 
sluiten

Verhaal: Wolfshagen

De boerderij Wolfshagen heeft behoord bij landgoed of Havezate Wolfshagen. Een eindje verderop in het land heeft dit landhuis gestaan met er om heen wat boerderijen, die richting IJsselmuiden voor bescherming zorgden. Alleen Wolfshagen is daarvan overgebleven. Net als in de rest van de polder staat ook de boerderij Wolfshagen op een terp. Het achterhuis was lange tijd van hout. Hout is lichter dan steen en zakt dus minder weg in de (veen)grond. De familie Brinkman kocht de boerderij indertijd van Kamphof, met ongeveer acht bunder land erbij. Het zou kunnen dat de boerderij eerst andersom heeft gestaan. In het achterhuis zijn later gangen, gewelven en een kelder in de grond gevonden. Men zegt dat er heel vroeger een eindje verderop naar het oosten een watermolen heeft gestaan.
Toen in 1932 de aanleg van de Afsluitdijk klaar was, had de polder Mastenbroek veel minder van het water te vrezen. In 1973 laten Henk en Mien Velthuis, die dan op Wolfshagen wonen, het houten achterhuis vervangen door stenen muren op te metselen, het te verlengen tot 26 meter en er een stuk nieuw rieten dak op te leggen.

Spaanse griep
Dien Brinkman, die lang op Wolfshagen gewoond en gewerkt heeft vertelt: “Mijn vader, Jan Brinkman, is al jong overleden. Hij stierf in 1919 aan de Spaanse griep. De ene week was hij nog op de veemarkt, de andere week was hij al overleden. Hij was nog maar veertig jaar. Ik zat in Hasselt op school, dat was maar tien minuten lopen. We kregen les bij de fietsenmaker omdat er Franse soldaten in onze school ingekwartierd waren. Het was immers de tijd van de Eerste Wereldoorlog? Nederland was wel neutraal, maar er was mobilisatie en de soldaten moesten ergens blijven. Wij kregen daarom les bij een fietsenmaker.
Buurman Koetsier kwam mij van school halen omdat mijn vader overleden was. Ik was toen zeven jaar en moest een zwarte jurk aan en een zwarte strik in het haar. Vader werd met de wagen naar het kerkhof gebracht. Mijn moeder was zwanger van Jan, het vijfde kind”.

Moeder hertrouwt
“Op de boerderij werd mijn moeder geholpen door Gradus Velthuis, die altijd al graag bij ons kwam en regelmatig bij ons werkte. Hij kwam vaker en langer, mijn moeder kon niet zowel de huishouding als de boerderij draaiende houden. Het klikte wel tussen mijn moeder en Velthuis en mijn moeder zei: “dan moet Velthuis maar blijven”. Toen zijn ze getrouwd, een jaar nadat mijn vader overleden was. Ze kregen samen nog vijf kinderen.”

Engelse ziekte
Als Grada Velthuis, een mooi klein krullenkopje, ziek wordt als ze twee is ziet het er niet goed uit. “Ze kreeg hele dikke polsen,” herinnert Dien Brinkman zich. “Buurvrouw Koetsier zei: ze moet bruine suiker nemen. Maar het hielp niet, ze overleed aan de Engelse ziekte. Vader Velthuis wilde niet dat een eventueel volgende baby weer naar hem genoemd zou worden, dat zou hem teveel aan Grada doen denken.”

Meehelpen op de boerderij
Dien heeft als oudste kind veel meegeholpen op de boerderij. Als ze ongeveer zestien jaar is, haalt zij ’s morgens om vijf uur de paarden uit de wei en spant ze in. Dan kan haar vader meteen vertrekken om gras te gaan maaien. Dien kruipt dan nog lekker weer even in bed, tot ze eruit moet om samen met haar moeder en zussen de dertien koeien te melken. Als ze dan naar haar vader toegaat om koffie of thee te brengen, gaat zij het weiland rond met de paarden als haar vader even rust en koffie drinkt. Gelukkig zijn het hele makke paarden, Dien kan er alles mee.
Dien helpt ook altijd met wassen. Ze weet nog goed dat ze de bonte was altijd vanaf de stappe in de sloot moet spoelen, zomer en winter. ’s Winters wordt er een wak in het ijs gemaakt om de was te spoelen. “Ik vergeet nooit meer die koude handen!”
Het water uit de put kan niet gebruikt worden, daar zit roest in. Voor de witte was komt er daarom schoon leidingwater terug in de melkbussen, dat wordt door de melkfabriek verzorgd.

Land onder water
In 1944 zetten de Duitsers de polder onder water. Ook het land en de weg bij Wolfshagen staat blank. Ze gebruiken een hek om naar de weg te komen. Als Diens zus in 1945 trouwt moet ze met een bootje vanaf het huis naar de weg gevaren worden en lopend naar de kerk in Hasselt. En omdat de brug over het Zwartewater ook nog kapot is, moet ze ook daar met een bootje overgezet worden.

Verkering: een wereldreis
Als Henk Velthuis en Mien Mensink verkering krijgen, is het nog niet zo gemakkelijk om elkaar regelmatig te zien. Eén keer in de drie weken reist Henk naar Tubbergen of Mien naar Mastenbroek. Met achtereenvolgens de fiets, de bus, de trein, de bus en weer de fiets zijn ze een hele tijd onderweg: twee-en-een-half uur. Maar natuurlijk hebben ze het er graag voor over!

Geen stroom
Als Mien verkering krijgt met Henk Velthuis, is er nog geen stroom op Wolfshagen. Omdat er maar één boerderij staat, is het voor de gemeente Zwollekerspel te onrendabel om elektriciteit aan te leggen. Wolfshagen ligt maar een steenworp van Hasselt af, maar behoort niet tot die gemeente. Mien: "ik had van alles, een mixer, een strijkijzer, maar kon niks gebruiken omdat er geen stroom was." Als de stadsboerderij van de familie Moed afbrandt, krijgt Moed een vervangend perceel grond aangeboden aan de Wolfshagenweg. Hij wil daar wel bouwen, maar bedingt dat er ook water en elektriciteit aangelegd wordt. En dan profiteert Wolfshagen mee: ze krijgen daar ook water en stroom. Het is 1963!

Riet snijden
Zoals wel meer boeren in de Mastenbroeker polder huren ze van Wolfshagen ook een stuk land waar riet op groeit. Dat riet wordt in de winter, als de grond hard bevroren is, met de zeis gemaaid. Het stuk land waar ze riet halen ligt aan het verlengde van de Nieuwe Wetering, richting het Zwarte water.
Als het riet gemaaid is wordt het in kleine stapeltjes gebonden en op elkaar gelegd om te drogen. Als het goed weer is, wordt het opgehaald en komt het bij de boerderij te liggen met een kleed er over, zodat het niet wegwaait. Op een mooie dag in maart zet de boer dan de greep met de steel in de grond zodat de tanden omhoog staan. Het riet wordt dan tussen de tanden doorgehaald, zodat de het blad van het riet afgaat.
Het wordt dan weer in bosjes gebonden en op gestapeld, weer met een kleed erover weggelegd. In de winter wordt het gebruikt om gaten in het dat te stoppen. Wat over is wordt verkocht aan anderen.

IJspegels
De strenge winter van 1979 gaat ook Wolfshagen niet ongemerkt voorbij. Er moet een shovel komen om de sneeuw te schuiven zodat de bewoners in en uit kunnen. Ook komen er ijspegels aan de rand van het rieten dak te hangen, die groeien en langer worden totdat ze de grond raken. Mien Velthuis: “het was net of we in een iglo woonden, het was gewoon schemerdonker in huis. Henk heeft de pegels kapot getikt, anders zou het rieten dak kapot gaan. Die ijspegels, dat was nog wel een heel gewicht!”

Hartoperatie
Als Henk eind 1978 problemen met zijn hart krijgt, moet hij kiezen waar hij geopereerd wil worden, in Genève of in Amerika. Als hij dit aan het overwegen is, komt het nieuws dat in 1979 een hartoperatie ook mogelijk wordt in Utrecht. In overleg met de artsen mag hij zo lang wachten. Hij is één van de eerste mensen die in Nederland aan het hart geopereerd wordt. Hij mag zich niet meer lichamelijk inspannen. Omdat er geen opvolger is verkopen Henk en Mien uiteindelijk in 1989 Wolfshagen aan Van der Weerd uit Grafhorst.

Wijnvoorraad Grand Hotel Wientjes ‘ondergedoken’
Als de Duitsers in de oorlog dreigen de IJsselbrug op te blazen, besluit de heer Wientjes van Grand Hotel Wientjes in Zwolle om zijn wijnvoorraad en vruchten in blik uit Zwolle weg te brengen. Hij vraagt de familie Brinkman aan de Wolfshagenweg of deze spullen bij hen in de kelder mogen.
Gerrit Brinkman en zijn zussen Dien en Anna vinden dat prima, en zo worden de flessen wijn en blikken met vruchten in één van de grote kelders onder Wolfshagen opgeslagen. Ze hadden daar een grote melk- en een grote aardappelkelder. Met paard en wagen haalt Gerrit Brinkman de spullen uit Zwolle op.
Als de Duitsers vervolgens in 1944 de Mastenbroekerpolder onder water zetten om de geallieerden te beletten er te landen, loopt ook de kelder van Wolfshagen onder water. Het gevolg is dat de blikken allemaal verroesten.
Als Anna Brinkman van Wolfshagen vlak na de oorlog (8 mei 1945) trouwt is het groot feest. Van Wientjes mogen de bruiloftsgasten zo veel wijn drinken als ze willen…
Later werd de rest weer teruggebracht naar Zwolle.
Deze anekdote komt boven water als Grand Hotel Wientjes ter gelegenheid van haar 75-jarig bestaan de Zwolse bevolking in de ‘Regio IJsselmond” vraagt om verhalen rondom het Hotel. Het verhaal van Marietje Reuvekamp werd als leukste verhaal uitgekozen en gepubliceerd in de uitgave van ‘Regio IJsselmond’ van 1 december 2004.

Bron(nen): 
Dien Brinkman, Mien Velthuis, Bernard Reuvekamp, Marietje Reuvekamp
Auteur: Annet Jonker
Foto's: Privé archieven fam. Brinkman, Velthuis, Reuvekamp, Knol
sluiten

Verhaal: De school, standsverschil

“Morgen mag jij mee, dan ga ik vissen!” Blij kijkt Warner van den Berg zijn vader aan. “Echt?? Maar vindt de meester dat dan wel goed?” “Vraag de meester maar, het zal wel goed zijn, je zit toch als enige in de klas op het moment, of niet?” Warner knikt. De andere kinderen moeten allemaal thuis meehelpen met het hooien, hij is de enige niet-boerenzoon in de klas.

Controle
Maar meester vindt het niet goed. ‘Je mag niet zomaar van school wegblijven, je hoort morgen gewoon te komen!’
Een beetje sip loopt Warner ’s middags naar huis. Nu gaat het niet door. Wat vreselijk jammer, hij had zo’n zin om te vissen! ’
“Jongen, jij gaat morgen gewoon mee vissen, of de meester het nou goed vindt of niet”, zegt zijn vader ’s avonds aan tafel als Warner vertelt dat meester geen toestemming geeft. Warner is blij, maar ook een beetje bang. Ze wonen immers naast school, meester ziet hem morgenvroeg vast weggaan. Hij besluit om dan maar heel hard te fietsen en net te doen of hij niets hoort.
En ja hoor, als Warner weg wil fietsen om te gaan vissen, ziet hij de meester al staan. De meester staat echt te kijken en zodra hij merkt dat Warner wegfietst, begint hij te fluiten. Dat is het teken dat hij bij meester moet komen, maar dat doet hij niet.

Aangifte ingetrokken
De volgende dag gaat Warner met angst en beven naar school. Wat zal de meester zeggen? “Je hebt onrechtmatig verzuimd van school, dit muisje krijgt nog wel een staartje!”
Niet veel later komt er bericht dat zijn vader voor het gerecht moet komen. Tijdens de hoorzitting geeft Warners’ vader uitleg en zegt: “als dit doorgezet wordt dan doe ik ook een boekje open over wat zich verder afspeelt op school!”
De aangifte wordt nietig verklaard.
Wat gebeurde er namelijk? Als het regende, kwamen de boerenkinderen die hooiverlof hadden ook niet op school, terwijl ze niet op het land konden werken. Verder kwamen er af en toe onder schooltijd ouders langs om hun kinderen mee te nemen naar de winkel om nieuwe kleren te kopen. “Maar dat waren rijke boeren en daar durfde de meester geen stappen tegen te ondernemen!” zegt Warner.

Bron(nen): 
Warner en Gerrie van den Berg
Auteur: Annet Jonker

Pagina's

Subscribe to RSS - werken op 't land