sluiten

Verhaal: Mastenbroek één groot bomengraf

“Voordat Mastenbroek ontstond heette het ook wel ‘Woud van Ongenade’, niet alleen omdat er wilde dieren leefden maar ook omdat er onbarmhartige mensen woonden,” aldus J. Kroes van de Nieuwe Wetering die zich in de historie van Mastenbroek verdiept heeft, in een interview in 1992.

“In 693 was er een aardbeving die gepaard ging met een vloedgolf uit de Noordzee, die gevolgen had voor het dit gebied. Het hele bos werd door natuurgeweld geveld. Het bos werd moeras en in het stilstaande water ontstond planten- en struikengroei, waardoor het veen zich begon te ontwikkelen. Tot het jaar 1877 overstroomde de polder maar liefst 22 keer bij stormrampen.

De bisschop van Utrecht, Jan van Arkel, bond in 1363 de strijd met het water al aan: hij liet een ringdijk om Mastenbroek heen aanleggen ter bescherming. Ook was deze bisschop de eerstverantwoordelijke voor de verkaveling van het gebied. Na de indijking en verkaveling werden er ook meer boerderijen gebouwd, vooral langs de rand van de polder.”

Werden de boerderijen in het begin gewoon op het maaiveld gebouwd, als gevolg van de vele overstromingen ging men de hoeven op terpen bouwen. Toen hij zelf graafwerkzaamheden uitvoerde, stuitte hij op restanten van vroegere boerderijen. Het ging om brandlagen. In één daarvan trof Kroes een speerpunt aan, die afkomstig bleek te zijn van de roofridder Zweder van Voorst, die vele eeuwen geleden de boeren in Mastenbroek beroofde. Wanneer de boeren niet wilden meewerken, werden zij gebrandschat, wat inhield dat de boerderijen in brand gestoken werden.

De graafwerkzaamheden toonden verder aan dat tot 1950 de terp, waarop ook nu nog de boerderij van Kroes staat, acht keer is verhoogd, elke keer met 30 centimeter. Kroes is ervan overtuigd dat Mastenbroek altijd op haar hoede moet blijven voor het water. Hij wijst op 1988, toen het water in de IJssel zo hoog kwam te staan dat het kritiek werd voor Mastenbroek. De oorzaak is volgens Kroes de kanalisering, de drang in Nederland om smelt- en regenwater zo snel mogelijk af te laten vloeien naar de Noordzee.

Bij de ontwikkeling en het bouwrijp maken van de wijk Stadshagen, kwam een heel veenbos naar boven. De Zwolse Stadsarcheoloog Hemmy Clevis (zie foto) zegt eind jaren ’90 in een interview dat het ‘heel uniek is in Nederland dat zo’n groot veenbos in oorspronkelijke staat uitgegraven is’. Door een storm of overstroming aan het begin van onze jaartelling is het eiken- en elzenbos omgevallen in de zachte veengrond en afgedekt door een dikke laag klei, waardoor het perfect bewaard is gebleven. “Boomresten en veenbodem in deze originele combinatie kunnen heel veel duidelijk maken. Tot en met een vrij nauwkeurige klimaatreconstructie aan toe,” zegt één van wetenschappers die zich destijds in deze opgraving verdiept heeft in hetzelfde krantenartikel. Ook het landschap en met name de flora van rond het begin van de jaartelling kan veel beter geduid worden. Uiteindelijk is de opgraving weer afgedekt met grond en bouwzand en is de wijk Stadshagen erop gebouwd.

Bron(nen): 
Krantenartikelen uit archief Hannie Knol
Auteur: Annet Jonker
Foto: bij krantenartikel / Annet Jonker
sluiten

Verhaal: De redding van Jentje Selles

De school is uit, de kinderen komen naar buiten en knopen hun dikke jassen dicht. Het is herfst en het is koud. ‘Zullen we tikkertje doen,’ roept Annigje Kanis. Meteen zijn Arend Kanis en Henk Selles ervoor te vinden, ze moeten toch allemaal dezelfde kant op naar huis. Veel verkeer is er niet op de smalle grindweg, de kinderen zijn gewend om op straat te spelen. Meestal doen ze een soort tikkertje: de tikker moet op straat blijven staan en iedereen die langs hem heen wil tikken. Natuurlijk proberen de anderen om in de berm langs hem heen te komen. Heeft hij iemand getikt, dan is diegene de tikker. De kinderen spelen en joelen van plezier. Hier, die was bijna getikt.

Het ongeluk
Jentje Selles holt met nog twee kinderen langs de tikker. Gelukkig is zij het verst bij de tikker vandaan, zij zal er wel langs komen. Dan krijgt ze een duw: degene die het meest op straat loopt probeert niet getikt te worden en springt opzij. Jentje schiet naar rechts en glijdt met één been de Oude Wetering in. Ze probeert uit alle macht om niet verder te glijden, maar er is geen houden aan: even later ligt ze in het koude water. Door de snelle stroom drijft ze snel van de kant af. Ze kan niet zwemmen en roept radeloos om hulp. De andere kinderen staan even heel stil. Dan komt Jan Willem Witten hard aanlopen. Hij is één van de wegwerkers en dichtbij aan het werk. Hij heeft gezien dat Jentje in de Wetering terecht is gekomen. Hij heeft een lange stok bij zich, maar het lukt niet. om Jentje aan wal te trekken. Jentje voelt hoe ze langzaam naar beneden zakt, haar jas is loodzwaar, wat is ze koud…

De redding
Dan voelt ze plotseling een sterke hand, die haar weer omhoog trekt en naar de kant brengt. Het is Harm Landman, die bij haar vader op de boerderij werkt. Harm brengt haar snel naar huis, waar haar moeder haar uit de natte kleren helpt en bij de kachel zet.

Later hoort ze van de andere kinderen hoe Harm, die in de buurt aan het werk was, het hulpgeroep hoorde. Hij is met kleren en al in het water gesprongen om haar er uit te halen. “Je moet Harm iets geven omdat hij je uit het water heeft gehaald,” zeggen haar vader en moeder. Ze geeft een mooi zilveren potlood, dat Harm altijd heeft bewaard. De kinderen van Harm Landman herinneren zich goed dat ze af en toe met het potlood mochten spelen, alleen als ze ziek waren. Dan ging het glazen deurtje open waarachter het potlood lag en dan voelden ze zich heel bijzonder!

Bron(nen): 
Wiily Post - Landman
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief familie Landman
sluiten

Verhaal: Wegwerker Harm Landman

“Komen jullie even koffiedrinken, het is er wel weer tijd voor,” wordt er geroepen vanaf de boerderij waar Harm Landman met twee collega’s aan het werk is. “Ja, we komen er aan,” roept hij met een brede grijns. Zo gaat het vaak. Iedereen kent Harm Landman en zijn collega-wegwerkers en zij kennen ook iedereen. Ze onderhouden immers met negen man de wegen en weteringen in de polder?!

Werk in de winter
’s Winters zorgen ze dat de gaten in de grindwegen weer gevuld worden en strooien ze zout, vermengd met zand op de weg. Met z’n tweeën zittend achter op een platte kar, strooien ze dit met brede armbewegingen vanuit een zaaibak over de weg. Later gebeurt dit met een soort kipkar: de één schuift toe, de ander strooit.

Werk met het water
Ook de sluizen, die soms half in de Weteringen staan, worden door hen bediend. Soms moet er een plank bij of een plank af. Die moeten ze dan tussen de gleuf in de betonnen palen uithalen. Bij het Frankhuis zijn deuren. Als het te droog is, moeten de deuren geopend worden zodat er water de polder in kan stromen. Elke twee weken controleren ze de peilbuisjes.

Maar het meeste en vaak ook het zwaarste werk is het schouw maken. Er worden lange zeisen aan elkaar gemaakt, die heen en weer over de bodem van de Weteringen getrokken moeten worden. Ook de kanten van de Weteringen worden met zeisen gemaaid, later met machines. Maar de machines kunnen niet overal bij, de hoekjes worden nog altijd handmatig gedaan. De ‘streuge’, de pollen die aan de oever staan, moet nog steeds handmatig gemaaid worden. Dat werd later als stro gebruikt, want stro was duur. Het werk werd dus op den duur wel wat gemakkelijker, maar bleef zwaar.

En dan de modderschouw, méters schouw werden er gemaakt. De sloten moesten worden uitgediept met een modderbeugel, een lange stok met een net eraan. Dit werd door de sloot gehaald en dan werd de modder over de schouder heen op de kant gelegd. “Mijn vader was een hele sterke man, maar als hij dan ’s avonds thuis kwam, sliep hij zo,” vertelt een van de ‘meisjes Landman’. “Hij dronk altijd een beker melk of thee, soms met een schep honing er in. Hij ging naaste de kachel zitten en dan was het maar even of hij sliep!”

'Personeelsuitje''
Negen keer per jaar hadden de wegwerkers – ook wel kantonniers genoemd – een gezellige avond. Dan kwamen ze bij elkaar, de vrouwen er ook bij. Bij elke wegwerker een keer, negen keer gezelligheid. Woonde Harm in de polder, de anderen wonen in dorpen om de polder heen. Ze hebben altijd een hele goede en sterkte band met elkaar gehad. Ook na zijn pensionering heeft Harm altijd goed contact gehouden met zijn collega’s.

Bron(nen): 
Bron: Willy Post - Landman
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit het archief van de familie Landman
sluiten

Verhaal: Waterschap Mastenbroek: wegen en dijken

Waterschap Mastenbroek: de wegen en dijken
Normaal gesproken hoorden de wegen niet bij het Waterschap. Maar omdat dit in de polder Mastenbroek vanaf de drooglegging al zo was, waren de wegen in Mastenbroek eigendom van het Waterschap. Dat hield in dat de gemeente of het rijk niets aan het onderhoud van de wegen betaalde. Dat moesten de inwoners van Mastenbroek zelf doen.

De wegen
Lang werd het meest over het water vervoerd. Het verkeer over de weg kwam eeuwenlang op de tweede plaats. Tot begin 20e eeuw waren de wegen onverhard. Langzamerhand kwam hier verandering in: stukje bij beetje werden de wegen verhard met steen, puin en met sintels (overblijfsel van de steenkool waarmee de fabrieken gestookt werden). Later kwam er grind over deze verharding. Maar lang niet overal tegelijk. Tot in het begin van de twintiger jaren werd de weg aan de ene kant van de Wetering de witte kant werd genoemd en de andere kant de zwarte. Dit naar de kleur van de verharding. Dit werd allemaal over het water aangevoerd. Toen de wegen eenmaal goed verhard waren, moest het vervoer over het water het afleggen tegen het vervoer over de weg.

Kostenpost
De wegen en het onderhoud moest door de bewoners zelf betaald worden en waren dan ook een grote kostenpost. De inwoners waren er dan ook zuinig op. Reden er tot 1950 maar enkele auto’s in de polder, na 1960 veranderde dat. In 1960 komt de schaalvergroting en daarmee ook het zwaardere vervoer op gang. Voor Mastenbroek betekende dat de paard en wagens, die rond de drie ton konden vervoeren en waar de wegen en bruggen op afgestemd waren, vervangen werden door tractoren en vrachtwagens met veel zwaardere vrachten.

Vergunningen
Daarom was het voor particulieren die niet in de polder woonden, niet toegestaan met de auto de polder in te rijden. Er stond bij elke toegangsweg van de polder een bord: verboden voor auto’s. Hier werd ook nadrukkelijk op gecontroleerd. De politieagenten stonden aan de Driebruggen, Het Vosje en Kruisvliet (kruispunten in de polder) te controleren en als je geen ontheffing had, moest je gewoon betalen. Als polderbewoner kon je met een vergunning de hele polder door. Als er tractoren en later vrachtauto's de polder door moeten, moest hier een speciale vergunning voor worden aangevraagd. Als je van buiten de polder kwam kreeg je alleen ontheffing van het verbod voor de route die je rijden moest. Je vroeg dat aan bij het kantoor van het waterschap en de provincie gaf hem af.

Ruilverkaveling
Ondanks deze maatregel konden de wegen in Mastenbroek, grindwegen op veengrond, het zwaardere vervoer niet aan, evenals de smalle houten bruggen die hier niet op berekend waren. Verder waren de weteringen ondiep en vol modder door achterstallig onderhoud. Daarom vraagt het waterschap een ruilverkaveling aan, om de wegen kwijt te raken aan de gemeente en om subsidie te krijgen voor andere zaken zoals een nieuw gemaal. In 1973 wordt er gestemd en het voorstel wordt aangenomen en zo wordt de ruilverkaveling in gang gezet.
Tot de ruilverkaveling waren de bruggen eigendom van het waterschap. Die moesten elke zomer geteerd worden, zowel de boven als onderkant. De firma Mol uit Genemuiden kwam met bokken en die zorgde ervoor dat het onderhoud gebeurde. De leuningen werden geverfd met aluminiumverf door de wegwerkers.

Waarschuwingen
Als er gevaar was met hoog water, werd vroeger de stormlantaarn, die heel ver scheen, op een hoog punt opgehangen. Er waren allemaal ijkpunten: Hasselt, Genemuiden, ’s Heerenbroek en nog meer. Dit om elkaar te waarschuwen hoe de toestand van de dijken was, want er was nog geen telefoon. Men vroeg dan: zijn er al lichten? Eén licht betekende: waarschuwing, twee lichten: spannend, drie lichten: dijk doorgebroken.
Na de oorlog is de Kamperzeedijk grotendeels afgegraven en de weg verbreed. De Afsluitdijk was gelegd in 1933 en daardoor was het gevaar voor overstromingen veel minder groot. De zgn. slaperdijk ligt er nog wel.

Trechter
Het waterschap Mastenbroek was helemaal omringd door dijken om het water van het Zwarte Water, het Zwarte Meer, de Vecht en de IJssel buiten de polder te houden. In 1980 ging het Waterschap Mastenbroek op in Waterschap IJsseldelta. IJsseldelta is het zinkputje van Overijssel, het laagste punt. Het water van de Vecht, de IJssel en het gemaal bij Zwartsluis, Zedemuiden, waar het water uit Drenthe terecht komt, komt allemaal bij IJsseldelta terecht. Dus moesten de dijken wel goed voor elkaar zijn. De Noordoostpolder en de Flevo-polder werden aangelegd. Als je op de kaart kijkt heb je eigenlijk een grote trechter naar Kampen toe. Bij Noordwesterstorm stuwt de wind heel veel water de trechter in richting Kampen en Mastenbroek. Vandaar ook de bouw van de Balgstuw bij de Ramspol.

Bron(nen): 
Bron: Albert van Ittersum, J. Kroes (knipsel uit Deltapost uit archief fam. Knol)
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit het archief van Albert van Ittersum, Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Waterschap Mastenbroek: taken

Globaal waren er rond 1945 in Nederland 1000 gemeenten en 2000 waterschappen. In 2012 zijn er nog ongeveer 300 gemeenten en 25 waterschappen overgebleven. “Het was begin en midden vorige eeuw een totaal andere openbare samenleving,” vertelt Albert van Ittersum, geboren en getogen in Mastenbroek en jarenlang dijkgraaf van Waterschap IJsseldelta waar Mastenbroek na de fusie van 1970 onder viel.
Een korte schets van de periode pakweg 1900 tot 1950 in Mastenbroek: er waren geen auto’s, geen televisies, mensen gingen niet op vakantie, de meeste mensen hadden alleen de lagere school als opleiding. Het merendeel van de bevolking van de polder was Protestants. De school en de kerk vormen nog steeds het centrum van de polder Mastenbroek.
Alles werd thuisbezorgd, zowel voor de mensen als de dieren. Het was een hele kleine wereld. Men ontmoette elkaar in Zwolle, waar op vrijdag de vee-, lappen- en warenmarkt gehouden werd. Naar Kampen ging men op maandag, want daar werd dan markt gehouden en op zondag zag men elkaar in de kerk.
In deze wereld speelde het waterschap een grote rol. Het Waterschap Mastenbroek was een heel oud waterschap van 8000 ha. groot. Voor die tijd was dat heel erg groot, het waterschap had zelfs een eigen Waterschap huis aan de Potgietersingel in Zwolle. Een secretaris en een poldermeester (technische man) waren, net als de ongeveer zes wegwerkers, in vaste dienst.
Het waterschap had de volgende taken:
- De waterkering: het beheer en onderhoud van de dijken
- De waterbeheersing. In Mastenbroek betekende dat de vele kilometers Weteringen van Oost naar West en van Zuid naar Noord in eigendom en beheer van het waterschap waren. Het waterpeil werd geregeld door middel van de gemalen, die ook beheerd en onderhouden werden door het waterschap.
- De wegen. De meeste waterschappen hadden niets van doen met de wegen, maar in Mastenbroek hoorden de wegen sinds de drooglegging onder het waterschap. Er waren veel wegen in de polder. Langs de Bisschopswetering, de Oude Wetering en de Nieuwe Wetering liep zelfs aan weerskanten een smalle grindweg.
Om dit alles te kunnen doen moesten de inwoners van de polder Mastenbroek belasting betalen, het waterschap kreeg geen Rijksbijdrage. De zgn. polderbrieven werden in het najaar door de wegwerkers rondgebracht. De polderbrieven spraken over weggelden en molengelden. De wegen
( en bruggen) kostten net zo veel als de hele bemaling, gemalen en onderhoud van de weteringen. Van oudsher hoorden de wegen in Mastenbroek bij het waterschap, dat was zeldzaam in Nederland. Het Waterschap was eigenlijk hét publiekrechtelijke lichaam van Mastenbroek. Bij de gemeente kwam je alleen om een kind aan te geven of een overlijden.

Bron(nen): 
Albert van Ittersum
tekst en foto's: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: De Brik

De brik (wagen voor het paard) was het vervoer, vooral op zondag naar de kerk of als je bijvoorbeeld naar Kampen wilde. De brik werd altijd erg smerig door de grindwegen, dus deze moest gewassen worden. Met een ladder, want anders kon je er niet bij. Ook met kerst werd de brik gebruikt om naar de kerk te gaan. Je kon met 6 personen in de brik. Voorin één iemand om het paard te sturen, daarachter vaak twee mannen en achterin nog vier plekken.

Bron(nen): 
Roelie Kok
sluiten

Verhaal: Nieuwe wegen in de polder, het plan Vallen

Niet iedereen in de polder zag het Plan Vallen zitten, dat bedoeld was om de wegen in de polder drastisch te verbeteren.
‘Het wordt veel te duur.’ ‘Dat kunnen we nooit meer opbrengen!’
Vele vergaderingen en voorlichtingsbijeenkomsten zijn er geweest om een goed oordeel te vormen. En iedereen moest zo nodig zijn of haar invloed verkondigen.
Zo werd de toenmalige voorzitter van de Boerenpartij, Koekoek, door tegenstanders naar het Trefpunt in Mastenbroek gehaald om tegenstanders te verwerven.
Op die avond zat het Trefpunt nokvol. Maar na een uur wachten was de heer Koekoek er nog niet, waarop de voorstanders zeiden: ‘Geen wonder, hij kan het heus niet vinden waar hij moest wezen met al die smalle weggetjes in Mastenbroek.’
Dat de wegen smal waren ondervond ook een delegatie van de cultuurtechnische dienst uit Utrecht. Zij kwamen per bus om te kijken of het wel nodig was om hier een verkaveling te houden. De bus reed over de Bisschopswetering toen er een auto in tegengestelde richting kwam en de chauffeur geen kant meer uit durfde, hangend boven de Wetering met zijn bus.

Bron(nen): 
van Ittersum, vm dijkgraaf
sluiten

Verhaal: Het landbouwbedrijf in 1928

De verkoopprijs van enigszins gunstig gelegen grond varieert van twee tot drie duizend gulden per H.A, soms word het dubbele of meer betaald. Door de polder loopen smalle, lieve grintwegjes, die uitstekend in orde zijn en niet stuk worden gereden door auto’s waarvan een enkele bij hoge uitzondering er op wordt geduld. Het zal dan ook zeker nog heel wat voeten in de aarde moeten hebben eer het zoo ver is dat het goed wordt gevonden dat de Mastenbroeker boer met eigen auto gebruik mag maken van den weg die naar zijn erf leidt. Hoewel men aan den rand van den polder op sommige plaatsen nog al tuingrond heeft, te IJsselmuiden wordt jaarlijks voor meer dan ƒ150000 aan groenten geveild, bestaat de binnenpolder bijna uitsluitend uit wei- hooiland. Idere boer houdt daar gemiddeld 20 tot 30 melkkoeien. De Mastenbroeker koe, zwartbont, niet overgroot , met dun vel iets wat zwakke achterbeenen en uitstekend uier. Steeds meer melk is het ideaal van den Mastenbroeker boer! Toen de melk niet meer op eigen boerderij verwerkt behoefde te worden is de hooiverkoop langzamerhand verminderd en word er zo veel mogelijk melkvee gehouden; de kleinheid van de grootte opstallen is ten slotte nog het beletsel om de rundveestapel nog meer uit te breiden. De melk wordt grotensdeels coöperatief verwerkt, toch gaat het niet doelmatig,en een beduidend kwantum naar speculatieve fabrieken. Bijna alle boeren hebben hun eigen boerderij, waarvan de opstallen tot voor kort op hoogten werden gebouwd, welke laatsten steeds ter bescherming tegen eventueel stormwater en drijvende ijsschotsen aan de noord- west zijde met opgaand hout gewas werden bepoot, ’t welk bij elke boerderij nog aanwezig is.

Bron(nen): 
J.W. Holtland, in Landbouwblad 24-8-1928, n.a.v Landbouw Tentoonstelling “Zwolland” , 1928 in Zwolle

Pagina's

Subscribe to RSS - wegen