sluiten

Verhaal: Mastenbroek: land van water en gras, koeien en melk.

Als je aan Mastenbroek denkt, zie je gelijk weilanden opdoemen, omringd door water. En op die weilanden koeien, die niet al te waterige melk dienen te leveren. Daarom een citaat waarin de ideale koe staat beschreven: 'De Mastenbroeker koe, zwartbont, niet overgroot, met dun vel, iets wat zwakke achterbenen, wel met een uitstekende uier. Steeds meer melk is het ideaal van den Mastenbroeker boer (citaat uit het landbouwblad geschreven door J.W. Holtland in 1928 ter gelegenheid van de andbouwtentoonstelling Swolland in Zwolle).

Van moedermelk, onontbeerlijk voor de geborene, kan de samenstelling nogal verschillen. Verschil in kwaliteit hadden de verwerkers van koeienmelk - tot boter en kaas - vroeger al heel snel in de gaten. Het eerst werd op het vetgehalte gelet: hoe hoger het percentage vet in de melk hoe meer boter men kon maken (omstreeks 1900 was het gemiddeld circa drie procent). In die tijd ontstonden veel melk-controle-verenigingen die als doel hadden de melkgift van de koeien te controleren op gewicht en vetgehalte. Eenmaal per drie tot vier weken kwam de (melk)monsternemer op het bedrijf en die woog met een unster de kilogrammen melk van de koe. Dan nam hij met een zogeheten monsterschepje een beetje melk en deed dat in een flesje, waarvan de inhoud vervolgens werd onderzocht in een gezamenlijk laboratorium op de samenstelling daarvan.
Dit alles werd bijgehouden in het “melkboekje”. Dat gebeurde heel secuur – want er mochten geen fouten worden gemaakt - allemaal met de hand door de “melkcontroleur”, een officieel beëdigde functie. Elk jaar kreeg de boer een nieuw melkboekje, waarin ook bijzonderheden over de koe stonden, zoals de leeftijd, wanneer tochtig en gekalfd, van de stal in de wei en dergelijke. Dat laatste had een directe invloed op het vetgehalte. In mei is er volop gras en daardoor is meiboter, met een hoger vetgehalte, de beste boter die er is. De smaak is lekkerder dan die van boter uit de staltijd. Door van de betere koeien kalveren aan te houden werd uiteindelijk het vetpercentage verhoogd van drie procent in 1900 tot 3.5 en 4.00 procent en nu zelfs nog hoger. Sinds de jaren ’60 wordt ook het eiwitgehalte onderzocht en uitbetaald door de fabriek.

Een bekende controleur was G.J. Kattenberg van de melkfabriek te 's-Heerenbroek. Hij stond ook wel bekend als de 'snuffelaar', omdat hij 's zomers op maandagmorgen de deksels van de melkbussen trok om aan de inhoud te ruiken. Op zondag werd immers geen melk verwerkt en als de boeren de bussen niet goed koel hadden gehouden kon de melk zuur zijn geworden.

Handmelken was in die tijd gewoon. Een goede handmelker was noodzakelijk op een melkveebedrijf. Met het inhuren van een knecht en/of meid werd er goed op gelet of die wel goed waren in handmelken. Er waren ook handmelkcursussen die werden gehouden op een “voormelkersbedrijf”. Na de cursus volgde een officieel examen en als je slaagde kreeg je een getuigschrift. Van Bernard Reuvekamp is tijdens het examen een foto gemaakt.
Al heel jong werd in een boerengezin spelenderwijs het koeien melken geleerd. Onder de meest gemakkelijk melkende koe leerde je als kind het handmelken.

In de jaren ’50 begon het machinaal melken grote opgang te krijgen. Arbeid werd duurder en met handmelken was je beperkt in het aantal koeien dat je kon melken. Met de machine kon je veel meer koeien per man melken. Maar dat vond niet iedereen direct een goed idee: de critici waren van mening dat de koeien dan uierontsteking zouden krijgen. Maar dit kon worden voorkomen door de koeien 'na te melken'. Als de melkmachine uit was ging men met de emmer onder de koe om te proberen of er nog wat in zat. Op de melkcursus had men immers geleerd 'de laatste drop is de boterknop'. Dit is nog lang zo doorgegaan maar uiteindelijk ging men niet meer na melken en dat ging ook goed. De machines werden steeds beter en men kon meer koeien houden.

Om te melken in de weide werden weidewagens gemaakt: een lange wagen voorzien van buizen en vastzethaken om de koeien vast te zetten. Een benzinemotor dreef de vacuümpomp aan en zo kon men melken in melkketels om vervolgens de melk in de bussen mee te nemen. Ook waren er ronde weidewagens.

Bron(nen): 
Auteur: Bernard Reuvekamp
Foto's: archief Bernard Reuvekamp/website Mastenbroek Toen
sluiten

Verhaal: Veeverbetering

Voordat de KI (kunstmatige inseminatie) zijn intrede deed, zo rond de jaren vijftig van de vorige eeuw, hadden de boeren zelf een stier bij de koeien. Sommigen hadden een stier samen met de buren, omdat men dan gezamenlijk een wat betere fokstier kon aanschaffen en om de kosten te drukken.

Dit was het geval bij de families Van de Vegte en Van Ittersum. Samen gingen ze op stap om een goede stier te kopen. Er werd vooral gelet op het vetgehalte van de melk van moeder van de stier: die moest minimaal vier procent bedragen. Want, zei Van de Vegte zeer gedecideerd: “Ik wil niet met water sjouwen.” Naar eiwitgehaltes keken ze nog niet. Dat deed de directeur van de melkfabriek wel. Die zorgde ervoor dat in de herfst de kaasbak vol zat: dan was namelijk het eiwitgehalte het hoogst en dat was goed voor de melkprijs.

Maar door de gezamenlijke aankoop van een fokstier was je ook genoodzaakt om veel te trekken met een tochtige koe naar de stier toe. Soms was dit ook een welkom uitstapje voor een buurpraatje, maar het moest wel altijd gebeuren. Als je dicht bij elkaar woonde ging het nog, maar er zijn ook gevallen bekend dat er steeds een tot twee kilometer gelopen moest worden. Bij toerbeurt werd de stier gestald bij de een en na circa drie maanden weer bij de ander. Als het een veelbelovende stier was kon het wel zijn dat die drie jaar werd gebruikt. En dat waren vaak heel grote en gevaarlijke stieren en daar zijn nogal eens wat ongelukken mee gebeurd!

De boeren deden toen ook al wel mee aan fok- en melkcontroleverenigingen. Heel lang was voor de Mastenbroekse boeren Noord-Holland van groot belang voor de veefokkerij. Hier vonden ze dat de Noord-Hollandse koe melkrijker was dan de Friese, vandaar dat de Hoornse markt (in de herfst een jaarmarkt voor fokvee) vaak werd bezocht om een fokstier te kopen. Veetransporteur Van der Horst uit Hasselt ging vaak met een vracht vee uit Hoorn terug naar Hasselt om ze bij de boeren weer af te leveren. Ook was de Hoornse markt een uitgaansdag, net als Genemuider Beestenmarkt.

Bernard Reuvekamp herinnert zich de fokveedagen nog goed: “Vroeger begon je plaatselijk en haalde je daar goede resultaten dan werd je ook veelal uitgenodigd om regionaal, provinciaal en/of landelijk deel te nemen aan de keuringen. Iets wat veel tijd en energie vroeg maar wat ook een mooie gelegenheid was om je koeien met die van andere veehouders te meten in een soort wedstrijd. Daar konden ook prijzen mee worden gewonnen, veelal een medaille die dan trots een plaatsje kreeg aan de muur van de voorkamer.”

Bron(nen): 
Bron: Bernard Reuvekamp
Auteurs: Bernard Reuvekamp/Rita Ras
Foto's: archief Bernard Reuvekamp/website Mastenbroek Toen
sluiten

Verhaal: Voorzieningen, veeartsen, veeverloskundigen en huisslachters

Bij de boeren kwamen veel mensen over de vloer voor het vee. Vanuit de omliggende plaatsen kwamen veeartsen, veehandelaren en slagers om vee te behandelen, verhandelen of te kopen. Ook hier liep men door elkaar heen, ieder had zijn eigen klanten.

De veeartsen Van den Berg en Vlas uit Zwolle namen in ieder geval een gedeelte van de Oude Wetering onder hun hoede, terwijl veearts Kers uit Hasselt vooral aan de Nieuwe Wetering klanten had.

Veeverloskundige en huisslachter
Freek Bosman van de Kamperzeedijk was veeverloskundige. Hij bediende de hele polder. Als Freek moest komen was het kalf vaak dood. Dan werd er een zaagje om de voorschouder van het kalf gebracht waar je aan moest trekken. Hierdoor werden het schouderblad en de voorpoot eraf gezaagd en was het kalf al een heel stuk smaller. Dan moest vaak de kont nog middendoor gezaagd worden. Het was zwaar werk. Soms, als het kalf nog niet al te lang dood was, werd het vlees van het kalf nog gegeten. “Dat smaakte apart, een beetje glibberig, ik was er niet zo gek op,” vertelt Roelie Kok.
Freek Bosman slachtte ook vee in de regio. Dag gebeurde vaak op maandag. Dan kwam op dinsdag de keurmeester en als hij alles goedkeurde kon het beest uit elkaar gehaald worden.

Freek Bosman stak de koeien ook op: dan was de speen te nauw. Hij had daar een speciaal mesje voor dat hij in de speen naar boven bracht en deze zo ruimer maakte. Vaak kreeg de koe dan toch nog uierontsteking, het was lastig om schoon te werken.
Freek Bosman kwam altijd op de motor, of het nu zomer was of winter. ’s Winters was het natuurlijk koud, dan droeg hij een hele grote leren jas, waarin je hem haast niet terug vond.
Verder leidde Freek Bosman ook mensen op tot veeverloskundige, o.a. de heer Wienen uit Dalfsen.

Bron(nen): 
Bronnen: Ab en Roelie Kok, Hannie Knol, Bernard Reuvekamp, Jan van Ittersum
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief fam. de Vries-Wienen, Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Voorzieningen, veekopers en slagers

De Joden Marcus en Simon de Keizer kochten vee in de polder. In de oorlog werden ze weggevoerd en overleden. Later kwamen Goossen en Klaas Snel en Wicher Brommer om vee te kopen, weer opgevolgd door Albert Roeland en diens zoon Sander.
Ook Jan Verhoek handelde in vee, Albert Schaapman kocht vooral kalveren in de polder. Zijn kleinzoon Albert Brouwer doet het nu nog. Voerman van de coöperatie GOS kwam de polder in om vee te kopen.

Gait Veggie (Gerrit v.d. Vegte) van de kamperzeedijk kocht vooral biggen.
Voor de oorlog kochten ook de broers Van Teijn uit Zwolle vee om te verhandelen. Zij zijn in de oorlog nog ondergedoken geweest in Mastenbroek, bij de familie Van Milgen, Ze overleefden de oorlog en pakten hun beroep weer op.

Slagers
De slagers kwamen naar de boeren om vee te kopen dat ze konden slachten zodat ze vlees konden verkopen aan mensen in de stad.
Vanuit Genemuiden kwam slager Van Rees langs de Oude Wetering. Roel Fijn was ook een bekend man, hij kocht koeien voor de slager. Ook slager Aalderink uit Kampen kocht vleeskoeien aan de Oude Wetering. Hij kwam de koeien bekijken en dan werd er nog even heftig onderhandeld met de boer. Als dat klaar was nam hij het ‘nagelhout’, het gedroogde vlees van de vorige slacht en bekeek het. Dit was vlees afkomstig van huisslacht. De achter- en of voorbouten van de koe of de hammen van het varken werden in de schoorsteen, boven het fornuis in de keuken gehangen om te drogen.

Ook was er in sommige huizen op zolder een gat in de schoorsteen gemaakt waaromheen een soort kast gebouwd was waar het vlees hing. Als het klaar was werd het in de keuken aan het plafond, aan het nagelhout gehangen. Soms zat er een behoorlijk zwarte laag om het vlees heen van de rook. Dat haalde je er af en dan had je heerlijk vlees.

Bron(nen): 
Bronnen: Ab en Roelie Kok, Hannie Knol, Bernard Reuvekamp, Jan van Ittersum
Auteur: Annet Jonker
Foto's: Internet
sluiten

Verhaal: Voorzieningen, kunstmest en veevoer

Het veevoer en de kunstmest werden door verschillende leveranciers de polder in gebracht. Ook hier was er weer het verschil van mensen die van de Coöperatie kochten of van particuliere leveranciers.

Omdat de Coöperatie in Hasselt verschillende klanten in de polder had, had de landbouwschuur, die in de kern van het dorp stond op de plaats waar nu Landbouwmechanisatiebedrijf Van den Berg zit, begin vorige eeuw een kleine voorraad veevoer en kunstmest. Dan hoefden de boeren niet helemaal de polder uit als ze een kleinigheid nodig hadden.
Ook vanuit Hasselt kwam Spikman de nodige bestellingen afleveren.

Vanuit Genemuiden kwam Fuite met paard(en) en wagen de polder in om het bestelde veevoer te bezorgen. De paarden stonden bekend als erg mak. Ze konden ook een hele krappe draai maken op de smalle wegen langs de weteringen in de polder.
Als het wat later op de dag werd, en het werd donker, dan vroeg Fuite de kinderen van klanten om de lantaarns op zijn wagen aan te steken. Hij had aan de voorkant van zijn wagen twee stormlantaarns en aan de achterkant één rode stormlantaarn. De kousjes, die doordrenkt waren van de petroleum die onder in de lantaarns zat, konden hoger en lager gedraaid worden.
Als Fuite afscheid nam zei hij vaak: “Nou, ‘k zette deu, ’t goeie!”

Op de Bisschopswetering kwamen met veevoer naast Fuite ook Slump, H.W. van Regteren uit Oosterholt ( met kunstmest en waarschijnlijk ook veevoer), en tenslotte nog Ten Hove, die vertegenwoordiger was van de Coöperatieve Landbouwbank uit Kampen.

Bron(nen): 
Bron: Hannie Knol
Auteur: Annet Jonker
Foto: Annet Jonker, lijst uit archief Hannie Knol
sluiten

Verhaal: Hooien

De boerenkinderen van de lagere school kregen in juni hooibouwverlof om te helpen met het hooien. De dag werd begonnen met pannenkoeken, soms met uitgebakken spek. ’s Avonds was er chocolademelk en nog een bord havermout. “We moesten het hooi, dat niet meegenomen werd met de teemplank, bij elkaar harken, tot in den treure,” zegt Gerrie Knol - v.d. Weerd. “Of het hooi schudden en bij elkaar maken.” Ook de slootkanten, die soms erg ongelijk waren, moesten uitgeharkt worden. Zwaar werk bij warm weer. Er ging dan ook koude thee mee naar het land, in een drinkkannetje of in een blauw geëmailleerde drinkkan met Grolsch sluiting. Deze werd soms in de sloot gezet, zodat het drinken koud bleef. Ook Hannie Knol – v.d. Vegte weet hierover mee te praten. Als ze veertien is, komt ze van school en moet ze helpen het hooi op de kar te laden.

Taakverdeling
De mannen staken het hooi omhoog ‘schoten het op’ op hooivorken met extra lange steel, de zgn. ‘schootvork’.
De lader pakte het hooi aan en legde het op de wagen. Dat was een heel precies werkje, want hoe meer hooi je op de wagen mee kon nemen, hoe beter. Soms zaten er aan de wagen zijschotten van 30 á 40 centimeter. Dat maakte je eerst vol en daarna begon je de wagen uit te bouwen. “Je pakte het hooi aan en ‘welterde‘ het, draaide het een halve slag. Dat deed ik meestal met de hand, sommigen konden het ook met de vork. De losse einden kwamen naar het midden van de wagen te liggen, de rol naar buiten. De volgende hand vol legde je half over de vorige, zodat het strak tegen elkaar aan lag. Steeds verder over de rand, zodat de wagen uiteindelijk flink wat breder werd. Bovendien moest het aan beide kanten evenveel oversteken, anders viel er een deel van het hooi af als je door een ‘knipgat’ reed,” vertelt Hannie Knol. Als er veel distels in het hooi zaten, gebeurde het welteren meestal met een vork. Je droeg altijd lange mouwen als je het met de hand laadde, want het hooi prikte.

Vervoer
Als de wagen vol was kwam er een ‘boom’ over, een lange den die voor en achter met een touw werd vastgezet zodat het hooi er onderweg naar huis niet afviel. Later gebruikte men vaker een touw dat links en rechts kruislings over het hooi werd gespannen.

Als het hooien van de eerste snede (in juni) klaar was, werd er een tak van een boom boven in het laatste voer (vracht) hooi gezet. De buurt kon dan zien dat het hooien er op zat en er werd dan ook een feestje gevierd. Samen chocolademelk drinken, later kwam er ook wel een biertje bij.

Ontwikkeling
Een hele verbetering was de uitvinding van de hooiventilator, die in of aan de voorkant onder de hooiberg werd geplaatst. Als het hooi dan warm werd, omdat het niet droog genoeg in de hooiberg was gekomen, blies de ventilator erdoor zodat het afkoelde. Soms kwam er dan behoorlijk wat stoom uit het hooi, zodat de boeren weleens dachten dat het hooi al in brand stond. De brandweer werd af en toe voor niets gebeld. De ventilatie voorkwam hooibroei, iets wat regelmatig gebeurde na de komst van de kunstmest. Hierdoor groeide er meer gras, waardoor het moeilijker droog te krijgen was.

Voorzorg
De verzekeringsmaatschappijen hadden in die tijd de zgn. hooipeilers in dienst. Zij kwamen met een ijzeren peilstok met een soort thermometer eraan, de hooiberg afzoeken op hooibroei. Een heel precies en vakkundig werk. Als het ergens te heet was, moest de hooiberg uit elkaar worden gehaald. Hiervoor werd de hulp van de buren ingeroepen. Het was vaak gezellig met elkaar en de vrouw des huizes zorgde tussen de middag voor een maaltijd.
Bernard Reuvekamp herinnert zich dat de vrouwen eens een lekkere pudding gekookt hadden. Nu had een zekere Gait een gruwelijke hekel aan het vel dat boven op de pudding lag. Natuurlijk lieten de vrouwen hem beginnen en keken toe hoe hij dit zou doen. Maar Gait duwde na enig nadenken het vel aan de kant en schepte de pudding er gewoon onderuit!

Bron(nen): 
Bron: Gerrie Knol - v.d. Weerd, Hannie Knol, Bernard Reuvekamp
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit het archief van fam. v. Ittersum, Post, Knol, Reuvekamp, v.d. Weerd, Kok en Van Gerner
sluiten

Verhaal: Meiden en knechten, grote schoonmaak en slachten

Tot het werk van de meiden behoort twee keer per jaar de grote schoonmaak. Alles in huis gaat van z’n plek en de matrassen en dekens gaan naar buiten om te luchten. Als het een dag in de zon heeft gelegen, wordt het stof er uit geklopt.

De stal schoonmaken
Zodra de koeien naar buiten zijn wordt de stal schoongemaakt. Die is in de winter flink vies geworden. De slang gaat erdoor en alles wordt schoongeboend: de muren, de deuren, de ‘bukkies’ ( waar de koeien tussen staan) en de drinkbakjes. Als alles goed schoon en weer droog is, wordt alles opnieuw gewit en geverfd. Maken de mannen en vrouwen op de boerderij samen de deel schoon, het verven en witten wordt door de vrouwen gedaan. Ook het melkrek, waar de melkbussen elke dag op gezet worden als ze schoon zijn gemaakt, wordt geverfd.
De mannen teren de bergkappen van de hooiberg en de houten planken van de schuren. Hier hoefden de vrouwen niet mee te helpen.

Slachten
Ook bij het slachten zijn de taken verdeeld: de mannen slachten de dieren en ontleden ze, de vrouwen werken met het vlees af en maken het in.
Dick v.d. Kolk Hollander herinnert zich dat ze op een dag bij één van haar werkhuizen kwam. Het was in de slachttijd. “Heb je weleens bloedworst gemaakt,” werd haar gevraagd toen ze binnenkwam. “Nee, nog nooit gemaakt, wel gegeten,” antwoordt Dick.
“Dat gaan we dan vandaag doen, als je er tenminste tegen kunt.” Het maken van bloedworst is niet moeilijk, maar het geeft een weeë lucht als je het spek, roggemeel en bloed in een grote ton met je handen goed door elkaar mengt. Dan wordt het in zakken gedaan die met een touwtje dichtgebonden worden en in de grote gietijzeren fornuispot gezet. Hier wordt de bloedworst dan in gaar gekookt. “Ik kon er gelukkig wel tegen,” zegt Dick, “maar er waren ook wel mensen die er misselijk van werden.”

Bron(nen): 
Henk en Dick v.d. Kolk
Auteur: Annet Jonker
Foto's : uit het archief fam. v.d. Kolk en fam. Kok
sluiten

Verhaal: Meiden en knechten: melken en ander werk

Wup, de boer waar Henk v.d. Kolk als kleine knecht werkt in het seizoen ‘53/’54 is een grote boer, hij heeft ruim dertig koeien, die allemaal met de hand gemolken worden. Wup heeft wel een melkpark, een met palen en prikkeldraad afgezet stuk land bij de boerderij waar normaal de koeien gemolken worden als ze in de buurt van de boerderij lopen. Maar het is zo nat geweest dit jaar, in het melkpark kun je niks beginnen, het is één en al modder.
Daarom gaan ze met paard en sleepkar naar de koeien toe. Op de sleepkar staat al het melkgerei: de grote emmers, het juk, de zeven en bussen.

Aaltekoarn
De sleepkar wordt ook gebruikt om het land te bemesten, het ‘aaltekoarn’. Er wordt dan mest van de mestvaalt op de kar geschept. Als de kar vol is rijd je naar het land. Daar til je de achterklep iets op, zodat de mest tijdens het rijden over het land langzaam onder de klep door op de grond valt.

Als boer Wup aan Henk v.d. Kolk in het voorjaar van 1954 vraagt of hij in mei blijft en wat of hij dan zou moeten verdienen, antwoordt Henk dat hij niet kan blijven. Hij moet namelijk in mei in dienst en zal uit Mastenbroek moeten vertrekken.

Banden met Mastenbroek zal hij echter altijd blijven houden: in dit seizoen heeft hij zijn latere vrouw, Dick Hollander uit Mastenbroek leren kennen, die een paar keer per week op de boerderij van Wup komt werken in het voorhuis.

Bron(nen): 
Henk en Dick v.d. Kolk
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief fam. v.d. Weerd
sluiten

Verhaal: Voorzieningen: de Landbouwschuur

In het weidegebied van Mastenbroek waren meerdere veevoerleveranciers actief maar in de kern van Mastenbroek, aan de Oude Wetering, heeft vanaf ongeveer 1937 tot 1964 een groene houten opslagloods gestaan van de Coöperatieve Landbouw- en handelsvereniging Hasselt en omstreken. De afmeting was ongeveer 4.25 meter bij 10 meter. De loods stond op betonpalen en het laad- en los bordes was eveneens van beton.

Beheerders
De loods had schuifdeuren en stond op erfpachtgrond van de Nederlands Hervormde Kerk te Mastenbroek. De erfpachtkosten bedroegen in 1954 vijftien gulden per jaar. Warner en Marie van Spijker beheerden de voorraden in de loods.
In de loods waren er twee afdelingen, één voor de opslag van stro voor de kalveren en turfstrooisel voor de paarden en de andere voor de opslag van o.a. kunstmest, veekoeken, kippenvoer en varkensmeel. Reden voor de bouw van de loods was het ruimtegebrek in Hasselt en tijdsbesparing voor de veehouders in Mastenbroek die voor een kleinigheid bij de loods terecht konden. Omdat Warner bij het Waterschap werkte werd er bij Marie aangeklopt. “Marie, hi’je nog een zakkie…” Marie hield bij wat er in- en uitging.

Spelen
Officieel mochten de kinderen er niet spelen, maar natuurlijk deden ze dat wel. Toen Warner ongeveer vijf jaar oud was, speelden de grote jongens, die al op school zaten, vaak bij de loods. Ze deden dan wie het langst op het laadperron kon blijven staan door elkaar er af te duwen. Peter Kok viel een keer van het laadperron naar beneden en kwam niet goed terecht. Terug op school ging hij met zijn hoofd op de bank liggen. Toen meester vroeg wat er was, zei hij: “Ik heb zo’n hoofdpijn!” “Wat is er dan gebeurd”, wilde meester weten. “Ik ben van het laadperron afgevallen”, was het antwoord. “Nu is het afgelopen”, zei meester streng en vanaf toen mochten de kinderen in de pauze niet meer bij de landbouwschuur spelen. Peter Kok had een hersenschudding.
Onder het laadbordes lag officieel niets, maar in de praktijk kwam daar het afgekeurde spul terecht: een kapot baaltje stro, een zak kunstmest met een scheurtje en zo meer.

Landbouwmechanisatiebedrijf
Begin jaren ’60 kocht de vader van Warner de schuur. Omdat toen het gemotoriseerde transport op gang kwam, verviel de functie van de loods zodat hij leeg kwam te staan. Toen Warner en Gerrie in 1966 trouwden heeft de loods nog gediend als opslag voor hun meubels toen ze een bungalow aan het bouwen waren naast de loods. Een paar jaar later laten Warner en zijn vader een grotere schuur zetten, waarin de opslagloods geïntegreerd wordt. In de kelder staat dan nog de voorraad van Van den Berg. Nu, twee verbouwingen verder, staat er de grote bedrijfsruimte van Landbouwmechanisatie bedrijf Van den Berg met als eigenaar de zoon van Warner en Gerrie. Warner zelf werkt nog volop mee anno 2013.

Bron(nen): 
Warner en Gerrie van den Berg, Hannie en Berend Jan Knol
Auteur: Annet Jonker
Foto: archief fam. van den Berg
sluiten

Verhaal: Voer voor het vee in de polder 1945

Als de Polder Mastenbroek in april 1945 bevrijd wordt, staat het land nog steeds onder water. Het gemaal moet aangezet worden om de 8000 hectare land droog te pompen. Maar… er is geen brandstof. In de laatste Oorlogswinter was er aan alles een gebrek, ook aan brandstof. De kolen van het gemaal zijn verdwenen… Daarom koopt het polderbestuur stro, zodat het vuur in de ketels van het gemaal kunnen branden. Dat stro komt per schip naar Genemuiden en de boeren moeten helpen om het bij het gemaal te krijgen.

Vee elders onderbrengen
Als het land drooggemalen is, kunnen de beesten nog niet direct naar buiten: er groeit immers nog niets. De Rijksdienst Landbouwherstel, opgericht door de Nederlandse regering in augustus 1945, houdt zich bezig met het beheer van landbouwgronden en het afhandelen van bezettingsschade. Hier valt ook onder water gezet land onder. De Rijksdienst brengt vee onder brengen bij boeren die aan de rand van de polder wonen en wiens land droog gebleven is. Niet alle boeren werken vrijwillig mee, soms moet er enige dwang uitgeoefend worden. Er gaat vee uit Mastenbroek naar de Mandjeswaard en naar het Kamper eiland. Waarschijnlijk wordt dit door de overheid vergoed.

Voer voor het achtergebleven vee
Een ander probleem is het voer voor de koeien die in Mastenbroek achtergebleven zijn. Er groeit nog niets in de polder en omdat de polder in september 1944 onder water gezet is, is er ook minder geoogst. Het bestuur van de ‘Stoomzuivelfabriek Genemuiden’ in Genemuiden regelt eind mei, begin juni met de Rijksdienst voor de Noordoostpolder dat er veevoer voor de boeren in Mastenbroek geleverd wordt. De stoomzuivelfabriek huurt 30 ha. rode klaver voor zes boeren van de Kamperzeedijk. Zes boeren van de Nieuwe Wetering kunnen hooien bij Kuinre. Dat is wel een hele onderneming: twee boerenwagens met daarop maaimachines en daarachter twee hooimachines (gecombineerden) vertrekken naar Kuinre. Voor de wagens lopen twee paarden. Een moeizame tocht omdat de wagens de hele winter in het water hebben gestaan. De boeren leveren allemaal man-, paardenkracht en wagens aan. Via ‘De Krieger’ naar Vollenhove, dan de polder in over de nieuwe weg die ongeveer evenwijdig liep met de oude weg over Blokzijl en Blankenham richting Kuinre. Er gaan ook fietsen mee, want op zaterdag gingen de mannen weer naar huis, naar de Kamperzeedijk. De paarden konden dan bij een ‘directieboer’ blijven. Een directieboer had het opzicht over 500 ha. Door de week eten en slapen de mannen in kamp Luttelgeest 2.
De rode klaver staat een halve meter hoog! De mannen maaien het en omdat het prachtig weer is is de klaver met twee, drie dagen droog. Het wordt aan mijten gezet, onder de begeleiding van een deskundig mijter die het werk goed in de hand houdt. Na twee weken staan er maar liefst vijf grote klavermijten! In het najaar wordt de klaver in balen van 50 kg geperst en met de hulp van legerwagens naar Mastenbroek gebracht.

Land voor de pinken
Voor de pinken heeft de Genemuider Stoomzuivelfabriek, net als de andere ‘melkfabrieken’ die de melk van de boeren uit de polder afnemen, land geregeld in de polder. Een ploeg ‘verzorgingsmannen’ gaat alvast naar de polder om de weiden daar ‘in het draad te zetten.’ Deze mannen blijven ook in de polder om voor de pinken te zorgen. De pinken worden voorzien van een schets met aftekening, een blikje in het oor en de afkorting van de voor- en achternaam van de eigenaar wordt in de hoeven gebrand. Dan worden de pinken met de veeboot van de familie Visscher (de Pieten) naar Kuinre gevaren. Vanaf Kuinre worden ze nog een paar kilometer verder gedreven naar de klaverweide.

Het vee weer terug
Toch is het vee niet lang in de polder geweest. Eind augustus 1945 komt het bericht dat er pinken uitgebroken zijn in dat ze in “het Lemster Hop” lopen, een gebied tussen Kuinre en Lemmer. Om verdere moeilijkheden te voorkomen geeft het bestuur van de Genemuider Stoomzuivelfabriek opdracht om het jongvee terug te halen. De pinken worden bij elkaar gedreven en over dezelfde route naar huis gebracht. Tussen ‘de Noorde’ en het veer worden de pinken tegengehouden. In zes of zeven vaarten worden de 500 pinken overgezet en tijdelijk ondergebracht op de algemene weide aan de Achterweg in Genemuiden. De volgende dag halen de eigenaren ze daar op.
Dat het een hele tocht was om het vee lopend uit de polder op te halen, bleek wel dat verschillende boeren de klompen versleten hadden en op kousenvoeten het laatste stuk naar huis liepen.

Bron(nen): 
Bron: Peter van der Horst
Foto: internet

Pagina's

Subscribe to RSS - dieren & vee