sluiten

Verhaal: Hoe het stil werd in de polder deel 2

Deel 2

Met paarden ploeteren over baggerwegen

De wegen waren in die periode nog erg slecht. Rondom de polder waren grindwegen, maar voordat de boeren die konden bereiken, moest eerst een eind worden geploeterd over ‘baggerwegen’, zoals Jan Hoekman ze noemde. De wegen in de polder kwamen pas in het voorjaar weer boven water en moesten dan worden verhoogd om boven de waterspiegel te blijven.

Nu waren deze wegen in de zomer soms heel mooi. Maar met een weinig regen had men al kuilen en soms gaten zo diep dat men niet wist hoe met een vracht hooi het was te berijden. Ik haalde eens met mijn stiefvader een klein vrachtje hooi uit de Rietsteeg in Mastenbroek. Bij de zogenaamde Papekop zakten de wielen door de weg, tot de assen toe. De twee paarden konden die er niet uithalen zonder afladen, hoewel de vracht geen 500 kilo was. Ik schrijf dit als bewijs hoe toen de wegen waren. Van half oktober tot half maart waren zij helemaal niet te berijden. Tenzij met vorst over de bevroren kluiten. Gedurende de winter waren alle lage landen onder water en ook lage delen der wegen, zodat alle vervoer met bok, schuit of trekschuit plaats had. Soms moesten de kinderen met de schuit naar school gebracht worden en afgehaald. Zondags ging men winter en zomer met de schuit naar de kerk. Dan moest er een paard voor, dat heb ik menigmaal bereden. Ook wel dat einden van 20 meter onder water stonden. Dit was wel te doen, omdat de wegen recht waren. Maar omdat niets te zien was, zonk men soms in diepe kuilen wat voor het paard gevaarlijk was. Zulke plaatsen moesten in stap bereden worden.
Naar de markt maakte men van de trekschuit gebruik. Begon het te vriezen dan moest men wachten tot het ijs houden kon. Dat was een grote ontspanning: schaatsen rijden, vooral voor de jeugd, maar men zag soms ook wel oude mensen zwieren.

Wordt vervolgd!

Bron(nen): 
Dit is een gedeelte uit het boek 'Hoe het stil werd in de polder'
Baukelien Koopmans-van der Werff schrijft hier over het leven van haar betovergrootvader Jan Hoekman (1859-1949).
In de cursief aangegeven alinea's is Jan Hoekman zelf aan het woord, omdat hij deze tekst naliet in de achttien vol gepende schriften die hij naliet aan zijn nageslacht.
sluiten

Verhaal: Hoe het stil werd in de polder deel 1

Deel 1

Werkzaamheden in de winter rond 1870

In de winter was het rustig op de boerderij. Niet alleen hoefde het land niet te worden bewerkt, wegen en land lagen nu ook vaak onder water, waardoor de boerderij te voet of met paard en wagen onbereikbaar was geworden. De boerenfamilies in de polders Mastenbroek en Kampereiland beleefden dan geïsoleerde periodes. Deze periodes werden onderbroken als koning winter langs kwam, waarbij al schaatsend hun wereld plotseling veel groter werd.
Het winterseizoen op de terp werd nuttig besteed aan onderhoud van de onderkomens en het maken van gereedschappen en andere benodigdheden. Als het donker werd, zat het gezin bij de tafel of de vuurplaat en verrichtte handwerk. Midden op de tafel stond een blikken lampje met katoen en patentolie. Wie er dichtbij zat, kon net genoeg zien om het gaatje in de kous te stoppen. Lezen was ’s avonds dus niet mogelijk.
De vrouwen waren in de weer met het maken en herstellen van kleding en de mannen maakten bijvoorbeeld visnetten, schoenen, laarzen, kerkstoven en mesheften.

Overdag waren ze, behalve met de dagelijkse zaken zoals het verzorgen van het vee, bezig met hout. Bomen werden omgehakt en daarvan werd van alles gemaakt. Boeren die iets minder handig waren, of een klein gezin hadden, huurden ook wel voor een paar dagen een timmerman in.

Men hakte in de hagen een boom om en zaagde en kloofde deze naar gelang men er van maken wou. Hetzij disselboom, een span, evenaar en knuppels, kruiwagen en zeisenbomen, harkebalken enzovoort. Harkestelen waren in het wilgenhout wel te vinden.

Een es werd na het omhakken eerst in de sloot gelegd en pas na een jaar gebruikt. De bast liet dan mooi los. Hier werden vooral ‘bruggebomen’ van gemaakt. Het wilgenhout werd elke vier jaar gehakt. De zwaarste staken gebruikte men bijvoorbeeld voor de koestal. De iets minder dikke takken genaamd vlekenstaken en de dunnere takjes, het vlekenhout, werden verwerkt tot ‘vleken’. De rest van het wilgenhout werd gebruikt als brandhout.

Van de vlekenstaken zette men er elf op een rij, vlocht het vlekenhout erdoor en omheen tot manshoogte, en men had een ‘vleken’. Drie van zulke vlekens en zes bruggebomen, vormden samen een brug, belegd met strooiing deed deze dienst voor alle vervoer van hooi, mest en vee.
Verder plaatste men enige vlekenstaken in een cirkel dicht bij de weide in de hagen en vlocht deze dicht met vlekenhout. Enige staken werden schuin omhoog gezet tot spits en dan belegd met riet wat de sloot wel gaf. Het benedenste deel aan de buitenzijde werd bestreken met koemest en men had een mooi tochtvrij huisje voor de landvarkens. Bedenk eens, alles voor niets! Nu is voor elke stuk land waar het nodig is een vaste brug, en een mooi door de timmerman gemaakt landhuisje voor de varkens, maar dat kost heel wat geld, wat toen bij velen niet was.

Een ander klusje dat werd gedaan, was het maken van touw en zwavelstokjes van hennep.

Hennep groeide aan de noordkant van het huis. Hennep was een plant van meer dan manshoogte, geleek veel op brandnetels. De juiste bereiding weet ik niet meer, ik was nog maar een kind. Als de hennep rijp was sneed of plukte men ze en legde ze in de sloot, naar ik meen om te ‘reuten’, daarna drogen. Dan viel het houterige deel weg en bleven de vezels over, die werden dan gehekeld, dat wil zeggen door een rij tanden getrokken en de hennep was klaar. De touwslager maakte daar voor de boer alle maar benodigde touw van. Een betere soort dan nu veel in de handel is. Van die gebroken stengels heb ik veel aan reepjes helpen snijden en aan bosjes binden. De puntjes doopten we in zwavel. Zo hadden we de beste zwavelstokjes, zoals toen de bedelaars aanboden. Lucifers bestonden niet, wel waskaarsjes maar die waren te duur.

Wordt vervolgd!

Bron(nen): 
Dit is een gedeelte uit het boek 'Hoe het stil werd in de polder'
Baukelien Koopmans-van der Werff schrijft hier over het leven van haar betovergrootvader Jan Hoekman (1859-1949).
In de cursief aangegeven alinea's is Jan Hoekman zelf aan het woord, omdat hij deze tekst naliet in de achttien vol gepende schriften die hij naliet aan zijn nageslacht.
sluiten

Verhaal: Kerstmis

Kerstmis is het feest van licht in de duisternis. Niet gemakkelijk voor te stellen tegenwoordig, maar in mijn jeugd, zo’n zeventig jaar geleden, was dit heel duidelijk te zien. Wij moesten ons behelpen zonder elektriciteit, waardoor alles maar matig was verlicht. Vooral in de donkere dagen voor dit grote feest. Op Kerstmorgen kwam hier duidelijk verandering in, want dan werden er extra kaarsen voor de dag gehaald, om ook de kerstkribbe in ’t volle licht te zetten. Moe wekte de kinderen die nog warm tussen de vochtige dekens lagen te snurken en stuurde hen naar de koude pomp op de deel om de slaap uit hun ogen te wassen. Wij hoorden daar duidelijk waar Va gehaast de koeien aan ’t melken was. Hij moest opschieten om op tijd in de Nachtmis te komen. Hij moest zijn beste pak nog aantrekken, het paard uit de stal halen, de lantaarns op de ‘tentwagen’ aansteken, enzovoort. Eten was er niet bij, want hij moest ‘ter communie’, dus nuchter blijven.

Soms konden wij meerijden met de buren die een wat duurdere en meer comfortabele ‘brik’ hadden om ons naar de kerk te vervoeren. Wij vonden dit niet zo geweldig vanwege de naar kamfer geurende oude buurvrouw. Zij had, om het feest extra luister bij te zetten, haar beste krakende kleren en Saksische hoofdtooi uit de kast opgediept en zat daar dan, in kamfergeuren gehuld en zonder een woord te uiten, naast ons in de wagen met haar voeten op een rokende turfstoof geplant. Je kon alleen maar een klein stukje zien van de donkere, smalle dijk als we zo rond vijf uur in de vroege morgen op de lichtjes van ’t verre Hasselt afdraafden.

Bij de kerk aangekomen, werden wij geloosd, waarna Va wegreed om het paard ergens te stallen. De geuren van brandende kaarsen, stoven met smeulende turf, wierook, kamferballen, en goedkope eau de cologne sloegen je tegen het lijf als je de kerk binnenkwam. De kribbe stond al in volle glorie te wachten op de gelovigen om een kaars op te steken. De vrouwen moesten links en de mannen rechts in de banken zitten, staan of knielen. Bijna iedereen had daar een vaste plaats, waarvoor ieder jaar een bijdrage moest worden betaald. Het duurde meestal niet lang voordat Va al prevelend en met de rozenkrans in zijn koude bevende handen, door al de vermoeienissen in slaap sukkelde. Even ontwaakte hij dan bij het begin van de speciale Kerstpreek, maar tegen de tijd dat de pastoor probeerde duidelijk te maken dat de wereld maar slecht en zondig was, was hij meestal alweer vertrokken.

Ik heb nooit begrepen of Va zich ook maar enigszins schuldig voelde als de pastoor stond te verkondigen dat wij eigenlijk allemaal heel wat fouten op ons geweten hadden en Jezus zich genoodzaakt had gevoeld om op Kerstmis naar de aarde te komen om ons uit de brand te helpen. De nadruk werd altijd gelegd op de noodzaak om vooral ‘kuis’ te leven, op het afschuwelijke van onreine gedachten, handelingen en verlangens. Vermaningen die het leven (vooral ’s nachts tussen de vochtige dekens) voor veel godvrezende toehoorders niet gemakkelijker maakten.

Het gebruik was dat je na de Nachtmis bleef zitten. De organist begon dan kerstliedjes te spelen die door de gelovigen uit volle borst werden meegezongen. Va was dan wat bijgeslapen en liet zich niet onbetuigd. Voor ons was het overduidelijk dat dit voor hem het hoogtepunt van de mis betekende. Intussen (waarschijnlijk om tijd te besparen, want de gelovigen begonnen behoorlijk hongerig te worden) begon de ‘Dageraadsmis’ al, die in stilte en in vliegende vaart werd ‘gelezen’. Hierna volgde de ‘Dagmis’, maar deze werd alleen nog maar bijgewoond door enkele bijzonder vrome zielen die niet van ophouden wisten, aangevuld met enkele vers aangekomen gelovige langslapers, die kennelijk geen behoefte hadden aan gepreek en gezang. Va had er tegen die tijd wel goed genoeg van en spoorde ons aan om zo vlug mogelijk de benen te nemen.

Thuis aangekomen stookten we de kachel op om onze verkleumde ledematen te warmen en Moe dekte intussen verwonderlijk snel de tafel. Voordat we aanvielen om onze hongerige magen te vullen, moesten we echter opnieuw bidden, maar dan was ’t toch eindelijk echt feest voor ons. Ook omdat Moe dan jarig was. Haar verjaardag werd op 2e Kerstdag nog eens extra gevierd met een feestelijke maaltijd. Meestal waren ook enkele ooms en tantes dan van de partij, maar die kwamen alleen maar als ’t goed weer was en zij zonder problemen over de dijk konden fietsen. Bij deze bijzondere gelegenheid kwam er altijd ‘sterke drank’ op tafel en Va mocht dan met instemming van Moe de jenever en brandewijn voor de dag halen. De vrouwen vergenoegden zich met advocaat, ‘boerenjongens’ en slappe zoete wijn. De stemming was dan meestal erg opgewekt. Ook al door de humoristische grappen en grollen van vooral ome Kees en ome Jans, die af en toe op de vingers werden getikt door Moe of één van de tantes, die dan waarschijnlijk nog erg sterk onder de indruk waren van de ernstige vermaningen van ‘meneer’ pastoor. Bij Va was hiervan maar weinig blijven hangen. Hij geloofde het wel!

Bron(nen): 
Verhaal: Frans van de Vegte
sluiten

Verhaal: Meiden en knechten, kleine knecht

Zwaar werk is het, werk op de boerderij. Maar Henk v.d. Kolk weet van aanpakken, al is hij de ‘kleine knecht’ of de ‘bul’. Hij is wel wat gewend. Zelf komt hij uit Dalfsen, maar hij is aan het werk bij Wup in Mastenbroek. De boer zelf is ziek. Zijn vader, die in pluimvee handelt, kwam dit op het spoor. Ach ja, vrijdags op de veemarkt in Zwolle spreek je veel mensen. Zijn vader, die er vaak is, heeft er veel contacten opgedaan, o.a. met Hendrik Brommer uit Westenholte. Die komt veel in Mastenbroek en hij bemiddelt ook voor de boeren daar. Zo is hij hier terecht gekomen.

Hooien
Als kleine knecht werkt hij gewoon mee met de andere knecht, maar mag hij letterlijk wat minder hooi op de vork nemen. Zijn kruiwagen hoeft niet zo vol te zijn als die van de volwassen ‘grote’ knecht. Maar hooien is nu eenmaal zwaar werk. In juni hebben ze het gras gemaaid. Gelukkig heeft boer Wup al een ‘gecombineerde’, zodat ze het gras niet met de hand bij elkaar in ‘zwillen’ hoeven te harken en te keren. In juni gaat het hooi in de hooiberg en het gras moet daarom goed droog zijn om hooibroei te voorkomen. Daarna hebben ze de natte persbult gemaakt en in het najaar wordt de silo gevuld: een betonnen ring die gevuld wordt met gras. Hier worden nog weer houten schotten van ongeveer anderhalve meter opgezet en dan moet het gras nog hoger voordat het wordt afgedekt met een laag zand. Alle grassprieten die uitsteken moeten eruit getrokken worden. En reken maar dat het netjes moet zijn. Hij heeft weleens verhalen gehoord van een boer die met een liniaal langs de hooiberg en persbult ging!

Modderen
Behalve hooien moet er hier in de polder ook schouw gemaakt worden: de sloten en weteringen moeten onderhouden worden. De oevers moeten worden gemaaid, de planten die op de bodem groeien moeten ook worden gemaaid en uit het water geharkt worden en dan moet de sloot nog uitgediept worden met de modderbeugel. Dat is een lange stok met een soort metalen net er aan waarmee je de modder uit de sloot schept en het over je schouder op de wal werkt. Dat kon hij niet, dat was echt te zwaar. En wat ben je dan blij als je in de verte ziet dat de ‘schiw of schreeuw opgeworpen’ is: een witte lap op een stok of een wit bord op de schuur als teken dat het eten klaar is. Even uitrusten!

Bron(nen): 
Bron: Henk v.d. Kolk
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief fam. Kok en Reuvekamp, Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Johan van Dijk

Johan van Dijk kwam als jongeman in de polder in dienst van Gerrit van de Weerd (Gaidom) aan het eind van de Bisschopswetering. Men was erg ingenomen met hem hij was vlug en handig. Hij kon zonder touw in het berggat (uitsparing in de hooiberg waarin men omhoog klom om het hooi naar beneden te gooien) omhoog en als Steven (de zoon van de boer) hem achterna zat klom hij op de hooischuur (15m hoog) en liep over de nok. De boer was op hem gesteld totdat hij verliefd werd op Engeltje van de Weerd (een nichtje van de boer) en zij op hem. Dat viel niet in goede aarde. Gelukkig dacht Siem van de Weerd ( de vader van Engeltje en de broer van Gaidom) daar anders over Johan en Engeltje zijn na een degelijke verkeringstijd van ongeveer 10 jaar getrouwd en kwamen op de ouderlijke boerderij van vader Siem van de Weerd te wonen aan de Oude Wetering 7.

Bekeuring met slacht betaald
Johan was vlug en handig, maar hij was ook technisch, vindingrijk en avontuurlijk. Na de oorlog kocht hij een auto, een oorlogsjeep. Er gingen nogal wat verhalen de polder rond. De politie hield zijn zoon aan, toen hij in de jeep reed. De politie vroeg uiteraard hoe oud hij was en dat was elf jaar. Hij vroeg ook of hij op eigen initiatief was gaan rijden. De jongen draaide er wat omheen, waarop de agent met zijn vader wilde praten. Zijn vader was op dat moment een varken aan het slachten. Het hing aan de leer (een speciale ladder) en Johan sneed de delen eraf om te verpakken of verder te bewerken. De agent kwam op hoge poten naar mijn vader toe en zei: “uw zoon van elf jaar rijdt in een jeep en er mankeert ook nog van alles aan die auto: geen bordje 25 km, geen ontheffing als landbouw tractor, geen vergrendeling van de hoge gearing enz. enz. Ik kan je wel een bekeuring geven van 200 gulden maar ik zal het dit keer bij laten bij een symbolisch bedrag van een rijksdaalder.” De agent kwam regelmatig posten voor ons huis en werd dan altijd op koffietijd naar binnen gevraagd. “Hier”, zei Johan en sneed een stukje van het varken, wikkelde dat in vetpapier en duwde het tegen zijn borst, “dit heb je veel liever.“ De agent stopte het in zijn binnenzak knikte en stapte op zijn fiets en verdween.

Geen kentekenbewijs
Een andere keer, het was nog in de tijd dat je voor een bromfiets een kenteken bewijs bij je moest hebben, dat Johan van Zwolle kwam en er aan de ingang van de polder bij het begin dan de Oude Wetering twee agenten stonden te controleren. ‘Foute boel’ , dacht Johan. ‘ik kan mijn geld wel beter gebruiken.’ Hij reed terug en ging over Westenholte door de Werkerallee de polder in. De agenten hadden hem gezien maar niet herkend. Ze hielden een auto aan en zetten de achtervolging in. Johan zag ze komen en reed bij Jan van Dam, “de bereboer”, het erf op, reed om het huis aan de achterkant het weiland in en ging een eindje verder achter een hek in de sloot wal liggen. De agenten zijn wel drie maal over “Ruimzicht” een blokje rond gereden met de inderhaast gevorderde auto, steeds kijkend met de verrekijker of ze de vluchteling konden bespeuren. Dat is hun helaas niet gelukt. De volgende dag zat een van die agenten bij ons koffie te drinken en vertelde het hele verhaal en kon niet begrijpen waar de persoon met zijn bromfiets was gebleven. Aan het eind van het verhaal zei hij: “het had Johan van Dijk wel kunnen zijn”, waarop Johan fijntjes opmerkte “dat had zo maar gekund”.

Auto met springveer
Johan deed ook klein loonwerk voor de boeren in de omgeving met de jeep, zoals slootkanten snijden, grasmaaien enz. Het was bij Jannes Hengeveld dat hij aan beide kanten van een schouwsloot de kanten moest snijden met de slootkantsnijder, die hij achter de jeep en wagen met een lang touw bevestigd had. Dat ging veel sneller als met het zuddemes en koste ook veel minder inspanning. Zo’n sloot was vaak wel een kilometer lang en aan het eind moest je eerst weer naar voren om de andere kant te kunnen snijden, er was namelijk daar geen brug . Jannes ging koffiedrinken en dacht: ‘hij komt zo wel weer naar voren bij het huis langs.’ De boerin vroeg: “moet Johan van Diek niet geroepen worden?” “Die komt hier zo weer langs,” zei de boer. Even later stonden ze stomverbaasd te kijken toen Johan aan de andere kant van de sloot al snijdend naar voren kwam. “Nou mu’j mien toch es verteln hoe as ie an de andere kaante ekoom bin,” vroeg Jannes. “Det kank oe gouw verteln”, zei Johan. “Dit is un oorlogsjeep en dr zit een springvere onder en as ik hard op de sloot anriede en ik druk op het juuste momen op disse knoppe dan springt ie zo over de sloot. De rest is natuurlijk kinderspel.” Hij vertellen er niet bij dat hij op de wagen onder een kleed een paar brede balken bij zich had die hij over de sloot kon leggen, zodat hij erover heen kon rijden. Dan hoefde hij niet steeds helemaal terug te rijden.

Bron(nen): 
Bron: Siem van Dijk
Auteur: Siem van Dijk
Foto's: uit archief fam. van Dijk, fam. Knol
sluiten

Verhaal: Voorzieningen, veekopers en slagers

De Joden Marcus en Simon de Keizer kochten vee in de polder. In de oorlog werden ze weggevoerd en overleden. Later kwamen Goossen en Klaas Snel en Wicher Brommer om vee te kopen, weer opgevolgd door Albert Roeland en diens zoon Sander.
Ook Jan Verhoek handelde in vee, Albert Schaapman kocht vooral kalveren in de polder. Zijn kleinzoon Albert Brouwer doet het nu nog. Voerman van de coöperatie GOS kwam de polder in om vee te kopen.

Gait Veggie (Gerrit v.d. Vegte) van de kamperzeedijk kocht vooral biggen.
Voor de oorlog kochten ook de broers Van Teijn uit Zwolle vee om te verhandelen. Zij zijn in de oorlog nog ondergedoken geweest in Mastenbroek, bij de familie Van Milgen, Ze overleefden de oorlog en pakten hun beroep weer op.

Slagers
De slagers kwamen naar de boeren om vee te kopen dat ze konden slachten zodat ze vlees konden verkopen aan mensen in de stad.
Vanuit Genemuiden kwam slager Van Rees langs de Oude Wetering. Roel Fijn was ook een bekend man, hij kocht koeien voor de slager. Ook slager Aalderink uit Kampen kocht vleeskoeien aan de Oude Wetering. Hij kwam de koeien bekijken en dan werd er nog even heftig onderhandeld met de boer. Als dat klaar was nam hij het ‘nagelhout’, het gedroogde vlees van de vorige slacht en bekeek het. Dit was vlees afkomstig van huisslacht. De achter- en of voorbouten van de koe of de hammen van het varken werden in de schoorsteen, boven het fornuis in de keuken gehangen om te drogen.

Ook was er in sommige huizen op zolder een gat in de schoorsteen gemaakt waaromheen een soort kast gebouwd was waar het vlees hing. Als het klaar was werd het in de keuken aan het plafond, aan het nagelhout gehangen. Soms zat er een behoorlijk zwarte laag om het vlees heen van de rook. Dat haalde je er af en dan had je heerlijk vlees.

Bron(nen): 
Bronnen: Ab en Roelie Kok, Hannie Knol, Bernard Reuvekamp, Jan van Ittersum
Auteur: Annet Jonker
Foto's: Internet
sluiten

Verhaal: Meiden en knechten, grote schoonmaak en slachten

Tot het werk van de meiden behoort twee keer per jaar de grote schoonmaak. Alles in huis gaat van z’n plek en de matrassen en dekens gaan naar buiten om te luchten. Als het een dag in de zon heeft gelegen, wordt het stof er uit geklopt.

De stal schoonmaken
Zodra de koeien naar buiten zijn wordt de stal schoongemaakt. Die is in de winter flink vies geworden. De slang gaat erdoor en alles wordt schoongeboend: de muren, de deuren, de ‘bukkies’ ( waar de koeien tussen staan) en de drinkbakjes. Als alles goed schoon en weer droog is, wordt alles opnieuw gewit en geverfd. Maken de mannen en vrouwen op de boerderij samen de deel schoon, het verven en witten wordt door de vrouwen gedaan. Ook het melkrek, waar de melkbussen elke dag op gezet worden als ze schoon zijn gemaakt, wordt geverfd.
De mannen teren de bergkappen van de hooiberg en de houten planken van de schuren. Hier hoefden de vrouwen niet mee te helpen.

Slachten
Ook bij het slachten zijn de taken verdeeld: de mannen slachten de dieren en ontleden ze, de vrouwen werken met het vlees af en maken het in.
Dick v.d. Kolk Hollander herinnert zich dat ze op een dag bij één van haar werkhuizen kwam. Het was in de slachttijd. “Heb je weleens bloedworst gemaakt,” werd haar gevraagd toen ze binnenkwam. “Nee, nog nooit gemaakt, wel gegeten,” antwoordt Dick.
“Dat gaan we dan vandaag doen, als je er tenminste tegen kunt.” Het maken van bloedworst is niet moeilijk, maar het geeft een weeë lucht als je het spek, roggemeel en bloed in een grote ton met je handen goed door elkaar mengt. Dan wordt het in zakken gedaan die met een touwtje dichtgebonden worden en in de grote gietijzeren fornuispot gezet. Hier wordt de bloedworst dan in gaar gekookt. “Ik kon er gelukkig wel tegen,” zegt Dick, “maar er waren ook wel mensen die er misselijk van werden.”

Bron(nen): 
Henk en Dick v.d. Kolk
Auteur: Annet Jonker
Foto's : uit het archief fam. v.d. Kolk en fam. Kok
sluiten

Verhaal: Kerkjeugd

Als er regionale of landelijke vergaderingen of bezinningsdagen werden gehouden, ging de kerkjeugd van Mastenbroek daar ook vaak naar toe. Rond 1959 was er een vergadering ergens in het midden van het land. Hannie Knol vertelt hierover: “De meisjesvereniging zou er samen met de meisjes van Genemuiden met de bus naar toe gaan. Maar nu waren er een paar jongens uit Genemuiden die op eigen gelegenheid gingen, met een busje van pa, die aannemer was. De vergadering was overdag en na afloop van de vergadering vroegen de jongens of ze nog een paar personen in hun busje mee konden nemen, het liefst meisjes. Maar dat ging zomaar niet, dat moesten ze eerst aan de dominee vragen. Die vond dat geen goed idee en er is heel wat afgepraat, maar het gebeurde niet. Ik was een jaar of 16, 17!”

Vanaf eind jarig zestig, als de jongens- en meisjesvereniging zijn samengevoegd tot één jeugdvereniging, werden er elk jaar in december oliebollen gebakken voor de verkoop, om de verenigingskas te spekken en/of voor het goede doel. In de schuur van Van de Berg waren de hele dag mensen in de weer. De oliebollen werden bezorgd door de jongens en meisjes. “Ze gingen naar binnen, om de oliebollen te brengen en af te rekenen. De meisjes glipten iets eerder naar buiten,” zegt Hannie Knol, lachend om een verhaal dat haar zusje haar vertelde. “Het was de gewoonte om de klompen uit te doen voordat je ergens naar binnen ging. Dus dat deden de jongens, waarna de meisjes een handvol sneeuw in de klompen stopten. Daar waren de jongens natuurlijk niet blij mee…”

Na de verkoop van de oliebollen werd er met carbid en melkbussen geschoten.

De meisjes- en jongensvereniging gingen in 1963 gezamenlijk verder onder de naam Vita Nova.

Bron(nen): 
Hannie Knol
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief fam. Knol, V.d.Weerd en V.d. Kolk
sluiten

Verhaal: De enige telefoon in Mastenbroek

Op de boerderij van de familie Meuleman, ‘Kruisvliet’, is er altijd iets te doen. Vroeger is het een soort uitspanning geweest, net als het huis van de buren. Ook vroeger stonden er twee paaltjes met een bordje er op, een met ‘Kruis’ en één met ‘Vliet’.

Buurkinderen komen er graag spelen met de kinderen Meuleman, waar ze drie meisjes en twee jongens hebben. Voor schooltijd helpen de kinderen mee met melken, vanaf dat ze een jaar of elf zijn. Het melken van de dertig koeien moet met de hand gebeuren en dat is een heel karwei. Ook ’s avonds helpen de kinderen weer mee.

Na de lagere school gaan de kinderen thuis aan het werk, er is genoeg te doen. De jongens gaan nog een paar dagen in de week naar de landbouwschool.

Ondanks het werk is er voor de kinderen ook altijd wel tijd om te spelen. Achter het huis is een kolk, die door de jaren heen dichtgegroeid is met stobben. Het is leuk om met een heel stel kinderen uit de buurt over de stobben naar de overkant van de kolk te springen. Natuurlijk moet je proberen om droge voeten te houden! Naast de kolk loopt nog een laantje naar achter, waar de familie Meuleman zondags weleens gaat wandelen. Na de ruilverkaveling is het laantje verdwenen.

Er komen vaak mensen over de vloer. Meuleman nodigt de agenten die op het kruispunt staan te posten vaak binnen voor een kopje koffie, vooral als het koud is. Ook veldwachter De Vries uit IJsselmuiden komt geregeld langs op zijn grote motor. De kinderen zijn stiekem een beetje bang voor dat grote ding dat zoveel lawaai maakt.

Burgemeester Van Engelen van IJsselmuiden komt ook af en toe aan. Hij vraagt of Meuleman niet een telefoon wil nemen, zodat Mastenbroek bereikbaar is. Dat is prima en zo wordt er telefoon aangelegd. De familie Meuleman brengt telefonische boodschappen over aan de buren.

Als er iets is met het vee of als er iemand ziek is, gaat men naar Meuleman om te bellen. En als er een kindje verwacht wordt, overleggen de aanstaande ouders dat ze bij Meuleman kunnen bellen, zelfs als het midden in de nacht is. Dan tikken ze bij Meuleman en de vrouw aan het slaapkamerraam. Die weten dan wel hoe laat het is en staan op zodat er gebeld kan worden.

Bron(nen): 
J. Pelleboer–Meuleman, die tot 1954 op Kruisvliet gewoond heeft.
sluiten

Verhaal: Schaatswedstrijden en ongelukken

Als de weteringen ’s winters dichtgevroren waren, pakten veel mensen de schaatsen en maakten soms hele tochten. Van Hasselt naar Kampen bijvoorbeeld. Hannie Knol herinnert zich dat de Hasselterwetering onder de bruggen van ’t Vosje richting Hasselt meestal niet helemaal dichtvroor.

Af en toe werd er bij Kruisvliet een schaatswedstrijd georganiseerd. Soms alleen voor de schoolkinderen, maar soms ook voor volwassenen. In de polder, waar iedereen elkaar kende, wist men ook wel van elkaar wie goed kon schaatsen en dus een beoogde winnaar was.

In de jaren 50 van de vorige eeuw was er ook een schaatswedstrijd georganiseerd. Veel mensen, zowel boeren als knechten, gaven zich op en iedereen verwachtte dat Siem Bergman wel zou winnen. Hij schaatste bijna altijd iedereen er uit. Toch schaatste deze keer een knecht nog beter en Siem belandde op de tweede plaats. De favoriet was tweede geworden en daar was hij niet zo blij mee.

Toen de prijzen uitgereikt werden stond hij iets te drinken. Toen hij naar voren geroepen werd om de tweede prijs in ontvangst te nemen, maakte hij niet zoveel haast. Zijn naam werd voor de tweede keer afgeroepen en hij zei: “Rustig maar, het vermaak gaat voor de zaak!”

Over de weteringen in Mastenbroek waren verschillende houten bruggen waar je als schaatser flink uit moest kijken. Onder de bruggen was het ijs niet altijd even dik, vooral bij de Hasseltse Wetering stond er vaak links of rechts nog water. Het was zaak om flink vaart te houden, dan ging het meestal wel goed. Maar om onder de brug door te komen, moest je ook flink bukken. Je stootte vaak je hoofd en er lagen dan ook geregeld kleine plasjes bloed.

Een echt ongeluk gebeurde er een keer bij Oosterholt. Iemand (die niet uit de polder kwam) stootte daar zijn hoofd zo hard tegen de brug dat hij er een hersenschudding of schedelbasisfractuur aan overhield.

Bron(nen): 
Hannie Knol
Auteur: Annet Jonker
Foto's: familie Bergman, Knol, V.d. Kolk
Hoort bij locatie: 

Pagina's

Subscribe to RSS - gebruiken