sluiten

Verhaal: Brand aan de Zwolsedijk, 1910

Brand aan de Zwolsedijk in 1910

Naar een verslag in de Zwolse Courant van 22 juni 1910.

Hedenmorgen omstreeks half elf ontstond er brand in een hooiberg naast de boerderij van Blankvoort aan de Zwolsedijk bij de Vecht. De brand was begonnen in de hooiberg; door welke oorzaak was niet bekend. Spoedig sloegen de vlammen over naar de nabij gelegen woningen. De wind voerde de vonken van het brandende hooi recht op de boerderijen aan. De droge rieten daken daarvan stonden onmiddellijk in lichterlaaie.
In de directe omgeving van de brandende hooiberg stonden de boerderijen van H. Blankvoort (Zwolsedijk 11), A. Kijk in de Vegte (Zwolsedijk 9) en E. Koerhuis (Zwolsedijk 7), alle aan de kant van het Zwartewater. Aan de andere kant van de dijk stond de boerderij van Jan Kijk in de Vegte (Zwolsedijk 22). Ook voerde de wind het vuur naar de 100 meter verder gelegen boerderij van F. van de Vegte (Het Schansje, Zwolsedijk 20).
Woningen, stallen, schuren, hooibergen: alles werd een prooi van de vlammen. Het vee liep in de weide. Alleen een paar zeugen met biggen en een aantal jonge biggen kwamen in de vlammen om.
Een wat oudere big had zich in het water begeven en kwam na enige tijd betrekkelijk ongeschonden uit het riet tevoorschijn. De bewoners van de boerderijen waren allen op het land werkzaam toen de brand begon en konden weinig meer redden.A.Kijk in de Vegte bracht nog haastig wat kleren, beddegoed, geld en kostbaarheden in de kelder, waaruit later alles ongeschonden weer tevoorschijn kwam.
Pas om kwart voor twee arriveerde er een brandspuit uit Zwolle. Die ondernam verder geen actie, want de branden bleken op het grondgebied van Zwollerkerspel te zijn en er viel toch niets meer te redden.
Omstreeks kwart voor drie ontmoette de verslaggever, fietsend vanaf het terrein van de brand naar Zwolle, halverwege nog een brandspuit. Te redden was er al lang niets meer, maar dikke rookwolken versperden de weg, zodat wat water op de smeulende puinhopen niet overbodig was geweest.

Toelichting bij de foto:
Luchtfoto van omstreeks 1950 van de boerderij Blankvoort, Zwolsedijk 11. De boerderij heeft in de oorlog door het ontploffen van een kruitschip in het Zwartewater april 1943 veel schade opgelopen. De anders gekleurde rode pannen zijn uit die periode.
Duidelijk is op de foto te zien hoe dicht de hooiberg waar de brand begon in
1910 bij de boerderij stond en ook bij de boerderijen Zwolsedijk 9 en 7

Bron(nen): 
Minie Buit, naar een verslag in de Zwolse Courant van 22 juni 1910.
sluiten

Verhaal: Brand in de Rijzebosch, 1932

Het voorjaar van 1932 wilde maar moeilijk op gang komen. De grasgroei bleef eerst achter, maar toen er na verloop van tijd regen viel en er daarna warm zomerweer kwam met veel zon, kwam de grasgroei explosief op gang en moest er gebruik gemaakt worden van het mooie weer om de hooioogst op tijd binnen te krijgen.
Het was op de vroege morgen van maandag 25 juli 1932. De eendenjacht was voor het eerst weer open en jager Engel zwierf over de uiterwaarden langs het Zwartewater achter de Riezebosch, toen hij tot zijn afgrijzen zag dat de hooiberg van Wiechert Put in brand stond. De bewoners van de boerderij sliepen nog. Door kloppen en roepen wist de jager ze te alarmeren.
De brand begon bij de boerderij van Wiechert Put en sloeg over naar de andere kant van de weg, waar vader Harm woonde. Vandaar sloegen de vlammen over naar het huis van Neuteboom (Hasselterdijk 55), dat 50 meter verder stond. Naast de boerderijen werden drie schuren met landbouwwerktuigen en vijf hooibergen een prooi van de vlammen.
Huisraad kon er niet gered worden. Wiechert Put heeft later verteld dat hij zijn zondagse kleren - die nog voorhanden lagen - weer had aangetrokken. Daardoor had hij later op de dag de koeien gemolken in zijn zondagse pak. Het was een geluk dat het vee in de wei liep. Slechts één stier moest uit de stal bevrijd worden, de varkens werden op twee na gered.
Hoewel de brandweer uit Zwolle vrij snel ter plaatse was, kon men alleen maar voorkomen dat de brand zich verder uitbreidde. De bluswerkzaamheden namen geruime tijd in beslag. Het hooi in de hooibergen moest worden losgetrokken om het vuur te stoppen. Daarvoor werd de Hasselterdijk twee dagen afgesloten voor het verkeer. Politiecommissaris R. Derksen was een groot deel van de dag en de nacht zelf aanwezig om leiding te geven.
De boerderijen waren tegen brand verzekerd; de oorzaak van de brand was hooibroei.

Bron(nen): 
Minie Buit
sluiten

Verhaal: De familie Put in de Rijzebosch in de oorlog

De boerderijen van Wiecher en Willem Put waren in 1932 door brand verwoest, maar opnieuw opgebouwd tot statige boerenhoeves.
Vader Harm woonde tegenover hen. Zijn vrouw Wiechertje van de Kolk was in 1942 overleden.
Door de ontploffing werd de boerderij van Willem Put van achteren zwaar beschadigd. Het dak was eraf en het voorhuis met de inboedel was ook zwaar beschadigd. Persoonlijk letsel werd niet gemeld in het gezin van Willem Put en Wiechertje Dijsselhof en hun kinderen Wiegertje, Willem en Harm. Wel werd vermeld dat vader Wiechert en zoon Willem een poosje tijdelijk onderdak hadden gevonden bij H.J. van de Steege aan de Hasselterdijk 42.
Ook de boerderij van Wiechert Out werd zwaar beschadigd. Op het achterhuis was geen pan meer over en van het voorhuis was al het glas eruit en waren de deuren uit de sponningen. Wiechert Put was zwaargewond aan zijn ogen, en verbleef voor verpleging hiervoor tot 21 mei in het ziekenhuis.
Zijn vrouw Aaltje Schaappman en de kinderen Wiegertje, Willie en Harm hoefden niet in het ziekenhuis te worden opgenomen. Ze bleven wonen in het zwaarbeschadigde huis. Het veehoudersbedrijf van 20 koeien werd door vrouw en kinderen gaande gehouden.
De boerderij van vader Harm Put, de woning en de schuur hadden ook enige schade.

Bron(nen): 
Berendje van de Pol-Neijmeijer, Marrigje Postma-Neijmeijer, Henk Moorman en Marrigje Moorman-Jongman. ‘En nooit was het stil’, kroniek van een luchtoorlog van Gerrit J. Zwanenburg. HCO Toegang 702, inventaris nr. 4465. ‘Hulpverlening slachtoffers explosi
foto's via Minie Buit
sluiten

Verhaal: Stadshagen en de verdwenen boerderijen

Het verloren stukje Mastenbroek dat ze nu Stadshagen noemen

Als je Zwolle verliet via de Hoogstraat- Gasthuisdijk kwam men in Frankhuis en volgde men de weg naar Kampen, dan splitste de weg (rechtdoor richting Hasselt, over de dijk langs het Zwarte Water).
Linksaf in Frankhuis ging men over de dijk (verhoging) die de scheiding vormde met het lager gelegen gebied Mastenbroek aan de rechterhand en via Westenholte - ’s Heerenbroek - Wilsum naar Kampen.

Mastenbroek, een polder die ongeveer 8000 hectare groot is (ongeveer 12000 voetbal velden). De polder is ontgonnen en ingericht vanaf 1364, dus bijna 700 jaar oud. Karakteristiek van de polder zijn de rechte weteringen met aan weerszijden een weg. Alleen de Oude Wetering had tot aan de Boxem een weg aan de westzijde. Deze weg werd in de jaren ’60 en ’70 te smal voor de steeds groter wordende verkeersactiviteiten ten behoeve van de landbouw. De wegen waren van het Waterschap en het onderhoud koste handen vol geld, geld wat men niet meer alleen kon opbrengen. Hierdoor ontstond verkaveling van gronden en wegen om zodoende weer jaren vooruit te kunnen. De wegen kwamen in eigendom van de gemeenten.

De gemeente Zwolle kwam in begin 1990 met plannen om huizen te bouwen aan de rand van polder Mastenbroek, een wijk die Stadshagen moest gaan heten. Deze naam is afgeleid van een klein stukje Mastenbroek dat tussen de Provinciale weg naar Hasselt en de Hasselterdijk lag. De weg wordt doorsneden door de Oude Wetering, de hoofdwetering van de polder en van de vroegere vaarroute naar Kampen; via de Rademakerzijl kon men vanaf het Zwarte Water de polder in varen.

De bruggen in de polder waren allemaal op hoogte gemaakt zodat men er onderdoor kon varen (er werd onder andere turf, zand en steen vervoerd). Na de Tweede Wereldoorlog was dit niet meer van toepassing en bij de verkaveling in de jaren ’80 zijn de verhoogde bruggen verdwenen.

Stadshagen, de verdwenen boerderijen

Als men vanuit Frankhuis de polder in ging kwam men op de Oude Wetering, welke recht door de polder loopt van zuid naar noord tot Kamperzeedijk. Aan het begin van de Oude Wetering had men vier en later vijf boerderijen staan. Eén hiervan, het Stokebrand’, is als woonboerderij overgebleven). Van de boerderijen waren ‘t Werkel, het Luibuis en het Stokebrand de oudste.

’t Werkel (foto 2 en foto 3) is een overblijfsel van kasteel ‘Het Werkeren’. Dit geldt alleen voor de naam, want het kasteel was al met de grond gelijk gemaakt tijdens de oorlogen tussen ridders uit de 15e en 16e eeuw. Later werd er op en naast de overblijfselen een boeren behuizing gebouwd die in begin 1800 in handen kwam van Berend Wolters, die in 1820 huwde met Johanna van der Vegte ( van het Luibuis).
Hun dochter huwde later (1847) Hendrik Reuvekamp, geboren in Zwolle (Dieze).
’t Werkel, Oude Wetering 1, is in 1993 verkocht aan de stad Zwolle en het bedrijf is verplaatst naar Baflo, Noord Groningen.
De boerderij raakte al direct in verval door onenigheden over de toekomstige bestemming. Uiteindelijk is die afgebrand.

Op 2 januari 2001 is er een grote brand geweest en is er weinig overgebleven van de gebouwen en alle oude betegeling, staties en dergelijke zijn vernield of verdwenen.
In een rap tempo is alles wat boven de grond stond gesloopt. Dit gaf archeologen de kans om eens onder het gebouw te kijken hoe het was geweest toen het nog een kasteel was en de eeuwen erna. De bewoners van Mastenbroek kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat de archeologen meer belangstelling hadden voor wat er onder de grond zat dan wat er boven stond.

Oude Wetering 2 is ontstaan eind 19e eeuw door huwelijk. Een zoon van ’t Werkel, Lukas, trouwde de dochter van het Luibuis, Gerritdina Johanna Damman (op nr. 4) en werd er een nieuwe boerderij gesticht.
Door de ontwikkloeing van Stadshagen is de laatste bewoner, Broekman, Oude Wetering 2, verplaatst naar Linde bij Dedemsvaart.
Zie foto 4, 5, 6.
Nu staat alleen nog de kastanjeboom, waarschijnlijk geplant ter gelegenheid van hun huwelijk in 1878. De boom heeft de boerderijbrand van 1970 overleefd en ook de aanstormende bouw van Stadshagen.

Ook Oude Wetering 3, het Stokebrand, is van die tijd en zou wel eens een overblijfsel kunnen zijn van het vroegere kasteel het Werkeren. Waarschijnlijk was dit het vroegere stookhuis van de Havezathe. Zie foto 7 - 10.
Het Stokebrand, Oude Wetering 3, is verhuisd naar Westeremden, Noord Groningen

Het Luibuis, Oude Wetering 4, (foto 11 - 14) is de oudste boerderij van de vijf. Er was vroeger ook veel grond bij, volgens sommigen wel 99 hectare. Als men vroeger 100 hectare had of meer moest men belasting betalen. Bijna alle grond lag nabij de boerderij, maar door vererving en verkoop is dit in de loop der 100 jaar afgenomen tot 8,5 hectare rond 1950. Toen is de boerderij gekocht door Pelleboer van de Oude Wetering. Zijn dochter en schoonzoon, J. Snel, hebben bij hun trouwen in 1959 de oude gebouwen afgebroken en een nieuwe gebouwd, maar de oude zwarte houten schuur die vlakbij de wetering stond is behouden gebleven.
De schuur heeft meer dan een eeuw dienst gedaan, als koek en zopie als er ijs was en men over de weteringen van Zwolle naar Kampen schaatsten. Dit was toen erg in trek; als kinderen zaten we achter de ramen om de horde schaatsers langs te zien trekken.

Boerderij nr. 5 is ontstaan in 1936. Stichting ‘Het Vrouwenhuis’ uit Zwolle had in dit gebied veel grond wat ze los verhuurden. Dit beviel hen niet meer omdat ze meer vastigheid wilden en besloten om er een boerderij te bouwen en deze te verhuren. Zo kon het gebeuren dat een zoon van ’t Werkel deze hoeve huurde van de stichting. De boerderij stond 200 meter van de Oude Wetering af en via een eigen weg te bereiken, iets om over na te denken.
(zie foto 15 - 18)
De boerderij van ‘Het Vrouwenhuis’ heeft plaats moeten maken voor Stadshagen en is naar Laag Zuthem verplaatst; op een gedeelte van de plek waar de gebouwen stonden is sportcomplex ‘De Verbinding’ gevestigd, de rest is bestemd voor woningbouw.

In de polder stonden trouwens nog drie boerderijen een eindje van de weteringen af en elk had zijn eigen benaming:
Familie Knol – in ’t Veld
Familie Reuvekamp – in ’t Land
Familie Meuleman – in ’t Bos
Alle drie stonden ongeveer 200-300 meter van de weteringen af.

Bron(nen): 
Bernard Reuvekamp
sluiten

Verhaal: Visites, kraamvisites en burenplicht

Bij de geboorte van een kind werden de naaste buurvrouwen gevraagd. Deze vrouwen kwamen gedurende 10 dagen twee keer per dag moeder en kind verzorgen. Een gezellig praatje met een kop koffie of thee hoorde er ook bij.
Zo hadden de vrouwen in 1934 al een baan, geen betaald werk, maar burenplicht. De buurvrouw had een hele drukke dag met een familiebezoek, maar het kind van de buren ging voor.

De vrouw die net een kind had gekregen moest verplicht 10 dagen in bed blijven.

Als iemand ziek werd was er ook nog weleens burenplicht, kinderen bleven na school vaak op de boerderij, studeren zag je zelden. Dus als er iemand ziek was bij de buren, gingen ze gewoon helpen.

Een buurtkraamvisite was in die tijd een aangelegenheid voor de buurvrouwen.
Ongeveer een maand na de geboorte.
Die werd dan in de namiddag gezamenlijk gebracht. Zo ook op Oude Wetering 16, waar een eerstgeborene naamdrager (mannelijk) was geboren. Dag Grade. Gefeliciteerd. Dag Jouk, dag Stijn, dag Stien, Willempje, Alie, Hendrikje, Femmie etc.

In de opgestookte opkamer (februari) rond de grote tafel, werd na de thee de baby getoond en herkenning gezocht. Om de tijd goed te besteden hadden enkele vrouwen hun breiwerkjes meegenomen. De kraamvrouw vond dat er wel wat stemming mocht komen. ‘ Brandewijntje met suiker misschien?’ Ja-ja! (Kort na de oorlogsjaren).

Gehaast haalde de kraamvrouw de aldus geëtiketteerde fles uit de kelder en diende de ‘brandewijn’ op. En warempel, de tongen kwamen los! Kort voor het afscheid kwam de inwonende schoonvader ten tonele. Na een slokje uit zijn glas keek hij verschrikt naar de fles. Maar met die fles heb ik pas wijwater (gezegend water RK) uit de kerk gehaald. Wat een sof, voor de dag ermee! ‘ Het spijt me maar het is geen brandewijn maar wijwater. Ik heb de verkeerde fles gepakt.’ Wijwater? Hoezo? Oh, wat jammer van je wijwater! Er zou niet geklaagd worden. Tja, inwonende schoonouders maar een kater voor de kraamvrouw. Volgende keer (volgend jaar) beter!

Bron(nen): 
Hannie Knol, Wim Blankvoort
sluiten

Verhaal: Knechten, meiden, boeren en burgers

Er was wel verschil in de polder, bijvoorbeeld tussen boeren en niet boeren, knechten & meiden en de boerenzonen & –dochters.

Hier was veel afstand, absoluut. In de polder had je ook knechten en meiden dagen en vrije dagen voor boerenzonen en boerendochters. Dat was bewust, daar zat regie achter. Het was de bedoeling dat de boerenzonen en de boerendochters verkering kregen en dan konden de knechten en de meiden gaan melken. De knechten en meiden kregen ook wel een vrije dag, en dan was het de bedoeling dat die met elkaar gingen en dat het niet teveel mixte, al gebeurde dat wel.

Er waren ook niet-boeren. Dan had je zes boeren op een rij zitten en dan was er een bij die was geen boer. Zij werden dan apart uitgenodigd op een buurvisite. Dan had je buurvisite met vijf boeren, en één familie apart.

Bron(nen): 
Marco van de Vegte
sluiten

Verhaal: Wielink, houthandel, meubelmakerij en veebedrijf

Mijn opa, Hendrik-Jan Wielink, is in 1920 van de Kamperzeedijk uit Grafhorst naar Mastenbroek gekomen. Mijn vader was toen 8 jaar. Ze zijn toen hiernaast komen wonen waar nu Rina woont. Het huis, zoals het nu is, is in 1939 gebouwd, mijn ouders zijn in 1940 getrouwd.
Naast het woonhuis stond een loods en hadden een paar dennen op het erf; het allereerste begin.
Op de foto kun je de dennen zien liggen. Mijn opa is begonnen deze uit het bos te halen. Er is een foto met een trekker, met een hele lange, lage wagen erachter, met de dennen achterop. Dat was de eerste handel die mijn vader had.
In het voorjaar, rond februari, gingen ze naar de beheerder en kochten ze eerst percelen dennen op. De dennen, sommigen wel 12 meter lang, waren gekapt in het bos, werd gezaagd en op percelen neergelegd. De schors werd er niet afgehaald.
Een paar maanden later haalden ze met paard en wagen (later met de trekker) de dennen op. De dennen werden in de sloot gegooid om te wateren zodat ze duurzaam werden. Op een gegeven moment werden ze uit het water gehaald en op het land gegooid; land van de kerk.
Dat was soms ook nog wat, aangezien het land, een stukje weiland, eigendom was van de kerk. Met ingang van de maand mei lag het weiland soms nog vol met dennen. Er was een afspraak met de kerk dat de dennen weggehaald moesten worden omdat het er niet mooi uitzag. Veel dennen waren tegen die tijd al verkocht, de rest van de dennen werden bij het huis neergelegd.

In 1920 is het bedrijf ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Waarschijnlijk werd er toen ook al in dennen gehandeld, maar dat kan ik mij niet herinneren aangezien ik in 1947 geboren ben.
Ik denk dat ze daarvoor met paard en wagen percelen dennen ophaalden, zowel dikke lange als korte dennen, waarschijnlijk via Kampen of met de pond.
Die werden dan gebruikt voor het bouwen van stallen en bij de boeren die een stuk stal erbij wilden bouwen. Ook werden ze gebruikt om de rieten daken en platen op te leggen.
Als je toen 2 ritten op een dag deed kon je er bijna een halve week van leven.

Mijn vader is Albert Wielink. Hij verkocht niet alleen hout, maar maakte ook dingen voor rond de hooiberg en hele degelijke houten landhekken, die met houten pennen vastzaten. Mijn vader maakte de planken op lengte en ik was gewoon aan het timmeren.

Mijn vader is in de loods begonnen, daar lag al het hout in en er stond een hele lange trekband machine. Dat was een cirkelzaag en die ging via een hele lange band, wel 5 meter lang. De band was de motor die de zagen aandreef. Heel ouderwets, een heel lang ding. En voor elke soort hout moest er een nieuwe zaag opgezet worden. Die stond in de loods en was de enige machine die mijn vader had. Dat was heel lang zo en het duurde ook een tijd voordat er meer machines kwamen.

Naast de loods stonden grote tonnen carbolineum, dit werd ook verkocht door mijn vader. Er kwamen boeren met een karretje en dan werd er zoveel liter afgetapt, vaak in melkbussen.
In die carbolineum van toen zat nog niet veel teer, die koolteer is er later bijgekomen. Carbolineum werd gebruikt als een beschermlaag voor hout. In de zomer, met warm weer, werd het teer vluchtig en rook je het al van een afstand. Als je het bewerkte moest je oppassen, want de damp kan inbranden op je huid.
De carbolineum werd per liter verkocht, de tonnen waren 200 liter.

In de beginjaren van de houthandel had mijn opa ook koeien. Mijn opa had meer koeien op stal dan mijn vader. Mijn vader had 8 koeien op stal, mijn opa waarschijnlijk meer want het was toen nog een stuk groter.
Naast de 8 koeien hadden we ook nog kleinvee. Achter de loods was een schuur, vier varkenshokken waarvan er 3 gebruikt werden door varkens en in een schuur stonden 4 kippen. Daar was een verhoging ingemaakt en daar stonden de kippen op.
De koeien stonden op stal met stakens, aan touw. En we hadden een mestvaalt daarachter, waar je weleens zo’n stapje had. Dan kon je eraf stappen. Maar wij hadden alleen dat diepe gat van de mest. We konden dus niet even snel tussen de koeien uit naar achter en droog eraf stappen.
Het melken op stal vond ik heel vreselijk, ik heb het een paar keer geprobeerd. Maar als je een trap kreeg, zat je klem. Vreselijk. Doordat er stakens waren met touw eraan kon je ook niet snel naar voren; je zat echt opgesloten tussen de beesten.

Toch hielp ik wel met melken. Ik heb leren melken met de hand en als mijn ouders 5 dagen op vakantie gingen, een paar keer per jaar, dan hielp ik met melken.
Mijn moeder was de boerin, mijn vader absoluut geen boer. Hij had er niks mee, maar vond het wel prima; de boerderij was maar bijzaak.
We hadden geen land direct naast de boerderij, maar een stukje verderop. We moesten altijd met de koeien om de kerk heen naar het land. Net voorbij Eikenaar.
De koeien zijn weggegaan in het jaar dat ik getrouwd ben, precies 46 jaar geleden.

Bron(nen): 
Nelly de Jonge-Wielink, Kerkwetering 5
sluiten

Verhaal: Wielink, de oorlogsjaren

In de oorlog ging het er allemaal even anders aan toe.
Mijn moeder maakte kaas en ze slachtte wat, illegaal natuurlijk. Je moest uitkijken, anders gingen de Duitsers ermee vandoor.
En er waren onderduikers; onder de vloer en in de hooiberg. Er zat een gat in de hooiberg waar het hooi naar beneden werd gegooid en daarnaast hadden ze ook een gat gemaakt. Er werd heel veel hooi uitgehaald en dan ging er iemand in, of misschien wel twee mensen, en dan werd het weer netjes dichtgemaakt. Dat wisten de Duitsers niet. Ik weet ook niet wie er in de hooiberg gezeten hebben.
Ook zaten er nog mensen onder de vloer. De familie Van Rossio uit Den Haag en de familie Jansen uit Rotterdam. Daar hebben we nog heel lang connecties mee gehad, tot op heden zelfs, maar dat zijn nu de kleinkinderen.

Bron(nen): 
Nelly de Jonge-Wielink, Kerkwetering 5
sluiten

Verhaal: Bij de Dominee

Dit is Jan Esselink uit ’s Heerenbroek. Die reed hier op zijn fiets. Het was een grappige man, een hele leuke man.
Hij ging altijd naar de pastorie om in de tuin te werken van de dominee. Aan een kant van de pastorie had je een heel stuk bouwland, te veel voor alleen de dominee.
De koster onderhield dat in die tijd. Eerst Jan Willem Hollander, de koster, daarna Warner van Spijker.
Vlak naast het huis had de dominee een heel stuk. Ook wij hadden daar een stuk bouwland en de koster zelf ook nog.

Bron(nen): 
Nelly de Jonge-Wielink, Kerkwetering 5
sluiten

Verhaal: Blankvoort op de Oude Wetering 114 - 116

1680
De terpboerderij Oude Wetering 116 staat rond 1680 op kaarten. Het was de eerste terp vanaf de Boxem, kruising Oude Wetering – Stuurmansweg

1808
Jan Blankvoort en Johanna Jansen Damman, toen Oude Wetering Zuid Einde no. 8.

1830
Henricus Blankvoort en Machteld van der Vegte , komende van Oude Wetering 104 (’t Luibuis ) huwen. Inwonend weduwnaar Jan Blankvoort, 65 jaar. Er werden tien kinderen geboren waarvan acht volwassen zijn geworden

1878
Op Oude Wetering 114 is de eerste steen gelegd door de jongste zoon Cornelis van Henricus Blankvoort. Cornelis huwt in 1879 huwt Marie Damman (komende uit Hoonhorst gemeente Dalfsen ). Er werden acht kinderen geboren waarvan er zes volwassen zijn geworden.

1895
Cornelis overlijdt en weduwe Marie blijft op O.W. 114 totdat ze in 1923 ook overlijdt.
Op Oude Wetering 116 blijven twee oudere broers; Egbert en Herman als vrijgezel wonen.

1920
Hein Blankvoort, oudste zoon van Cornelis Blankvoort, komt na overlijden van Herman Blankvoort op 116. Hij trouwt in 1908 Grade v.d. Kolk uit Zwolle. Ze kregen zeven kinderen waarvan er zes volwassen zijn geworden. Foto 1.

1929
De jongste zoon van Cornelis Gerard Blankvoort trouwt Stien Haverink van de Hasselterdijk wier ouderlijk huis in 1943 werd verwoest door een explosie van het kruitschip in Zwarte Water. Ze bleven kinderloos. Foto 2 en 3 (Oude Wetering 114 omstreeks 1948)

1949
Egbert Blankvoort, oudste zoon van Hein, trouwt met Mies Mulder van Zalk en Veecaten erve Vreugdenrijk. Zij krijgen zes kinderen. De foto (foto 5) van het gezin onder de schouw. Hein en Grade blijven op 116 inwonen. Foto 6 is van hun 50-jarig huwelijk in 1958. De jongste zoon van Hein, Jan Blankvoort gaat in 1949 bij Gerard en Stien op 114 inwonen.

1972
Boerderij op 116 krijgt grotendeels zijn huidige vorm.

1979
Jan Blankvoort verongelukt.

1981
Harry Blankvoort, zoon van Egbert Blankvoort trouwt met Marita Tielbeek en gaan op 114 wonen.

1987
Egbert Blankvoort overlijdt

1989
Wim Blankvoort, zoon van Egbert Blankvoort trouwt met Margreet de Jonge. Ze wonen op 116.

Bron(nen): 
Wim Blankvoort

Pagina's

Subscribe to RSS - families & bewoners