sluiten

Verhaal: Oog voor anderen en 'onbezoldigd veldwachter'

‘Meisje, jij moet morgen een poosje naar die mensen gaan. Ze hebben zo’n groot gezin, ga jij daar nu eens even de schoenen poetsen,’ zegt Harm Landman tegen zijn één van zijn dochters. Ze zucht in stilte. Dat is al de zoveelste keer. Maar haar vader heeft wel gelijk, er is daar heel veel werk te doen.

Groot hart
Harm Landman, die als wegwerker overal in de polder komt en die iedereen kent, heeft oog voor anderen en een groot hart. Als hij ziet dat er ergens een paar handen extra welkom zijn, stuurt hij er geregeld één of een paar van zijn dochters op zaterdag naar toe.

Iedereen ingeschakeld
Zelf is hij een harde werker die, naast zijn werk als wegwerker, verschillende klussen voor de boeren doet. Iedereen wil hem wel hebben. Bij Reuvekamp heeft hij de tussensloten uitgegraven. Ook de buren helpen elkaar voort. Als er geen melkmachine is, helpt Harm geregeld. En met hooien schakelt hij ook zijn kinderen in, zij moeten het hooi harken.
Ook in en om het huis aan de Milligersteeg, dicht bij de Boxem, is er genoeg te doen. Moeder Landman heeft zo haar eigen werk: het verzorgen van de kippen, de varkens en de schapen naast de huishouding. Vier koeien, drie en een pink, heeft de familie Landman. Als de pink gekalfd had werd hij geslacht of verkocht. Het vee staat ’s winters in de steltenberg: een combinatie van een schuurtje met daarbovenop een kap waaronder het hooi lag. Door het luik in de zolder van de schuur kon het hooi zo naar beneden gewerkt worden.

Later hebben Harm en Jennigje Landman ook een paar paarden ‘voor de kleinkinderen’. “Mijn vader vond het zelf zo leuk,” glimlacht de nu volwassen docher. “Eén keer per jaar gingen ze altijd naar de Zuidlaardermarkt en ze kwamen altijd terug met een paard. Het was gewoon een leuke hobby.”

Onbezoldigd veldwachter
“Mijn vader was ook nog onbezoldigd veldwachter,” vertelt één van de dochters, “dat zeiden we altijd voor de grap. Hij hield een oogje in het zeil op het vee dat aan de Milligersteeg graasde. Dat was van boeren die niet in de polder woonden maar in Spoolde, IJsselmuiden of Schelle. Die konden zelf niet elke dag komen kijken, dus dat deed mijn vader. Soms moest de verrekijker erbij komen om het vee te tellen. Als er één miste, moest het gezocht worden. Als het zo uitkwam, deden wij als kinderen dat.”

Bron(nen): 
Willy Post - Landman
Auteur: Annet Jonker
Foto's: Uit archief familie Landman
sluiten

Verhaal: Voer tekort

“Ik denk niet dat we rondkomen met het hooi en stro voor de koeien,” zegt de vader van Klaas Hengeveld op een avond als ze aan tafel zitten. “Maar we hebben al koeien en pinken weggebracht,” zegt Klaas verwonderd, “die hoeven we ook niet meer te voeren. Hoe kan dat dan?”
“We hebben veel minder hooi en stro dan anders, omdat de polder in september al blank stond, daar komt het van.” “Moeten er dan nog meer dieren weg,” vraagt Klaas’ moeder. “Ik denk dat ik ga proberen om in Hasselt wat bij te kopen. Ik heb gehoord dat de coöperatie daar extra heeft ingekocht, dus daar zal nog wel wat zijn. Ik zal morgen eens in Hasselt gaan kijken hoe het zit,” zegt boer Hengeveld. “Mag ik dan mee,” vraagt Klaas. Hij heeft wel zin in een verzetje. Gelukkig vinden zijn vader en moeder het goed.

Naar Hasselt
De volgende dag vertrekken ze al op tijd richting Hasselt. Ze moeten wel omlopen, want omdat de polder blank staat kunnen ze niet langs de kerk, de kortste weg naar Hasselt. Over de Boxem en de Milligersteeg richting Hasselt. Klaas en zijn vader lopen flink door en na een poosje zien ze de brug bij Hasselt al.

Smalle brug
Ze moeten even wachten voor ze de brug over kunnen, want er komen mensen van de andere kant. De brug is heel smal en oud, in het midden kon je elkaar niet passeren. “Waarom is de brug zo smal in het midden,” wil Klaas weten. “Het middengedeelte is een apart stuk, dat kan draaien als er een schip door moet,” zegt zijn vader. Dan kunnen ze de brug al over. Aan de andere kant moeten ze een dubbeltje betalen aan de brugwachter, een stuiver per persoon. Klaas ziet dat de fietser, die achter hen aankomt, een dubbeltje moet betalen. Dan loopt hij snel achter zijn vader aan, de smalle Hoogstraat in. Het hooi is gauw geregeld bij de coöperatie en dan gaan Klaas en zijn vader alweer naar huis.

Stro met de bok
“Wanneer krijgen we het stro nou en hoe krijgen we het bij ons huis,” vraagt Klaas. “We kunnen het immers niet met paard en wagen halen omdat de weg onder water staat.” “Ze komen het deze week nog brengen met de bok,” zegt zijn vader. En dat klopt, een paar dagen later komt er een boot de oude Wetering opvaren en wordt het stro keurig afgeleverd.

De burg bij Hasselt is na de oorlog vernieuwd. Klaas vertelt: “Ik dacht toen dat hij veel te breed was, hij was wel vijf à zes keer zo breed als de oude brug. Maar nu weet ik dat het juist goed was, ze hadden toen een vooruitziende blik.” Voor zover Klaas zich kan herinneren moest er tot januari 1946 of 1947 tol betaald worden om de brug bij Hasselt over te mogen. Het huisje waar de brugwachter sliep is gerestaureerd en staat er nog.

Bron(nen): 
Klaas Hengeveld
Auteur: Annet Jonker
Foto: J. Kroes sr.
sluiten

Verhaal: Eendennesten maken

Eendennesten maken
Is de Mastenbroeker polder sinds jaar en dag grasland, in de oorlog moet het land gescheurd worden. Boeren zijn druk bezig het land om te ploegen. Er moet graan verbouwd worden, dat hebben de Duitsers de boeren verplicht. Een klein gedeelte mogen ze zelf houden, de rest moet ingeleverd worden. Als het graan gedorst is, blijft er stro over. Lang stro, veel langer dan tegenwoordig, van wel een meter of nog langer. “Daar draaiden we rolletjes van en daar maakten we eendennesten van,” vertelt Kees Kok. “Dan hadden we ’s winters wat te doen en als de eenden er nestelden, hadden we ook eieren.”
’s Winters moest het graan gedorst worden, dan kwam de controleur erbij. De boeren mochten zelf een klein gedeelte houden, de rest moest ingeleverd worden. Maar als het koffietijd was, en de controleur zat binnen koffie te drinken, dan werden er weleens een paar zakjes opzij gezet. Dat wist de controleur ook wel, hij deed een oogje dicht, hij was ook maar aangewezen door de Duitsers om dit te doen.
De commiezen controleren hoeveel vee er is. Om te slachten moet je een vergunning hebben en dan komt de commies erbij. Zij leveren hun gegevens aan het planbureau, waar de voedselcommissaris zit om het beschikbare voedsel te verdelen.
Voor huisslachting mocht je wel slachten, men kwam wel eerst het varken keuren. Als het geslacht was, zetten ze er een blauw stempel op.
Kees: “We hadden ook een keer een kalfje gehouden, om te slachten na een jaar. Maar daar kwam niet van, en zo liep het een jaar later tussen de pinken in de wei. Daar kwam de controleur het land op, die stond de pinken te tellen. Er was er natuurlijk één teveel. Toen vroeg hij aan mijn broer hoe dat kon. ‘O, die is door de sloot gekomen, die is van de buren’. Maar toen de controleur wegging, kwam hij mijn vader tegen en hij vroeg ook aan hem: ‘Van wie is dat böllegie?’ En mijn vader zei eerlijk: ‘Van mij!’ Wat was de controleur boos! Het is wel goed afgelopen, maar je kon ook de bak indraaien en een bekeuring krijgen.”

Bron(nen): 
Kees Kok, Oude Wetering 118
Auteur: Annet Jonker, foto's Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Paarden als gastarbeiders

“Morgen ga ik naar Dedemsvaart, het paard halen”, kondigt de vader van Kees Kok aan. “Het wil mooi weer worden, we moeten zien dat we het hooi van het land krijgen.” De volgende dag, begin van de middag ziet Kees zijn vader aankomen, op de fiets, met het bruine paard dat hij in Dedemsvaart gehuurd heeft aan een touw.
Nog ’s middags wordt het paard voor de grasmaaier gespannen en wordt er begonnen met het maaien van het gras. Kees ziet hoe zijn vader eerst één keer rond maait. “Kees, kom eens hier, jij moet dit aan de kant harken, anders blijft de machine steken.” Kees gaat gauw aan het werk met de hooihark. Warm werkje, maar Kees houdt ervan om op het land bezig te zijn.
Gedurig hoort hij zijn vader, die nu ertegenin (heen en weer) maait, mopperen op de zwarte. “Ho, doe nou toch ‘es rustig!” Kees kijkt even om. Ja, de zwarte is altijd wel een half paard vóór de vos, daar moet je echt op verdacht zijn. Niet dat de vos dom is of sloom, juist niet. Kees grinnikt zachtjes als hij denkt aan laatst, toen de vos met zijn lippen het kettinkje waarmee het hek afgesloten was, losgepeuterd heeft en de wei uitging. En als hij alleen voor een wagen staat, dan trekt hij eerst éven opzij, dan krijgt hij de wagen beter op gang, dat trekt lichter.
De volgende dag, als het hooi gekeerd moet worden, spant zijn vader de zwarte met het bruine huurpaard voor de gecombineerde hooimachine. “Kijk, dat gaat veel beter, moet je zien hoe rustig de zwarte nou is. Hij heeft zijn gelijke gevonden,” lacht zijn vader. En inderdaad, de zwarte geeft nu geen problemen meer. “Kunnen we deze niet houden,” vraagt Kees aan zijn vader. “Nee joh, ben je mal, dan moeten we hem ook het hele jaar door eten geven, dat is veel te duur!”

Bron(nen): 
Kees Kok, Oude Wetering 118
Auteur: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Het huishouden

’s Ochtends vroeg werd er eerst gemolken, waarna de melkemmers en de teems werden schoongemaakt.
Na het melken werd gegeten en werd de boel in huis schoongemaakt, te beginnen met de afwas na het eten en ook de schuur werd geschrobd.

Hierna was het tijd om te breien en kousen te stoppen. Ook broeken verstellen en ander naaiwerk viel onder de werkzaamheden.
In het najaar en de wintertijd was voor de vrouwen en meisjes weer tijd voor naaiwerk. Sokken, kousen, truien, mutsen en wanten, alles was handwerk. Inbreiwerk voor truien met verschillende kleuren, kabelpatronen, figuren op mazen, of gaatjes breien.

In de oorlog werd er veel gebreid met schapenwol. Eerst spon men de schapenwol of liet men het spinnen. Het was een hele kunst om de draadjes even dik te krijgen. Meestal werd er witte wol gebruikt van een wit schaap, maar soms ook bruine wol van een bruin schaap.
Oude kleding werd ook uit elkaar gehaald om er nog iets nieuws van te maken. Zelfs tafelkleden werden als voering gebruikt. Iedereen was in oorlogstijd creatief en ook na de oorlog bleef men nog lang breien en haken.

Maandag was het wasdag; eerst de wasmachine zelf draaien (toen er elektriciteit was ging het draaien automatisch) en daarna ging de was door de wringer. De was werd met een stok opgepakt omdat deze te heet was om met de handen te pakken.
Nadat de was door de wringer was gegaan werd deze nagespoeld met koud water. De witte was werd eerst nog in het chloor gelegd en de volgende dag opgehangen. Bij mooi weer ging de was naar buiten, bij slecht weer op zolder.
De witte was werd ook weleens op de bleek gelegd. Dit moest nat worden gehouden in de zon, anders bleekte het niet meer.
Als de was droog was werd deze gestreken met een strijkijzer met een briket erin. Daardoor was deze vaak te warm of te koud. In 1947 kwam de elektriciteit, dus werden naast de wasmachine de strijkijzers ook elektrisch.

Koken ging op de houtkachel. Drie plekken om te koken. Eerst hout en turf en later ook weleens kolen en briketten. De houtkachel bleef in de winter de hele dag branden. In de zomer niet.
‘s Avonds werd er geen hout meer op gegooid als ze gingen slapen en dan ging het vuur vanzelf uit.
‘s Ochtends werd het vuur dan weer aangemaakt door kleine takjes en papier.

Bron(nen): 
Roelie Kok
sluiten

Verhaal: Voorjaar

Het voorjaar was een drukke tijd voor de boerderij. Koeien kregen kalveren, dus het melken werd extra druk. Vooral omdat er nog geen melkmachines waren.
De melk ging in 40 liter bussen. De bussen moesten na de weg gebracht worden. De bussen schoonmaken was handwerk, dit gebeurde met sodawater. Het warme water moest met de houtkachel of fornuispot gestookt worden. Met het lentezonnetje begonnen de schoonmaakkriebels, bedden dekens, kleren alles ging naar buiten, dekens aan de waslijn, veren bedden op de ladder op melkbussen om te luchten. Nog geen stofzuiger, wasmachine of strijkijzer, daarom moest alles met mooi weer naar buiten.

Als het vee weer buiten liep moesten de stallen schoongemaakt worden. Iedereen moest meehelpen. De man het zware werk. Ook de zolder moest schoongemaakt worden. Als de stal schoon was werd er weer zand opgehaald en neergelegd waar de koeien met de poten op stonden, dit werd mooi aangeharkt.
Als de stal schoon was en het vee buiten ,was dit een mooie speelruimte voor de kinderen, dan konden ze een kamertje maken.

Bron(nen): 
Roelie Kok
sluiten

Verhaal: Dieren op de boerderij

Er waren veel meer dieren op de boerderij dan alleen de koeien.
Veel bedrijven hadden ook schapen. In het voorjaar werden die geschoren en de wol hiervan werd verkocht.
Paarden waren er tot de 50er jaren. Toen werd alles gemechaniseerd. Als de paarden nu weer terugkomen dan is dat voor de recreatie. Varkens hield men voor het vlees.

Bron(nen): 
Hannie Knol, Bernard Reuvekamp
sluiten

Verhaal: Stakens in de stal

De stakens in de stal werden gemaakt van wilgentakken. Deze wilgentakken werden zorgvuldig uitgezocht door de boeren; als ze lang en dik genoeg waren dan werden ze gebruikt om stakens van te maken. Alleen de rechte takken werden gebruikt.
Na de selectie werden de wilgentakken in de sloot gegooid om de bast los te weken zodat deze gemakkelijk kon worden verwijderd van de stam.

De stakens werden in de stal in de grond gezet en vastgezet met grond. Ook werden ze aan de stekkerie (de houten balk) bevestigd. De koeien werden vastgezet tussen de stakens. Er zat een kram in de stakens waar de touwen door heen gingen om deze op gelijke hoogte te houden.

Om de drie à vier koeien was er een stiel. De stiel is de verticale, dikke balk. De stekkerie loopt horizontaal tussen de twee stielen, hiertussen zitten de stakens.

In de jaren 60 werd de stal vervangen en uitgebouwd en werd het touw waaraan de koeien vast zaten vervangen door een beugel. Ook kregen de koeien een drinkbak. Voorheen dronken de koeien uit de goot, waar ook het hooi in lag.

De koeien stonden vanaf de jaren 60 gelijkvloers, waar ze voorheen op een verhoging stonden.

Bron(nen): 
Roelie Kok
sluiten

Verhaal: Melkles

De jeugd van Mastenbroek begon vroeger op school met het leren van melken.
In de tweede klas op school ging je leren melken. In het voorjaar als de koeien van stal naar buiten gingen mocht je ’s avonds leren melken op de boerderij. Op de knieën of op de hurken, wat je zelf het makkelijkst vond.

Bron(nen): 
Roelie Kok
sluiten

Verhaal: Melken van de koeien

‘s Morgens om 5 uur stond je op om de koeien te melken. Iedereen hielp mee, behalve de boerin. Het dienstmeisje moest wel mee. Zij moest goed kunnen melken. Elk jaar werd een nieuw dienstmeisje gekozen, tenzij ze zelf wilde blijven of wanneer ze niet beviel bij de boer.

De koeien de gemolken werden, werden vastgezet; een touw kruislinks aan de achterpoten gespannen, zodat de koe niet weg kon.
Gemiddeld leverde een koe 10 tot 15 liter melk op per melkbeurt. Er werd twee maal daags gemolken. Het was vaak 10 liter ’s morgens en 10 liter ’s avonds.
Als koeien pas gekalfd hadden, was de melkproductie hoger.
Tegenwoordig met machines is de melkopbrengst per koe veel hoger; zo’n 25 liter per keer.

Tegen een uur of 7 was het melken klaar en ging men een boterham eten, de kalfjes voeren of een zieke koe verzorgen en de melkemmers werden schoongemaakt.
Rond 8 uur, na deze werkzaamheden, werd echt gegeten.

Elke morgen, behalve ’s zondags, kreeg je karnemelkse pap. Wel met stroop, want anders was de pap te zuur.
Niet op elke boerderij aten ze karnemelkse pap.

De melk werd verzameld in melkbussen. Voordat de melk in de bussen werd geschonken werd het door een zeef gehaald, de teems, om het vuil eruit te halen. Er zat een wat in, een ronde schijf, waarmee het vuil werd opgevangen.

De bussen melk werden elke dag opgehaald; ’s zomers zelfs twee keer per dag, alleen op zondag één keer. En de melk voor de kalfjes kwam weer terug.

De hooiberg, met daarvoor, op de kar, de melkbussen en de pullen (deze werden op de uiers van de koe gezet).

De omslag van melken met de hand naar machines was in de jaren 50, maar ook nog in de jaren 60, vaak afhankelijk van het aantal koeien op de boerderij.

Bron(nen): 
Roelie Kok

Pagina's

Subscribe to RSS - dieren & vee