sluiten

Verhaal: Luibuis? ‘t Luibuis (Het ontstaan van de naam)

Luie lieden op ‘t Luibuis?

Wat het verbasteren van namen al niet vermag:

woonden er nou echt luie mensen op de voormalige boerderij ‘t Luibuis? De inmiddels overleden Zwollenaar G. Oldenhof heeft een aantal jaren geleden aan de hand van archiefstukken proberen te achterhalen waar het slechte imago van deze woonstee vandaan kwam.
De boerderij werd in een oorkonde uit 1680 genoemd als het huis in Mastenbroek De Loybois.
‘Bij het bouwrijp maken van Stadshagen zijn resten van een oerbos gevonden, zodat bois (Frans voor bos, red.) in de hiervoor genoemde naam van dat huis te verklaren zou zijn’, aldus Oldenhof in zijn zoektocht. Boerderij ‘t Luibuis moest zoals bekend wijken voor de stadsuitbreiding. Zie op deze website ook het verhaal over de verdwenen boerderijen uit dat deel van de polder Mastenbroek waar we nu de wijk Stadshagen vinden. We volgen vanaf hier de speurtocht van de heer G. Oldenhof.
‘Diverse keren wordt de naam anders gespeld, onder andere als De Loibois. Misschien was de kennis van de Franse taal minder goed dan de wens om enige deftigheid te verbinden aan het huis. Bois wordt ook vertaald in ‘hout’ of ‘boom’. Met het woord ‘wet’ (loi in het Frans) erbij kom je dan tot wet-bos of wet-boom. Er zal toch geen recht gesproken zijn onder een Mastenbroeker boom?, vroeg Oldenhof zich af.
‘In de achttiende eeuw is men snel tot het verbasteren van de oorspronkelijke naam overgegaan. Misschien dat daaruit wat af te leiden is. In 1740 trouwde Gerrit Hendriks, afkomstig uit ‘t Luybuys, met Jacobje Willems. Twee jaar later wordt het paar op ‘t Erve Luibuis vader en moeder van zoon Willem. Daarna volgen nog enkele kinderen. Met de extra vermelding ‘wonende op de Oude Wetering’ wordt in 1763 melding gemaakt dat Egbertje Clasen, vrouw van Antony Gerrits is overleden op ‘t Luybuis.
Na die tijd wordt het huis in de registers nog vermeld als ‘t Loibois en ook als Den Luibuis. En tot de afbraak van de boerderij weten de Mastenbroekers onder de naam ‘t Luibuis de lang bewoonde locatie aan de Oude Wetering aan te wijzen.
Een enkele bewoner van deze plek zou zelfs ‘een gemakkelijker manier van leven’ (lees: lui, red.) toebedeeld hebben gekregen. ‘Niet het gebrek aan inzet maar het verbasteren van Franse woorden heeft tot gevolg gehad dat deze boerderij, zelfs tot na de sloop, de niet positieve naam behouden heeft’, neemt Oldenhof de oud-bewoners met terugwerkende kracht in bescherming.

Bron(nen): 
G. Oldenhof
Hoort bij locatie: 
sluiten

Verhaal: Hoe het stil werd in de polder deel 6

Deel 6

Kerkelijke cultuur

De kerkelijke cultuur was behoudend en werd op een bepaald moment zelfs nog veel behoudender. Ontwikkelingen werden argwanend gevolgd. Zo moest er de nodige tegenstand worden overwonnen, voordat er een orgel in de kerk kwam.

In de kerk in Mastenbroek is in 1886 op 24 februari voor de eerste maal een avonddienst gehouden bij petrolie verlichting. Nu ontbrak nog een orgel. Meester Annouw leidde tot hiertoe de kerkzang en sloeg elke regel aan. Toen kwam dominee Kornelis van der Werfhorst, op de kansel. Die was een voorstander van een orgel. Maar nu moest veel tegenstand overwonnen worden. De meeste leden der kerkenraad waren oude mannen, welke steeds werden herbenoemd. Een werd gewipt, die had op zaterdag een koe gesmokkeld en zondagmorgen gezouten en toen aan het nachtmaal deelgenomen. Dat was lang niet, ‘geeft des Keizers wat des Keizers is’. In de notabelenbank zaten veelal jongere mannen. Bij de benoeming zocht men de gemeente af naar personen welke maar zelden in de kerk verschenen om trouwer opkomst te bevorderen.
Maar nu naar het orgel terug, sommigen vonden het niet gepast de stichtelijke kerkzang door muziek te verhogen, anderen meenden dat al was er nu geen veepest, toch de kerk deze uitgave niet gedoogde. Dominee zeide ‘kerk en armen mochten elkaar bijstaan’. Uiteindelijk werd besloten een orgel aan te schaffen. Maar nu, hoe groot en hoe duur? Dominee zeide: ‘voor harmonie is de kerk veel te groot’. Toen zeide een oude boer: ‘o nee nee, dominee gien herremonika in de kerk loaten speulen’. Na veel gescharrel werd een orgel aangeschaft. En de nu reeds lang overleden meester Annouw werd ontslagen als voorzanger.

Einde.

Bron(nen): 
Dit is een gedeelte uit het boek 'Hoe het stil werd in de polder'
Baukelien Koopmans-van der Werff schrijft hier over het leven van haar betovergrootvader Jan Hoekman (1859-1949).
In de cursief aangegeven alinea's is Jan Hoekman zelf aan het woord, omdat hij deze tekst naliet in de achttien vol gepende schriften die hij naliet aan zijn nageslacht.
sluiten

Verhaal: Hoe het stil werd in de polder deel 5

Deel 5

Dominees

Volgens Jan Hoekman was er in de jaren zeventig een overvloed aan dominees. Hoewel de afgelegen polders helemaal niet zulke aantrekkelijke kerkelijke gemeentes waren, kan hij zich een periode herinneren dat er maar liefst twaalf afgestudeerde theologen een proefpreek kwamen houden in Mastenbroek. Als in een soort talentenjacht preekten de jonge theologen naar beste kunnen, in de hoop er te worden beroepen.
Maar voor de gelukkige winnaar van de ‘prekenwedstrijd’ viel het wonen in de polder vaak helemaal niet mee. Ze waren niet gewend in dergelijke afgelegen gebieden te wonen. Vooral de wintermaanden zorgden voor eenzame periodes. De gemeenteleden probeerden dan ook goed voor hun dominee en zijn vrouw ‘de juffrouw’ te zorgen, zodat ze het er een beetje konden uithouden.

In de herfst werd de jonge juffrouw door enkele boerinnen bijgestaan bij de inmaak van bonen, kool enzovoort. De dominee moest ook een koe slachten, want wie zou hem in de winter vlees bezorgen? Zo kochten bijvoorbeeld vier boeren een vette koe op zijn orders. Samen met hun vrouwen gingen ze dan naar de dominee om te slachten. De koe van de dominee viel altijd mee, veel vet en zwaar gewicht. De mannen moesten slachten, afhakken, zouten enzovoort. De vrouwen zorgden voor de worstmakerij. Zo had men daar minstens twee dagen pret, dit bracht dominee en gemeenteleden nader tot elkaar. Zij brachten veel bezoeken en de omgang werd zeer hartelijk.

Doordat niet iedere dominee goed aarde in de afgelegen polder, vertrokken enkelen ook weer erg snel zodra elders een gemeente vacant was. Zo waren er jonge ongehuwde dominees die wel een relatie hadden, maar wier verloofde niet wilde wonen op een plek met zoveel water en zulke slechte wegen. Ook gebeurde het wel dat de dominees die al wel waren getrouwd, alsnog vaak alleen in de polder zaten. Als bijvoorbeeld hun echtgenote zwanger was, verbleef zij weken bij haar ouders in afwachting van de bevalling.

Wordt vervolgd!

Bron(nen): 
Dit is een gedeelte uit het boek 'Hoe het stil werd in de polder'
Baukelien Koopmans-van der Werff schrijft hier over het leven van haar betovergrootvader Jan Hoekman (1859-1949).
In de cursief aangegeven alinea's is Jan Hoekman zelf aan het woord, omdat hij deze tekst naliet in de achttien vol gepende schriften die hij naliet aan zijn nageslacht.
sluiten

Verhaal: Hoe het stil werd in de polder deel 4

Deel 4

Klokkenluiden

In het laatste schooljaar mocht Jan Hoekman de schoolmeester vaak vervangen bij het klokkenluiden. Meester was namelijk tevens klokkenluider, maar als om negen uur ’s ochtends een overlijden bekendgemaakt moest worden via het klokkenluiden, kon hij niet in de toren klimmen om te ‘kleepen’. Dit was dan de taak van Jan Hoekman.

In het midden van de beide klokken hing een zware kogel aan een snoer. Als nu een man overleden was, dan sloeg men driemaal vlug achter elkaar de bal tegen de klok, met kleine tussenruimte weer driemaal, weer kleine ruimte en dan voor de derde maal. Dus driemaal drie voor een man, driemaal twee voor een vrouw en tweemaal twee voor een kind. Dan stond onder in de toren bij het touw van iedere klok een man. Na het kleepen riep ik naar beneden, ‘nu maar’. En dan begonnen die twee mannen te luiden.

Werd iemand begraven was het kleepen evenzo. Maar dan waren er vier luiders en die waren ook wel nodig, het was zwaar werk. Toen ik 16 of 17 jaar was moest ik ook mee toen een kind uit de buurt werd begraven. Bij aankomst bleek het graf te klein, dat moest de grafdelver vergroten en wij moesten steeds doorluiden. Wij stonden in ons hemd en onderbroek en waren nog nat van het zweet.

Wordt vervolgd!

Bron(nen): 
Dit is een gedeelte uit het boek 'Hoe het stil werd in de polder'
Baukelien Koopmans-van der Werff schrijft hier over het leven van haar betovergrootvader Jan Hoekman (1859-1949).
In de cursief aangegeven alinea's is Jan Hoekman zelf aan het woord, omdat hij deze tekst naliet in de achttien vol gepende schriften die hij naliet aan zijn nageslacht.
sluiten

Verhaal: Hoe het stil werd in de polder deel 3

Deel 3

Stoomgemaal

De wegen verbeterden pas aanzienlijk in de jaren ’80. Dit kwam door de bouw van een tweede stoomgemaal. Het eerste stoomgemaal was al in 1858 geplaatst, maar dit had niet voldoende capaciteit om de hele polder in de winter droog te houden.

In 1872 brak er iets aan het stoomgemaal en duurde het lang voor dit hersteld was. Het gevolg was dat dit jaar alle lage landen om de Mastenbroeker kerk, het Aandrik, Drie bruggen, Papenkop enzovoort in mei nog blank stonden en het bijna juni was voor het vee in de weide kon.

Toen zag men meer en meer in dat een tweede stoomgemaal gebouwd moest worden. Voor de bouw van dit tweede stoomgemaal moest meer tegenstand overwonnen worden. Boeren die grond hadden in hoger gelegen delen van de polder voelden er weinig voor, omdat het bouwen van een tweede gemaal met verhoging van polderlasten gepaard zou gaan. De voorstanders voerden aan dat men dan steeds boven water zou blijven, de bemesting meer nut zou hebben en men kreeg geen hooi in het water enzovoort. De tegenstanders moesten het afleggen en in 1880 werd het tweede gemaal gebouwd. Daarna bleef de polder ook in de winter boven water.

Toen gingen stemmen op om de wegen te verharden. Vele der oudere boeren waren daar tegen. De polderlasten waren door het plaatsen van die twee stoomgemalen reeds zo verhoogd dat het niet geraden was nu de wegen te verharden. Maar na lang wikken en wegen werd toch tot verharde wegen besloten, en niemand zou nu de oude toestand terug wensen.

Wordt vervolgd!

Bron(nen): 
Dit is een gedeelte uit het boek 'Hoe het stil werd in de polder'
Baukelien Koopmans-van der Werff schrijft hier over het leven van haar betovergrootvader Jan Hoekman (1859-1949).
In de cursief aangegeven alinea's is Jan Hoekman zelf aan het woord, omdat hij deze tekst naliet in de achttien vol gepende schriften die hij naliet aan zijn nageslacht.
sluiten

Verhaal: Hoe het stil werd in de polder deel 2

Deel 2

Met paarden ploeteren over baggerwegen

De wegen waren in die periode nog erg slecht. Rondom de polder waren grindwegen, maar voordat de boeren die konden bereiken, moest eerst een eind worden geploeterd over ‘baggerwegen’, zoals Jan Hoekman ze noemde. De wegen in de polder kwamen pas in het voorjaar weer boven water en moesten dan worden verhoogd om boven de waterspiegel te blijven.

Nu waren deze wegen in de zomer soms heel mooi. Maar met een weinig regen had men al kuilen en soms gaten zo diep dat men niet wist hoe met een vracht hooi het was te berijden. Ik haalde eens met mijn stiefvader een klein vrachtje hooi uit de Rietsteeg in Mastenbroek. Bij de zogenaamde Papekop zakten de wielen door de weg, tot de assen toe. De twee paarden konden die er niet uithalen zonder afladen, hoewel de vracht geen 500 kilo was. Ik schrijf dit als bewijs hoe toen de wegen waren. Van half oktober tot half maart waren zij helemaal niet te berijden. Tenzij met vorst over de bevroren kluiten. Gedurende de winter waren alle lage landen onder water en ook lage delen der wegen, zodat alle vervoer met bok, schuit of trekschuit plaats had. Soms moesten de kinderen met de schuit naar school gebracht worden en afgehaald. Zondags ging men winter en zomer met de schuit naar de kerk. Dan moest er een paard voor, dat heb ik menigmaal bereden. Ook wel dat einden van 20 meter onder water stonden. Dit was wel te doen, omdat de wegen recht waren. Maar omdat niets te zien was, zonk men soms in diepe kuilen wat voor het paard gevaarlijk was. Zulke plaatsen moesten in stap bereden worden.
Naar de markt maakte men van de trekschuit gebruik. Begon het te vriezen dan moest men wachten tot het ijs houden kon. Dat was een grote ontspanning: schaatsen rijden, vooral voor de jeugd, maar men zag soms ook wel oude mensen zwieren.

Wordt vervolgd!

Bron(nen): 
Dit is een gedeelte uit het boek 'Hoe het stil werd in de polder'
Baukelien Koopmans-van der Werff schrijft hier over het leven van haar betovergrootvader Jan Hoekman (1859-1949).
In de cursief aangegeven alinea's is Jan Hoekman zelf aan het woord, omdat hij deze tekst naliet in de achttien vol gepende schriften die hij naliet aan zijn nageslacht.
sluiten

Verhaal: Hoe het stil werd in de polder deel 1

Deel 1

Werkzaamheden in de winter rond 1870

In de winter was het rustig op de boerderij. Niet alleen hoefde het land niet te worden bewerkt, wegen en land lagen nu ook vaak onder water, waardoor de boerderij te voet of met paard en wagen onbereikbaar was geworden. De boerenfamilies in de polders Mastenbroek en Kampereiland beleefden dan geïsoleerde periodes. Deze periodes werden onderbroken als koning winter langs kwam, waarbij al schaatsend hun wereld plotseling veel groter werd.
Het winterseizoen op de terp werd nuttig besteed aan onderhoud van de onderkomens en het maken van gereedschappen en andere benodigdheden. Als het donker werd, zat het gezin bij de tafel of de vuurplaat en verrichtte handwerk. Midden op de tafel stond een blikken lampje met katoen en patentolie. Wie er dichtbij zat, kon net genoeg zien om het gaatje in de kous te stoppen. Lezen was ’s avonds dus niet mogelijk.
De vrouwen waren in de weer met het maken en herstellen van kleding en de mannen maakten bijvoorbeeld visnetten, schoenen, laarzen, kerkstoven en mesheften.

Overdag waren ze, behalve met de dagelijkse zaken zoals het verzorgen van het vee, bezig met hout. Bomen werden omgehakt en daarvan werd van alles gemaakt. Boeren die iets minder handig waren, of een klein gezin hadden, huurden ook wel voor een paar dagen een timmerman in.

Men hakte in de hagen een boom om en zaagde en kloofde deze naar gelang men er van maken wou. Hetzij disselboom, een span, evenaar en knuppels, kruiwagen en zeisenbomen, harkebalken enzovoort. Harkestelen waren in het wilgenhout wel te vinden.

Een es werd na het omhakken eerst in de sloot gelegd en pas na een jaar gebruikt. De bast liet dan mooi los. Hier werden vooral ‘bruggebomen’ van gemaakt. Het wilgenhout werd elke vier jaar gehakt. De zwaarste staken gebruikte men bijvoorbeeld voor de koestal. De iets minder dikke takken genaamd vlekenstaken en de dunnere takjes, het vlekenhout, werden verwerkt tot ‘vleken’. De rest van het wilgenhout werd gebruikt als brandhout.

Van de vlekenstaken zette men er elf op een rij, vlocht het vlekenhout erdoor en omheen tot manshoogte, en men had een ‘vleken’. Drie van zulke vlekens en zes bruggebomen, vormden samen een brug, belegd met strooiing deed deze dienst voor alle vervoer van hooi, mest en vee.
Verder plaatste men enige vlekenstaken in een cirkel dicht bij de weide in de hagen en vlocht deze dicht met vlekenhout. Enige staken werden schuin omhoog gezet tot spits en dan belegd met riet wat de sloot wel gaf. Het benedenste deel aan de buitenzijde werd bestreken met koemest en men had een mooi tochtvrij huisje voor de landvarkens. Bedenk eens, alles voor niets! Nu is voor elke stuk land waar het nodig is een vaste brug, en een mooi door de timmerman gemaakt landhuisje voor de varkens, maar dat kost heel wat geld, wat toen bij velen niet was.

Een ander klusje dat werd gedaan, was het maken van touw en zwavelstokjes van hennep.

Hennep groeide aan de noordkant van het huis. Hennep was een plant van meer dan manshoogte, geleek veel op brandnetels. De juiste bereiding weet ik niet meer, ik was nog maar een kind. Als de hennep rijp was sneed of plukte men ze en legde ze in de sloot, naar ik meen om te ‘reuten’, daarna drogen. Dan viel het houterige deel weg en bleven de vezels over, die werden dan gehekeld, dat wil zeggen door een rij tanden getrokken en de hennep was klaar. De touwslager maakte daar voor de boer alle maar benodigde touw van. Een betere soort dan nu veel in de handel is. Van die gebroken stengels heb ik veel aan reepjes helpen snijden en aan bosjes binden. De puntjes doopten we in zwavel. Zo hadden we de beste zwavelstokjes, zoals toen de bedelaars aanboden. Lucifers bestonden niet, wel waskaarsjes maar die waren te duur.

Wordt vervolgd!

Bron(nen): 
Dit is een gedeelte uit het boek 'Hoe het stil werd in de polder'
Baukelien Koopmans-van der Werff schrijft hier over het leven van haar betovergrootvader Jan Hoekman (1859-1949).
In de cursief aangegeven alinea's is Jan Hoekman zelf aan het woord, omdat hij deze tekst naliet in de achttien vol gepende schriften die hij naliet aan zijn nageslacht.
sluiten

Verhaal: Grootburgerij Wilsum

Grootburgers van Wilsum beuren 'oud' geld

Sigaren komen er niet meer aan te pas, maar naar oude traditie wordt er nog wel een borreltje op gedronken. Dat gebeurt als begin januari twintig grootburgers van Wilsum in het gebouw naast de Nederlands Hervormde kerk hun rente komen ophalen van een gezamenlijk kapitaal dat door het verkopen van weidegrond in het Voorslag is ontstaan.

De geschiedenis van de zogeheten grootburgers gaat lang terug. Zoals bekend is Wilsum geen dorp maar een (kleine) stad vanwege oude stadsrechten. De bewoners werden al vroeg verdeeld in 'inwoners' en 'burgers'. De laatste groep kon zich ook inkopen in bepaalde rechten, het grootburgerrecht genoemd. Na het ontstaan van de polder Mastenbroek werd een deel van de polder aan Wilsum toegewezen en kregen de grootburgers het gebruiksrecht van deze grond.
De geboren en getogen Wilsummer H. (Henk) Fix zorgt als penningmeester van de Burgerij van Wilsum al een paar jaar voor het uitbetalen (contant) van de bovengenoemde penningen. Hij weet veel van de geschiedenis van het grootburgerrecht.
Je kon alleen grootburger worden als je in Wilsum geboren was en je vader ook dat recht bezat. Dat is later trouwens veranderd in wonen binnen de gemeentegrenzen omdat er ook wel kinderen werden geboren in het ziekenhuis. Dan was het voldoende als je ouders in Wilsum woonden en het burgerrecht bezaten. Het grootburgerrecht kon je dus erven, maar dat was alleen voor de zonen weggelegd. Het vererven geschiedde in de mannelijke lijn. Zij kwamen pas in aanmerking voor een perceel al ze “eigen vuur en licht hadden”, dus zelfstandig woonden.
Belangrijk voor de meestal kleine boeren (keuterboertjes) in Wilsum waren de weiderechten. De grootburgers, de gemeente Wilsum en de kerk hadden ieder een of meerdere percelen grond. Het zogeheten Groot Burgerland, de gemeenschappelijke weide, werd later in twintig percelen verdeeld en daar konden dus twintig grootburgers gebruik van maken. Op de eerste zaterdag van november werd geloot wie het volgend jaar over welk perceel kon beschikken.
Henk Fix, de huidige penningmeester, die een afstammeling is van de vroegere onderwijzer, voorzanger en koster Fix, (1748), weet nog van een hoogoplopend conflict in 1835 waarbij de voorvaderen betrokken waren. “Door de toenmalige gemeentesecretaris werd in 1835 een gemeentelijke deel van de gemeenschappelijke weiden verkocht en daardoor moest de onderhoudsplicht voortaan geschieden door de twee overige partijen, de kerk en de grootburgerij.” Er werd een proces aanhangig gemaakt bij de provincie en daarvoor moest de gemeente reglementen opsturen die getekend waren door verschillende mensen. Daar stond niet de handtekening bij van voorvader Fix, want die vond je terug onder het verweerschrift. Hij stond namelijk achter de grootburgers, maar moest als wethouder de verkoop verdedigen. Als uitkomst van het geschil kregen de kerk en de gemeente eigen stukken grond. Er bleven twee stukken grond van samen circa achttien hectaren over, waar de gemeente en kerk geen zeggenschap meer over hadden.
In opdracht van Napoleon – Nederland viel in die tijd onder Frans gezag – werd alles in kaart gebracht. Bijgaande kadastrale kaart van Wilsum, daterend uit 1832, heeft daarom ook nog Franse benamingen zoals Commune de Zwolle.

Verkoop
Het achttien bunder land van de Grootburgerij Wilsum werd omstreeks 1980 verkocht aan de inmiddels alweer opgeheven SBL, de Stichting Beheer Landbouwgronden. Het was nog in het gulden tijdperk en de Wilsummers konden er een bedrag van circa 14.000 gulden voor krijgen per hectare.
De grootburgers die heel vroeger hun vee in het Voorslag lieten grazen (en in latere tijden het zogenaamde voorgewin mochten hooien) of die de grond beschikbaar stelden/verpachtten aan andere boeren hadden later alleen nog de beschikking over de jaarlijkse rente uit dit groene kapitaal. De peildatum is nog steeds de eerste zaterdag van november, om exact te zijn om 12.00 uur (het tijdstip van de jaarlijkse loting) maar de uitbetaling is nu verschoven naar begin januari omdat de rente dan pas beschikbaar is.
Die uitbetaling geschiedt nog steeds aan twintig grootburgers. In de tachtiger jaren moest je vaak ruim twintig jaar wachten voordat men zich zo mocht noemen. Door verhuizingen naar elders of sterfgevallen zonder opvolgende zonen is de wachtlijst de laatste jaren korter geworden. Er zijn nu (2016) nog slechts drie wachtende burgerst. Zij hoeven nu de rente zo laag staat echt niet op grote uitkeringen te rekenen. Een aantal jaren geleden is al besloten om een deel van de rente uit te keren en een ander deel bij het kapitaal te voegen om de inflatie wat tegen te gaan. Een verstandig besluit, aldus de huidige penningmeester. Ook voor de komende uitkering in januari 2017 moet er weer gezorgd worden voor twintig geldzakjes gevuld met het gepaste bedrag, want dat doen banken niet meer in het girale tijdperk. Maar dan is het op die eerste vrijdagavond ook in een uurtje gebeurd, inclusief een jaarvergadering van de Grootburgerij Wilsum. Bij de uitkering zijn de grootburgers en soms wachtende burgers (die hun vader of moeder vertegenwoordigen) aanwezig. De vergadering wordt met koffie en koek en de traditionele borrel besloten.

Bron: H. Fiks
Auteur: Rita Ras
Foto's: Bernard Reuvekamp

Bron(nen): 
H. Fiks
sluiten

Verhaal: Ruilverkaveling Mastenbroek - deel 2

Aangevraagd 1969
Gestemd 1973
Begin Uitvoering 1975

De ruilverkaveling in Mastenbroek is wel de ingrijpendste verandering geweest sinds de inpoldering in 1364 door Bisschop Jan van Arkel van Utrecht. De polder werd toen in grote blokken verdeeld en ontsloten, op een manier die 600 jaar stand heeft gehouden en tot op heden nog in stand is.

De polder heeft vele tegenslagen moeten verwerken. Eerst rooftochten door middeleeuwse bendes, later veeziekten, overstromingen en oorlogen. Van september 1944 tot april 1945 heeft de Duitse bezetter zelfs de polder onder water gezet om de oprukkende geallieerden te hinderen.
Het waterschap had in de polder een grote invloed en genoot ook waardering van de bewoners: de dijkgraaf en hoofdingelanden hadden meer aanzien dan burgemeester en wethouders.
De polder Mastenbroek viel onder verschillende gemeenten: IJsselmuiden, Genemuiden, Hasselt en Zwollerkerspel. Het waterschap was in de jaren 1965 van mening dat men in moeilijkheden kwam om de polder te beheren, de kosten zouden te hoog op lopen.
De wegen en bruggen waren bijna allemaal aan een grote onderhoudsbeurt toe.
De polderwegen waren in eigendom van het waterschap en niet van de gemeenten.

Na de vraag voor subsidie om dit voor elkaar te maken kreeg men het advies een verkaveling aan te vragen waarin alles kon worden ondergebracht: een betere ontwatering, ontsluiting van de wegen en kavelruil. Door de jaren heen was er zo vaak grond verkocht dat vele bedrijven meerdere kavels hadden en soms een heel kleine huiskavel. En door de snel ontwikkelde landbouw was er behoefte aan efficiëntie, om maar bij te kunnen blijven en de bedrijven te kunnen ontwikkelen.

Door bedrijfsverplaatsingen kon ruimte gemaakt worden voor grote huiskavels. Daardoor kwamen er boerderijen langs wegen waar nog nooit iets had gestaan.
De openheid van de polder werd een beetje aangetast. De wegen aan beide zijden van de drie hoofdweteringen werden vervangen door één weg. Maar door een bijzonder plan - Het plan Vallen - kon de wetering blijven bestaan, al was het wel aan wisselende zijden van de weg. Hierdoor bleef het zicht op de speciale terpboerderijen gespaard.

De nieuwe wegen werden aangelegd op een tot op het zand uitgegraven tracé en vervolgens met zand uit de zandwinplas aan de Kerksteeg opgehoogd zodat er stevige ondergrond was voor het zware verkeer van nu. De oude wegen waren in de jaren aangevuld met puin en grind maar nooit was er de zachte ondergrond verwijderd, met als gevolg dat ze bleven verzakken.

Maar niet iedereen zag dat zitten in de polder !!
Het wordt veel te duur, dat kunnen we nooit meer opbrengen, werd er gezegd. Vele vergaderingen en voorlichtingsbijeenkomsten zijn er geweest om een goed oordeel te vormen. Ook moest iedereen zo nodig zijn of haar invloed laten blijken. Zo werd de toenmalige voorzitter van de Boerenpartij, Koekoek, door tegenstanders naar het Trefpunt in Mastenbroek gehaald om meer tegenstemmers te werven.
Op die avond zat het Trefpunt nokje vol. Maar na een uurtje wachten was de heer Koekoek er nog niet, waarop de voorstanders zeiden: “Geen wonder, hij kan het heus niet vinden waar hij moet wezen met al die smalle weggetjes in Mastenbroek.”

Dat de wegen smal waren ondervond ook een delegatie van de cultuurtechnische dienst uit Utrecht die per bus kwam kijken of het wel noodzakelijk was om hier een verkaveling te houden. De bus reed over de Bisschopswetering toen er een auto uit tegengestelde richting kwam en de chauffeur geen kant meer uit durfde, hangend boven de Wetering met zijn bus.

Ook kregen de natuurverenigingen te veel te vertellen en moesten de bewoners te veel grond inleveren ten behoeve van nieuwe natuur (een weidevogel reservaat “Het Jutjesriet”).
Dat was een heel gevecht want de clubs hadden toen ook al veel te vertellen. Wat niet door iedereen werd gewaardeerd, aldus Bernard Reuvekamp. “Er werd door anderen over onze grond beslist en dat waren we niet gewend!”
Al met al werd er eind 1973 gestemd en met overmacht stemde men VOOR de verkaveling: 1368 stemmen voor en 113 tegen. Dus 74 procent voor en 26 procent tegen.

Eerste schop:
Na een lange voorbereiding (vanaf 1969) werd in 1975 daadwerkelijk de eerste schop in de grond gezet.
De voorbereidingscommissie werd benoemd tot verkavelingscommissie, die eensgezind met behulp van deskundigen het een en ander in goede banen leidde. En wat verbaasde de commissie: op de eerste zitting in het tijdelijke kantoor dat stond aan de Bisschopswetering te ’s-Heerenbroek meldde een van de grootste tegenstanders zich aan voor verplaatsing. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald, moet hij gedacht hebben.
Maar dat was wel de beste oplossing voor allemaal en dus geschiedde het.
Maar of het allemaal zo vlotjes verliep zal niemand beamen. Er was veel overredingskracht en geduld nodig om alles in goede banen te leiden. En er werd wel eens een deur hard dicht geslagen, maar zover men weet zijn geen gewonden gevallen!
Een woord van dank aan de aanvragers en uitvoerders van de verkaveling is volgens de schrijver dan dit artikel wel op zijn plaats. “Aan hen is het te danken dat we nu een bijzonder mooie polder hebben waar het goed wonen en werken is. Waar de natuur ook volledig aan zijn trekken komt en waar de bewoners ook trots op zijn.
Samen hebben we de polder sterk gemaakt en daar mag iedereen nu van genieten.
Een oude polder in een nieuwe jas, die hem nog vele jaren zal passen.”

Kosten:
De kosten van de verkaveling worden voor overgrote deel door het rijk betaald. Voor de grondeigenaren bleef er ongeveer 50 tot 100 gulden te betalen per hectare per jaar gedurende 30 jaar. Dit word door de belastingdienst geïnd, de zogeheten ruilverkavelingsrente. Begin jaren ’90 is men begonnen te betalen.
In januari 1988 was de regeling van de kosten gereed: er werd omgeslagen naar het verschil bij de eerste schatting (aan het begin van de verkaveling) en de tweede schatting op 1-12-1983 als rechtsgeldige. Waarbij werd gekeken naar de herschatting ( dempen sloten, in cultuur brengen van vervallende wegen en dergelijke). Nuts bepaling waterbeheersing, ontsluiting, verkaveling. Verrekenposten ondergrondse leidingen, overwegen, enzovoort .
Dit alles werd via een puntensysteem verrekend en zo kwam men tot een omslag
per bedrijf per hectare.
“Alles met elkaar was dit best wel een bewogen tijd, want toen het begon was het een onbekend fenomeen. Wel was er veel voorlichting geweest maar als het op uitvoering aan komt dan heb je er zelf mee te maken”, kijkt Bernard Reuvekamp terug. De vele wisselingen van gebruik van grond, veelal tijdelijk omdat men op enig moment ruimte nodig had voor de werkzaamheden aan wegen, sloten en weteringen.
De beginschatting was geweest. Dit was als uitgangspunt heel belangrijk want daarnaar werd later alles weer naar toegerekend. En dit punt is wel eens onderschat.
Daarnaast werd ook veel op de buurt gelet: er werden nogal wat grond aankopen gedaan om zo een denkbeeldige kavel te volmaken, maar hier had je niet zoveel tijd voor (tot 1 december 1982). “Maar over het algemeen ging het vrij geruisloos, de weg aanpassingen en het verplaatsen van de boerderijen was de grootste klus. Maar naar verloop van tijd werden de bulten grond minder.”
Ook van de voormalige tegenstemmers kreeg de commissie te horen dat deze verkaveling een goede zaak was en dat ze blij waren dat het was doorgegaan, al zagen ze het eerst niet zitten.

Maar er kwam een ander gevaar op zetten: de expansie drift van de gemeenten heeft ook voor Mastenbroek grote gevolgen. Genemuiden en Hasselt willen grond voor de industrie en Zwolle voor woningen in “Stadshagen”. Maar daar lijkt nu de grootste honger van over te zijn en zal de polder weer in rustig vaarwater terecht komen.
Maar stilstand is achteruitgang wordt wel eens gezegd, dus ontwikkelingen zullen er blijven.

Bron(nen): 
Tekst: Bernard Reuvekamp
Foto's Boxem: Fam. Landman
sluiten

Verhaal: Rijwielbelasting

Evenals andere Nederlanders hadden bewoners van de polder Mastenbroek van doen met de voormalige rijwielbelasting. Dat blijkt uit de bij de familie Meuleman bewaard gebleven voorbeelden van rijwielplaatjes.
Rijwielbelasting werd in twee verschillende perioden geheven. Eerst van 1897 tot 1919. Door het kopen van een rijwielplaatje op het postkantoor mocht men zijn fiets gebruiken op de openbare weg. Bij het afschaffen in 1919 telde ons land 860.000 fietsen.
In 1924 voerde minister Colijn opnieuw de rijwielbelasting in met als voornaamste doel de staatskas te spekken. Op dat moment waren er ongeveer 1,7 miljoen fietsen in Nederland en het plaatje kostte drie gulden.
Zoals bekend kende ons land ook in die tijd een crisis en daarom werd in 1927 bepaald dat werkloze Nederlanders gratis een rijwielplaatje konden krijgen. Maar dan kwam er wel een rond gaatje in en mocht de eigenaar niet op zondag fietsen...
Op 1 mei 1940 waren er 3,6 miljoen rijwielen in Nederland, dus de opbrengst van de belasting was
aanzienlijk. Toch kwam er dankzij de bezetter in 1941 een einde aan deze heffing.
Tegenwoordig wordt je als fietser niet meer aangeslagen voor de wegenbelasting. Nu geldt de auto als 'melkkoe' voor de belasting innende overheid.

Bron(nen): 
Wikipedia
Auteur: B. Reuvekamp

Pagina's

Subscribe to RSS - wegen