sluiten

Verhaal: Het Mastenbroeker volkslied

Tot grote verrassing van de werkgroep Mastenbroek Toen blijkt er een Mastenbroeks volkslied te bestaan, gedicht door Henk Pelleboer, toen Bisschopswetering West 32 ( is nu Bisschopswetering 86). Hannie Knol vond een krantenartikel van 19 mei 1994 waarin mevrouw B. Henniphof-Schaapman vertelt over de polder en dat er een volkslied bestaat. In het krantenartikel wordt het volkslied helemaal afgedrukt. Mevrouw Henniphof vertelt hoe zij er aan komt: ‘er was eens een feestavond in ‘Het Trefpunt’, zo’n 25 jaar geleden. Ik weet niet meer welk feest het was, maar wel herinner ik me nog dat ik een papier kreeg aangereikt waarop het Mastenbroeker Volkslied stond afgedrukt. Het was de bedoeling dat we het als feestgangers in koor zouden zingen’, wat dan ook gebeurd is.

Het Mastenbroeker volkslied
Zingen op de wijs: My Bonny is over the Ocean

We zijn met elkaar Mastenbroekers
We zijn op elkander gesteld.
We delen met vreugd onze armoe
Als ’t anders niet kan ook ons geld.
Mannen, vrouwen helpen elkaar hier in wel en wee
hoor je bij ons dan zing je dit liedje maar mee.

Als voorjaars de zon en de bloemen
elkander begroeten met vreugd
dan vieren we hier bruiloftsfeesten
we doen dat in ere en deugd.
Mastenbroekers helpen elkaar hier in wel en wee
hoor je bij ons dan zing je dit liedje maar mee

Is ’s winters het water bevroren
dan zwiert Mastenbroek langs de baan
Dan vinden de jongens de meisjes
en ieder roept lachend haak aan.
Mastenbroekers helpen elkaar hier in wel en wee
hoor je bij ons dan zing je dit liedje maar mee.

Er is veel zorg in de wereld
Maar elders is ’t erger dan hier
We houden als goed Mastenbroekers
toch altijd een beetje plezier.
Mannen, vrouwen helpen elkaar hier in wel en wee
hoor je bij ons dan zing je dit liedje maar mee.

Bron(nen): 
Hannie Knol
Auteur: Annet Jonker
foto: Het Oversticht
sluiten

Verhaal: Huwelijk in de polder

Op 3 mei 1882 trouwde mijn opa, Antonius, Franciscus Reuvekamp met Martha Kuijer. Het echtpaar vestigde zich op de boerderij Oude Wetering 3. Dit zou niet bijzonder zijn, ware het niet, dat Martha uit Soest kwam. Dat moet een hele onderneming zijn geweest voor die tijd. Wellicht was het spoor net aangelegd, maar toch rijst de vraag, hoe vond een gewone boer uit Mastenbroek een vrouw in Soest. Vakanties waren er toen nog niet, maar wel was er het uitje voor sommigen weggelegd om ter processie naar Kevelaar te gaan, een bedevaartsoord in Duitsland, niet ver over de grens en daar zullen boer Reuvekamp en Martha uit Soest wel niet altijd hun volledige aandacht bij die processie hebben gehad. En zo is het gekomen....!!!!
Uit het huwelijk kwamen 10 kinderen voort.

Bron(nen): 
Wim Reuvekamp
sluiten

Verhaal: Visites, kraamvisites en burenplicht

Bij de geboorte van een kind werden de naaste buurvrouwen gevraagd. Deze vrouwen kwamen gedurende 10 dagen twee keer per dag moeder en kind verzorgen. Een gezellig praatje met een kop koffie of thee hoorde er ook bij.
Zo hadden de vrouwen in 1934 al een baan, geen betaald werk, maar burenplicht. De buurvrouw had een hele drukke dag met een familiebezoek, maar het kind van de buren ging voor.

De vrouw die net een kind had gekregen moest verplicht 10 dagen in bed blijven.

Als iemand ziek werd was er ook nog weleens burenplicht, kinderen bleven na school vaak op de boerderij, studeren zag je zelden. Dus als er iemand ziek was bij de buren, gingen ze gewoon helpen.

Een buurtkraamvisite was in die tijd een aangelegenheid voor de buurvrouwen.
Ongeveer een maand na de geboorte.
Die werd dan in de namiddag gezamenlijk gebracht. Zo ook op Oude Wetering 16, waar een eerstgeborene naamdrager (mannelijk) was geboren. Dag Grade. Gefeliciteerd. Dag Jouk, dag Stijn, dag Stien, Willempje, Alie, Hendrikje, Femmie etc.

In de opgestookte opkamer (februari) rond de grote tafel, werd na de thee de baby getoond en herkenning gezocht. Om de tijd goed te besteden hadden enkele vrouwen hun breiwerkjes meegenomen. De kraamvrouw vond dat er wel wat stemming mocht komen. ‘ Brandewijntje met suiker misschien?’ Ja-ja! (Kort na de oorlogsjaren).

Gehaast haalde de kraamvrouw de aldus geëtiketteerde fles uit de kelder en diende de ‘brandewijn’ op. En warempel, de tongen kwamen los! Kort voor het afscheid kwam de inwonende schoonvader ten tonele. Na een slokje uit zijn glas keek hij verschrikt naar de fles. Maar met die fles heb ik pas wijwater (gezegend water RK) uit de kerk gehaald. Wat een sof, voor de dag ermee! ‘ Het spijt me maar het is geen brandewijn maar wijwater. Ik heb de verkeerde fles gepakt.’ Wijwater? Hoezo? Oh, wat jammer van je wijwater! Er zou niet geklaagd worden. Tja, inwonende schoonouders maar een kater voor de kraamvrouw. Volgende keer (volgend jaar) beter!

Bron(nen): 
Hannie Knol, Wim Blankvoort
sluiten

Verhaal: Knechten, meiden, boeren en burgers

Er was wel verschil in de polder, bijvoorbeeld tussen boeren en niet boeren, knechten & meiden en de boerenzonen & –dochters.

Hier was veel afstand, absoluut. In de polder had je ook knechten en meiden dagen en vrije dagen voor boerenzonen en boerendochters. Dat was bewust, daar zat regie achter. Het was de bedoeling dat de boerenzonen en de boerendochters verkering kregen en dan konden de knechten en de meiden gaan melken. De knechten en meiden kregen ook wel een vrije dag, en dan was het de bedoeling dat die met elkaar gingen en dat het niet teveel mixte, al gebeurde dat wel.

Er waren ook niet-boeren. Dan had je zes boeren op een rij zitten en dan was er een bij die was geen boer. Zij werden dan apart uitgenodigd op een buurvisite. Dan had je buurvisite met vijf boeren, en één familie apart.

Bron(nen): 
Marco van de Vegte
sluiten

Verhaal: Schaatsen

Schaatsen hoorde bij Mastenbroek en al vroeg bij een kind. Bijna elke winter kon je schaatsen. De schaatsen werden van zolder gehaald, een stoel mee naar het ijs. De schaatsen werden door de ouders onder gebonden. En dan met de krabbertjes het ijs op.
Echte schaatswinters waren 1939 en 1940. Een baanveger wat het ijs aan het vegen om de baan mooi schoon te houden op de wetering.
In december en januari kreeg je weleens een middag vrij om te schaatsen. Want dan was het zo vroeg donker, dan kon je ’s avonds niet meer schaatsen na school.
Er werd door buurtbewoners vaak een keteltje warme chocolademelk gemaakt, die werd uitgedeeld of verkocht aan de kinderen. Voor een paar cent werd ook katjesdrop verkocht.
Ook werden er weleens schaatswedstrijdjes georganiseerd voor de kinderen. Met een lepeltje als prijs.

Bron(nen): 
Hannie Knol
sluiten

Verhaal: De Brik

De brik (wagen voor het paard) was het vervoer, vooral op zondag naar de kerk of als je bijvoorbeeld naar Kampen wilde. De brik werd altijd erg smerig door de grindwegen, dus deze moest gewassen worden. Met een ladder, want anders kon je er niet bij. Ook met kerst werd de brik gebruikt om naar de kerk te gaan. Je kon met 6 personen in de brik. Voorin één iemand om het paard te sturen, daarachter vaak twee mannen en achterin nog vier plekken.

Bron(nen): 
Roelie Kok
sluiten

Verhaal: Het huishouden

’s Ochtends vroeg werd er eerst gemolken, waarna de melkemmers en de teems werden schoongemaakt.
Na het melken werd gegeten en werd de boel in huis schoongemaakt, te beginnen met de afwas na het eten en ook de schuur werd geschrobd.

Hierna was het tijd om te breien en kousen te stoppen. Ook broeken verstellen en ander naaiwerk viel onder de werkzaamheden.
In het najaar en de wintertijd was voor de vrouwen en meisjes weer tijd voor naaiwerk. Sokken, kousen, truien, mutsen en wanten, alles was handwerk. Inbreiwerk voor truien met verschillende kleuren, kabelpatronen, figuren op mazen, of gaatjes breien.

In de oorlog werd er veel gebreid met schapenwol. Eerst spon men de schapenwol of liet men het spinnen. Het was een hele kunst om de draadjes even dik te krijgen. Meestal werd er witte wol gebruikt van een wit schaap, maar soms ook bruine wol van een bruin schaap.
Oude kleding werd ook uit elkaar gehaald om er nog iets nieuws van te maken. Zelfs tafelkleden werden als voering gebruikt. Iedereen was in oorlogstijd creatief en ook na de oorlog bleef men nog lang breien en haken.

Maandag was het wasdag; eerst de wasmachine zelf draaien (toen er elektriciteit was ging het draaien automatisch) en daarna ging de was door de wringer. De was werd met een stok opgepakt omdat deze te heet was om met de handen te pakken.
Nadat de was door de wringer was gegaan werd deze nagespoeld met koud water. De witte was werd eerst nog in het chloor gelegd en de volgende dag opgehangen. Bij mooi weer ging de was naar buiten, bij slecht weer op zolder.
De witte was werd ook weleens op de bleek gelegd. Dit moest nat worden gehouden in de zon, anders bleekte het niet meer.
Als de was droog was werd deze gestreken met een strijkijzer met een briket erin. Daardoor was deze vaak te warm of te koud. In 1947 kwam de elektriciteit, dus werden naast de wasmachine de strijkijzers ook elektrisch.

Koken ging op de houtkachel. Drie plekken om te koken. Eerst hout en turf en later ook weleens kolen en briketten. De houtkachel bleef in de winter de hele dag branden. In de zomer niet.
‘s Avonds werd er geen hout meer op gegooid als ze gingen slapen en dan ging het vuur vanzelf uit.
‘s Ochtends werd het vuur dan weer aangemaakt door kleine takjes en papier.

Bron(nen): 
Roelie Kok

Pagina's

Subscribe to RSS - gebruiken