sluiten

Verhaal: Koeien naar Rouveen brengen l

“Er moeten nog een paar koeien naar Rouveen gebracht worden,” zegt de vader van Klaas Hengeveld ’s avonds aan tafel. “Dat kunnen de jongens morgen weleens doen.” “Is dat niet gevaarlijk dan,” zegt de moeder van Klaas verschrikt. “Och, ik denk dat het nog wel meevalt, ze zijn nog, ze lopen geen gevaar om opgepakt te worden,” denkt Hengeveld. “En het voer raakt op, het zal wel moeten.”

Klaas en zijn broer Egbert vertrekken die vrijdagochtend al vroeg. Het is nogal een eindje naar Rouveen en de kortste weg langs de school en de kerk van Mastenbroek naar Hasselt kunnen ze niet nemen: de polder staat immers onder water? Ze zullen de Boxem rondmoeten, de Milligersteeg over en dan verder naar Hasselt.

“Tsjonge, wat is het toch rustig op de weg,” zegt Egbert, “nou zijn we al bij Hasselt en we hebben nog geen kop op de weg gezien.” “Misschien is iedereen bang voor razzia’s, dat de Duitsers ze oppakken,” denkt Klaas. “Weet jij trouwens welke kant we nu op moeten,” vraagt hij even later aan zijn broer. “Nee eigenlijk niet, we moeten maar eens vragen.” Gelukkig is een eindje verderop een vrouw buiten aan het werk. Die wijst hen de weg, maar een eind verderop staan ze weer besluiteloos te kijken. Weer vragen ze de weg. “Ja, dat is die kant op,” zegt de vrouw aan wie ze het vragen, “maar je loopt daar vast hoor, de Duitsers hebben daar een grote bunker dwars over de weg gebouwd.” De jongens lopen toch maar door. De vrouw heeft gelijk, bij de kolk op de Doorn zien ze de bunker van de Duitsers. Gelukkig mogen ze erlangs.
Tot hun grote verrassing staat hun vader hen daar op te wachten met de veewagen. Daar kan één van de koeien in en Klaas en Egbert lopen verder. Maar dan heeft één van de koeien er genoeg van. Hij gaat op de weg liggen en is niet meer in de benen te krijgen. Gelukkig lukt het toch na een poosje en de jongens zijn net weer onderweg als ze een tweemotorig vliegtuig aan horen komen. Snel gaan ze onder de bomen staan met hun koeien.
Net op tijd, want even later horen ze het vliegtuig schieten. “Dat is hier vlakbij,” zeggen de jongens tegen elkaar. Als alles weer rustig is, gaan ze verder. Een eindje verderop zien ze waar het vliegtuig op geschoten heeft: een vrachtrijder, die van de veemarkt uit Zwolle terugkwam, is onder vuur genomen. De paarden liggen dood op de grond en ze worden ter plekke geslacht. Wat een naar gezicht.
Als ze eindelijk in Rouveen aan komen zijn ze blij: nu kunnen ze met vader mee terug rijden. Maar net als ze willen vertrekken, komt er een veewagen aan die vol zit met trekkers (voedselzoekers). “Wat hebben die dan bij zich”, vraagt Klaas met afschuw als hij de bloederige zakken op de wagen ziet. “Ach joh, die paarden zijn gewond, zie je dat? Die zijn vast beschoten,” zegt zijn broer. Dat klopt en aan de zakken zit bloed van de gewonde paarden.

Bron(nen): 
Klaas Hengeveld
Auteur: Annet Jonker
Foto's: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Tegen de ruilverkaveling

“Heb je gehoord wat ze willen? Ze willen hier een ruilverkaveling! Maar daar ben ik het niet mee eens”, zegt Klaas Hengeveld tegen zijn vrouw. “Hoe komen ze op dat idee”, vraagt zijn vrouw zich af. “Het Waterschap Mastenbroek heeft ruilverkaveling voorgesteld. Dan hoeven ze de wegen en bruggen niet meer te vernieuwen, dat doet de gemeente dan. Het heeft allemaal achterstallig onderhoud en het is behoorlijk duur om het allemaal te renoveren. Maar verkaveling is ook duur, let op mijn woorden!” Als Mies Blankvoort aan de deur komt om handtekeningen te verzamelen tegen verkaveling zet Klaas de zijne er graag bij!

Geen verliezers
Als er op 21 december 1973 gestemd wordt, blijkt een ruime meerderheid van maar liefst 80 procent vóór verkaveling te zijn. Mopperend lopen een aantal mensen uiteindelijk de zaal uit. “Ja ja, geen verliezers zal de insteek zijn, ik moet het allemaal nog zien!”
Klaas is heel tevreden. Als één van de eersten heeft hij zijn land bij huis, omdat ze zijn land bij de kerk nodig hebben voor het zandzuigen. Het land is getaxeerd en het blijkt dat het land bij zijn huis aan de Oude Wetering maar heel iets beter is dan het land bij de kerk.
Hij moet lachen als hij hoort dat één van de grootste tegenstanders van de ruilverkaveling als eerste bij het kantoor stond om verplaatsing aan te vragen. ‘Je moet wel zorgen dat je meekomt nu het eenmaal zo besloten is’, zou hij gezegd hebben. Gelukkig stelt de overheid de eerste tien jaar een groot bedrag rentevrij beschikbaar en alleen als je 70 tot 80 procent van je land bij huis krijgt moet je meteen betalen. Anders wordt het uitgesmeerd over dertig jaar.

Wegen geasfalteerd
Een ander voordeel van de verkaveling is dat de wegen geasfalteerd worden nu de overheid die in beheer heeft. Als halverwege de jaren zeventig de ligboxstallen in opkomst zijn, zijn de grindwegen in Mastenbroek kapot als de ligboxenstal klaar is. Klaas zegt er nu over: “we waren verkeerd bezig om tegen de ruilverkaveling te zijn. Het heeft ons veel gebracht, de polder – en daarmee de bedrijven in de polder - had zich nooit zo kunnen ontwikkelen als er niet verkaveld was. Als wij zelf de wegen hadden moeten betalen en het vervangen van de bruggen, was het nooit zover gekomen!”

Bron(nen): 
Klaas Hengeveld
Auteur: Annet Jonker
Foto's: Annet Jonker, Waterschap IJsseldelta
sluiten

Verhaal: Strijd om het gemaal

‘’De Duitsers gaan het gemaal open zetten, dat kan toch niet, dan komt alles onder water”, zegt Klaas Hengeveld verschrikt tegen zijn vader. “Ja, ik heb er ook iets van gehoord”, antwoordt zijn vader, ‘’ maar we zullen zien of het echt gebeurd’’.

Zondags aan het werk
Na een paar dagen staat de polder inderdaad onder water. Snel hebben de boeren de stallen klaargemaakt, staken erin gezet, touwen opgezocht, strooisel in de stal. “De koeien liepen gelukkig al op de koewei, dus die konden snel naar binnen”, vertelt Klaas. ‘’Iedereen werkte die zondag, de koeien naar binnen, de aardappels gerooid…”

Actie van de ondergrondse
“Maar het openzetten van het gemaal ging niet zonder meer”, herinnert Klaas zich. ‘’De Duitsers zetten op 17 september 1944 het gemaal open, maar ‘s nachts kwam de ondergrondse. Die kwam de sleutel van het gemaal halen bij Kloosterman die driehonderd meter verderop op de Prinsenkeet woonde. Hij beheerde de sluizen voor het Waterschap en gaf de sleutel af aan de ondergrondse die de sluizen weer sloot. Overal van de boerenerven werden wagens gehaald en die werden voor de sluizen in het water gezet zodat de sluizen niet meer open konden. Maar de volgende morgen, toen de Duitsers erachter kwamen wat er gebeurd was, waren ze woedend. Ze gingen naar het huis van Kloosterman en staken het in brand. Gelukkig was de familie Kloosterman gevlucht en met hun zes kleine kinderen ondergedoken.

Gijzelaars
Daarna pakten de Duitsers mensen uit de buurt op en ze zeiden: ‘jullie weten wie de sluizen weer dicht gedaan heeft. Als jullie het niet zeggen zetten we je tegen de muur’. Nou had Mol van de Kamperzeedijk een kokosfabriek en men zei dat hij een NSB’er was. Maar hij heeft mensen uit zijn fabriek gehaald en die hebben de wagens weer uit het water gehaald. Daarna lieten de Duitsers de gijzelaars los.

“Maar om te voorkomen dat de ondergrondse weer zoiets zou doen haalden ze mannen uit Genemuiden. Twee mannen moesten dag en nacht wachtlopen,” zegt Klaas.

Vergelding en vergoeding
Het Waterschap had twee stukjes land aan de Kamperzeedijk. Kloosterman had daar twee pinken lopen en er liep ook een pink bij van Westra. Alle drie de pinken werden door de Duitsers doodgeschoten als vergelding.
De ondergrondse kwam een week nadat de familie Kloosterman gevlucht was met kleding voor de kinderen, dat werd tenminste gezegd. Maar na de oorlog schreef Kloosterman dat hij nooit iets heeft gehad van de ondergrondse. De geruchten gingen dat de ondergrondse stal en duur doorverkocht. Kloosterman heeft jaren later van het Waterschap Mastenbroek 1000 gulden ter compensatie van zijn huis en inventaris gekregen.

De mensen in Mastenbroek dachten overigens toen de polder onder water werd gezet, dat de oorlog snel voorbij zou zijn. Ze hoorden op zondag 20 september 1944 het kanonnengebulder van operatie ’Market Garden’ bij Arnhem…

Als de polder bevrijd is op 14 april 1944, duurt het nog even voordat het land weer bebouwd kan worden. De enige droge plekken zijn de terpen waar de boerderijen en schuren op staan. Daarom was de belt het enige plekje waar groente verbouwd kon worden. Deze werd dan ook door veel bewoners omgespit om groente te verbouwen. (De Koekkoek, waar verse groente werd verbouwd, stond ook onder water.) Het omliggende land werd later opnieuw ingezaaid met Amerikaans graszaad, door de Amerikanen beschikbaar gesteld. Maar na een jaar of tien was deze grassoort bijna weg en op veel plaatsen kwam zelfs het oude gras weer boven.

Bron(nen): 
Klaas Hengeveld
Auteur: Annet Jonker
Foto's :J. Hoekman in Omringd door IJssel en Zwarte Water, van knipsels Deltapost uit archief Hannie Knol, familie Palland
sluiten

Verhaal: Waterschap Mastenbroek: taken

Globaal waren er rond 1945 in Nederland 1000 gemeenten en 2000 waterschappen. In 2012 zijn er nog ongeveer 300 gemeenten en 25 waterschappen overgebleven. “Het was begin en midden vorige eeuw een totaal andere openbare samenleving,” vertelt Albert van Ittersum, geboren en getogen in Mastenbroek en jarenlang dijkgraaf van Waterschap IJsseldelta waar Mastenbroek na de fusie van 1970 onder viel.
Een korte schets van de periode pakweg 1900 tot 1950 in Mastenbroek: er waren geen auto’s, geen televisies, mensen gingen niet op vakantie, de meeste mensen hadden alleen de lagere school als opleiding. Het merendeel van de bevolking van de polder was Protestants. De school en de kerk vormen nog steeds het centrum van de polder Mastenbroek.
Alles werd thuisbezorgd, zowel voor de mensen als de dieren. Het was een hele kleine wereld. Men ontmoette elkaar in Zwolle, waar op vrijdag de vee-, lappen- en warenmarkt gehouden werd. Naar Kampen ging men op maandag, want daar werd dan markt gehouden en op zondag zag men elkaar in de kerk.
In deze wereld speelde het waterschap een grote rol. Het Waterschap Mastenbroek was een heel oud waterschap van 8000 ha. groot. Voor die tijd was dat heel erg groot, het waterschap had zelfs een eigen Waterschap huis aan de Potgietersingel in Zwolle. Een secretaris en een poldermeester (technische man) waren, net als de ongeveer zes wegwerkers, in vaste dienst.
Het waterschap had de volgende taken:
- De waterkering: het beheer en onderhoud van de dijken
- De waterbeheersing. In Mastenbroek betekende dat de vele kilometers Weteringen van Oost naar West en van Zuid naar Noord in eigendom en beheer van het waterschap waren. Het waterpeil werd geregeld door middel van de gemalen, die ook beheerd en onderhouden werden door het waterschap.
- De wegen. De meeste waterschappen hadden niets van doen met de wegen, maar in Mastenbroek hoorden de wegen sinds de drooglegging onder het waterschap. Er waren veel wegen in de polder. Langs de Bisschopswetering, de Oude Wetering en de Nieuwe Wetering liep zelfs aan weerskanten een smalle grindweg.
Om dit alles te kunnen doen moesten de inwoners van de polder Mastenbroek belasting betalen, het waterschap kreeg geen Rijksbijdrage. De zgn. polderbrieven werden in het najaar door de wegwerkers rondgebracht. De polderbrieven spraken over weggelden en molengelden. De wegen
( en bruggen) kostten net zo veel als de hele bemaling, gemalen en onderhoud van de weteringen. Van oudsher hoorden de wegen in Mastenbroek bij het waterschap, dat was zeldzaam in Nederland. Het Waterschap was eigenlijk hét publiekrechtelijke lichaam van Mastenbroek. Bij de gemeente kwam je alleen om een kind aan te geven of een overlijden.

Bron(nen): 
Albert van Ittersum
tekst en foto's: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Waterschap Mastenbroek: bestuur

Waterschap Mastenbroek: bestuur
Het Waterschapsbestuur ( of dijkstoel) bestaat uit een dijkgraaf, de heemraden en de hoofdingelanden. De dijkgraaf is de voorzitter van het dagelijks bestuur, dat bestaat uit de dijkgraaf en de heemraden. De dijkgraaf is ook voorzitter van het Verenigd College (algemeen bestuur), dat bestaat uit de dijkgraaf, heemraden en hoofdingelanden. Alle inwoners van een waterschap worden ingelanden genoemd.
“Tegenwoordig kun je solliciteren om dijkgraaf te worden, vroeger moest je voorgedragen worden”, vertelt Albert van Ittersum. “Van der Wal, die toen dijkgraaf was van IJsseldelta, waar Mastenbroek toen onder viel, ging in 1980 met pensioen. Toen kwamen ze vragen of ik ervoor voelde en werd voorgedragen aan de provincie, samen met iemand anders. Ik kreeg een gesprek met de Commissaris van de Koningin van Overijssel, dat was toen de heer Niers. Dat zal in orde zijn geweest, want ik kreeg later bericht dat ik het geworden was. Als dijkgraaf wordt je beëdigd door de koningin via de Commissaris van de Koningin.
Dat was best ingrijpend, ik was boer, we hadden een gezin met kleine kinderen. Ik had andere dingen al opgezegd, zoals de gemeenteraad, omdat ik er geen tijd voor had. Tegelijk was dit iets waarvan je weet: dit komt maar één keer en nooit weer. Ik ben indertijd benoemd voor 65%, dus parttime. Ik heb toen meteen een arbeider genomen om het bedrijf voort te zetten. Ik was eigenlijk zeven dagen per week aan het werk”.
Vroeger, toen Mastenbroek nog een eigen Waterschap had, ging het anders. Het Waterschap was meer van de boeren. Zij hadden belang bij een goede waterhuishouding in de polder, zij moesten de belasting aan het Waterschap betalen en zij hadden het meeste zeggenschap. Per vijf hectare grond had je één stem, met een maximum van vijf stemmen. Hoe meer grond je had, hoe meer zeggenschap dus ook. De pachters mochten niet stemmen, dat mocht je alleen als je zelf grond bezat.
Albert van Ittersum: “het stemmen voor het waterschapbestuur was erg belangrijk. Dat had met het inkomen van de mensen te maken. De polder is bij Zwolle hoger gelegen en bij de Kamperzeedijk lager. De mensen die op hoge grond woonden, wilden ook een bestuurder van de hoogte, want die had ook belang bij een hoog waterpeil. De mensen die op lager gelegen land woonden, wilden juist het waterpeil iets lager hebben, zodat het land meer draagkracht had. Als je ruzie wilde hebben, moest je over het waterpeil beginnen! Het was zelfs zo belangrijk dat de dominee van de kerk van Mastenbroek in de vijftiger jaren in het kerkblad schreef dat het zo glad was dat de mensen niet naar de kerk konden komen, maar dat ze wel naar Zwolle toe konden om te stemmen voor het waterschap”, lacht hij. “Overigens werden er hier en daar in de polder dijkstoelhuisjes gebouwd, magazijnen waar het gereedschap lag dat nodig was om de dijken en wegen en weteringen te onderhouden. Bij Rademakerszijl staat er nog een”.

Albert van Ittersum is van 1980 tot 1997 dijkgraaf van Waterschap IJsseldelta geweest. Toen hij kwam waren er 25 mensen in dienst, toen hij vertrok waren het er 35. Albert: “als dijkgraaf ben je voorzitter van het bestuur en het bestuur is eindverantwoordelijk. Je moet de mensen kennen en weten wat er speelt. De secretaris en het hoofd van de technische dienst waren ook in vaste dienst. De secretaris gaf leiding aan het secretariaat (zeven mensen) en het hoofd van de technische dienst (vroeger in Mastenbroek poldermeester genoemd) gaf leiding aan 25 mensen van de buitendienst.
Verder ben je woordvoerder naar buiten toe, vergadert veel, zeker toen de dijkverzwaring aan de orde was heb ik veel vergaderd. De functie-inhoud is te vergelijken met het werk van de burgemeester. Ik was natuurlijk ook nog boer en bleef ook schouwheer. Dat vond ik gewoon leuk om te doen, zo praktisch bezig zijn”.
In 1970 worden dertien waterschappen rond Kampen samengevoegd, waarvan Mastenbroek de grootste is, tot waterschap IJsseldelta van 23,5 duizend hectare groot. De burger krijgt ook zeggenschap en zitting in het Waterschapbestuur. In 1997 is er weer een fusiegolf: waterschap IJsseldelta gaat op in een nieuw waterschap: Groot Salland.
Het waterschap is van een wat meer eenvoudige boerenorganisatie naar een half groot waterschap, dat wat meer ambtelijk werd, gegaan en is nu een groot ambtelijk lichaam geworden wat met zich meebrengt dat het wat verder van de mensen af staat.

Bron(nen): 
Albert van Ittersum
tekst en foto's: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Waterschap Mastenbroek: de Weteringen

Voor een goede af- en toevoer van het water in de polder was het belangrijk dat de Weteringen en sloten goed onderhouden werden. Daarvoor werden drie keer per jaar de planten van de waterkant en uit de sloten gesneden, begin juni, begin augustus, en begin oktober: de zogenoemde snijschouw. Dit werk werd door het Waterschap Mastenbroek, eigenaar van de Weteringen, aanbesteed in het voorjaar. Voor een paar honderd gulden werden mannen ingehuurd, die ongeveer twintig zeisen aan elkaar klonken, met aan beide kanten een stok en een touw. Die werden dan door twee personen steeds heen en weer getrokken, zodat de begroeiing in de sloten tot aan de oever afgesneden werd. Dat moest er dan later uit geharkt worden. Zo konden ze de helft van de wetering meenemen, ze gingen dus een keer heen en een keer terug. Rond 1950 maken de aan elkaar geklonken zeisen plaats voor de maaiboot, in eerste instantie een motorboot met een v-vormig mes dat aan een ketting over de bodem gehaald wordt. Dit werkte niet altijd even goed, vandaar dat het mes vervangen wordt door een rondgaand mes dat de begroeiing op de bodem beter afsnijdt. Rond 1970 wordt de maaiboot vervangen door de rijdende kranen op grote wielen of rupsbanden, die dicht langs de kant rijden. Deze zijn uitgerust met een groot snijdend mes dat over de bodem gaat en dat elke vier meter het afval op de kant kiept.
De zijgraven (of op z’n Mastenbroeks: zeegraven, die naast de Weteringen liepen) moesten ook in juni en augustus vrijgemaakt worden van planten. Bovendien moesten deze begin oktober uitgediept worden, de modderschouw. Dit moest gedaan worden door de boeren of ingelanden. Zij moesten maaien aan de kant waarop ze land hadden. Eén keer in de zeven, acht jaar moesten de sloten ook aan de kant van de weg door de boeren gedaan worden. Dan moesten de zoden eruit gehaald worden, want dan groeiden de wortels van de planten te ver de sloot in. De bermen aan de weg kant werden vaak gemaaid door kleine boeren uit bijvoorbeeld ’s Heerenbroek en Wilsum. Die mochten daar hooien. Maar in het najaar moesten boeren uit Mastenbroek wel zorgen dat de hele sloot schoon was. Het waterschapsbestuur kon ’s zomers een noodschouw verordenen als het spannend werd met de aanvoer of afvoer van het water. De schouw moest altijd voor een bepaalde tijd gedaan zijn.
Dan bleven nog de sloten tussen de kavels over. Deze moesten ook elk jaar vrijgemaakt worden van waterplanten en oeverbegroeiing. Deze werden om het andere jaar eind oktober gemodderd (uitgediept). Dit moesten de boeren (ingelanden) die land aan een sloot hadden zelf doen. Na de ruilverkaveling werd dit veranderd in een blokschouw: elke boer kreeg sloten toegewezen rond percelen die hij moest snijden en modderen.
Het waterschap had beëdigde schouwheren. Dit waren vaak bestuursleden of boeren die opgeleid waren en de eed afgelegd hadden dat ze dit naar eer en geweten zouden doen. Zij kwamen keuren of de schouw goed gemaakt was. Stond er toch nog hier en daar gras of planten, dan kreeg je een boete van vijf gulden. Dan moest je alsnog zorgen dat het binnen veertien dagen verdwenen was. Als je pachtboer was, dan ging de brief naar de eigenaar van de grond. Die kwam dan naar de pachtboer om te zeggen dat de schouw afgekeurd was. Dat was haast nog erger dan de boete van vijf gulden, dat was de eer van de pachtboer te na.
De schouwheren werden vroeger altijd vergezeld van een polsdrager. Als schouwheer was je beduidend hoger in stand dan de polsdrager. De polsdrager droeg de lange polsstok, want dat was te lastig en te min voor de schouwheer. Die moest de kaarten bestuderen van de sloten waar hij moest schouwen om te zien van wie het land was en allebei, dat ging niet. De schouwheer keurde het ene jaar de ene sloot en het andere jaar de volgende. Hij moest overigens wel zelf over de sloot springen met de polsstok.

Bron(nen): 
Albert van Ittersum
tekst en foto's Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Een hart onder de riem

Een hart onder de riem!
Het is augustus 1941. Volop oorlog. De dan 13-jarige Gerrit Pelleboer kijkt zijn ogen uit als hij naar buiten kijkt. Er is net een vliegtuig overgevlogen en nu is het normaal groene weiland achter de boerderij aan de Oude Wetering bijna helemaal oranje. Opgewonden rent hij naar buiten om te kijken wat dat toch is.
Sigaretten, allemaal oranje pakjes met sigaretten, meer dan hij kan tellen. Hij komt handen tekort, rent weer naar huis, haalt een emmer en weet niet hoe gauw hij deze moet vullen. De buren hebben intussen ook door dat er iets bijzonders is, en al gauw staan er meer mensen in het weiland de pakjes sigaretten op te rapen, totdat er niets meer te zien is.
Pas in de keuken, als hij zijn moeder laat zien wat hij gevonden heeft, leest hij wat er op de pakjes staat: ‘Oranje zal overwinnen’, staat er op de zijkant en: ‘31 augustus 1941’ met een W en een kroon op de voorkant. Natuurlijk, dat is de verjaardag van koningin Wilhelmina, die in Londen zit.
De inmiddels 82-jarige Pelleboer haalt een blik tevoorschijn. Met de punt van zijn zakmes wipt hij het verroeste deksel er af. Hij haalt een klein pakje, met een half vergane krant, tevoorschijn. “Ik heb er nog altijd eentje bewaard”, lacht hij, “gewoon in een blik van mijn moeder in een oude krant van toen. En moet je kijken wat de Duitsers deden”. Hij haalt een recent krantenartikel uit het blik, waarin beschreven staat hoe de Duitsers tegenpropaganda maakten. Het oranje pakje sigaretten staat op een poster, met een rokende man. De tekst: ook deze illusie gaat in rook op...

Bron(nen): 
Gerrit Pelleboer
Auteur: Annet Jonker, foto's Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Melk en vlees in de oorlog

Het is warm. Geen wonder, het is volop zomer, 1944. ’s Avonds na het melken, als de volle melkbussen op het erf staan, komen ineens een paar kinderen over de Oude Wetering aan lopen om melk te halen. Kinderen van een jaar of tien, twaalf lopen de polder in met een tas met lege flessen.
“Er is maar weinig melk te krijgen in de stad, alles is op de bon”, zegt één van de kinderen, kunnen we niet wat van jullie kopen?” Even later is het geregeld, Kees ziet de kinderen weer over de Oude Wetering terug lopen, naar Zwolle. Maar.. er komen er nog meer. Veel meer, veel kinderen van rond de tien, hooguit twaalf jaar, maar ook wel ouderen. Ze komen in groepjes over de smalle grindweg de polder in om melk te halen. De kinderen lopend, de volwassenen meestal op de fiets. Vaak helpen de boeren ze wel.
Ze zitten koffie te drinken als de buurman even langskomt. Hij moet het één en ander met vader Albert Kok overleggen. “Heb je het al gehoord van de kolenboer, De Brommer? Die is ook nérgens bang voor,” zegt de buurman. “Nee, wat dan?” Kees zit erbij de buurman vertelt: “Er was geslacht op de Kamperzeedijk. Gait (Gerrit de Brommer heeft het vlees in linnen zakken en in kussenslopen gedaan. Daarna een kolenzak eromheen en alles op de wagen. Over de Gasthuisdijk, in volle vaart langs de Duitse wachtposten. Hij keek niet op of om, galoppeerde de Hoogstraat in en stopte daar bij café de Kippe. Overal kwamen wat mensen vandaan en in twee tellen was de kar leeg! De Duitsers hebben niks te pakken gekregen! Allemaal afgesproken werk natuurlijk, er zal wel een handelaar in Zwolle zitten die z’n mannetjes klaar had staan. Je moet het maar durven!”

Bron(nen): 
Kees Kok, Bernard Reuvekamp
Auteur: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Paarden als gastarbeiders

“Morgen ga ik naar Dedemsvaart, het paard halen”, kondigt de vader van Kees Kok aan. “Het wil mooi weer worden, we moeten zien dat we het hooi van het land krijgen.” De volgende dag, begin van de middag ziet Kees zijn vader aankomen, op de fiets, met het bruine paard dat hij in Dedemsvaart gehuurd heeft aan een touw.
Nog ’s middags wordt het paard voor de grasmaaier gespannen en wordt er begonnen met het maaien van het gras. Kees ziet hoe zijn vader eerst één keer rond maait. “Kees, kom eens hier, jij moet dit aan de kant harken, anders blijft de machine steken.” Kees gaat gauw aan het werk met de hooihark. Warm werkje, maar Kees houdt ervan om op het land bezig te zijn.
Gedurig hoort hij zijn vader, die nu ertegenin (heen en weer) maait, mopperen op de zwarte. “Ho, doe nou toch ‘es rustig!” Kees kijkt even om. Ja, de zwarte is altijd wel een half paard vóór de vos, daar moet je echt op verdacht zijn. Niet dat de vos dom is of sloom, juist niet. Kees grinnikt zachtjes als hij denkt aan laatst, toen de vos met zijn lippen het kettinkje waarmee het hek afgesloten was, losgepeuterd heeft en de wei uitging. En als hij alleen voor een wagen staat, dan trekt hij eerst éven opzij, dan krijgt hij de wagen beter op gang, dat trekt lichter.
De volgende dag, als het hooi gekeerd moet worden, spant zijn vader de zwarte met het bruine huurpaard voor de gecombineerde hooimachine. “Kijk, dat gaat veel beter, moet je zien hoe rustig de zwarte nou is. Hij heeft zijn gelijke gevonden,” lacht zijn vader. En inderdaad, de zwarte geeft nu geen problemen meer. “Kunnen we deze niet houden,” vraagt Kees aan zijn vader. “Nee joh, ben je mal, dan moeten we hem ook het hele jaar door eten geven, dat is veel te duur!”

Bron(nen): 
Kees Kok, Oude Wetering 118
Auteur: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Warme persbult maken

“Als de slootkant klaar is, leg de zoden dan maar hier neer, die gebruiken we straks voor de pers bult,” hoort Kees Kok zijn vader tegen één van de knechten zeggen. Kees zucht. Een warme pers bult maken, dat is een paar weken zwaar werk. Elke dag een vrachtje gras er boven op, goed in de gaten houden dat het niet teveel broeit, het gras moet net ietsje verkleuren. Ja, hij weet dat het moet, want anders hebben ze te weinig vreten voor de koeien van ’t winter. Met zijn dertien jaar moet hij al flink meehelpen op de boerderij.
Zijn vader maait, Kees stapelt het gras vork voor vork op elkaar op de ronde cirkel waar de pers bult altijd gemaakt wordt. Omdat het gras nog groen is, is het zwaarder dan het hooi dat in de hooiberg komt. Maar ja, dat moet dan ook goed droog zijn. Dat is net zo goed hard werken in de hitte. Dat komt straks allemaal nog. Nu eerst de warme pers bult. Als het gras van vandaag er op ligt, plukt kees rondom de losse delen eraf zodat hij mooi rond en strak wordt
Na een paar weken is de berg met gras zo hoog dat er iemand bovenop gaat staan. Kees steekt steeds zijn vork omhoog en de ander haalt het eraf en zorgt dat het regelmatig verspreid komt te liggen.
Als het gras op is moeten de zoden er omheen gelegd worden “Leg jij nu maar de zoden eromheen”, zegt zijn vader. Even later is Kees druk in de weer met zoden, tsjongejonge, die zijn ook zwaar zeg. Hij laat zich niet kennen, veegt af en toe het zweet van zijn gezicht, maar werkt stug door. Rondom het gras moeten ze komen te liggen, rechtop, zodat het zand beter blijft liggen. Hij is blij dat hij dit keer niet hoeft te helpen met het zand bovenop de bult te scheppen zodat het bovenste gras goed aangedrukt wordt. Eindelijk is het werk klaar. Natuurlijk moet je er in de winter de buitenste rand er een beetje afsteken, de buitenste laag gaat altijd ietsje rotten. Maar dat zorgt er ook voor dat het voer eronder goed blijft. Kees is blij dat het er nu weer op zit!

Bron(nen): 
Kees Kok, Oude Wetering 118
Auteur Annet Jonker

Pagina's

Subscribe to RSS - Landbouw en andere bedrijvigheid