sluiten

Verhaal: Kerstmis

Kerstmis is het feest van licht in de duisternis. Niet gemakkelijk voor te stellen tegenwoordig, maar in mijn jeugd, zo’n zeventig jaar geleden, was dit heel duidelijk te zien. Wij moesten ons behelpen zonder elektriciteit, waardoor alles maar matig was verlicht. Vooral in de donkere dagen voor dit grote feest. Op Kerstmorgen kwam hier duidelijk verandering in, want dan werden er extra kaarsen voor de dag gehaald, om ook de kerstkribbe in ’t volle licht te zetten. Moe wekte de kinderen die nog warm tussen de vochtige dekens lagen te snurken en stuurde hen naar de koude pomp op de deel om de slaap uit hun ogen te wassen. Wij hoorden daar duidelijk waar Va gehaast de koeien aan ’t melken was. Hij moest opschieten om op tijd in de Nachtmis te komen. Hij moest zijn beste pak nog aantrekken, het paard uit de stal halen, de lantaarns op de ‘tentwagen’ aansteken, enzovoort. Eten was er niet bij, want hij moest ‘ter communie’, dus nuchter blijven.

Soms konden wij meerijden met de buren die een wat duurdere en meer comfortabele ‘brik’ hadden om ons naar de kerk te vervoeren. Wij vonden dit niet zo geweldig vanwege de naar kamfer geurende oude buurvrouw. Zij had, om het feest extra luister bij te zetten, haar beste krakende kleren en Saksische hoofdtooi uit de kast opgediept en zat daar dan, in kamfergeuren gehuld en zonder een woord te uiten, naast ons in de wagen met haar voeten op een rokende turfstoof geplant. Je kon alleen maar een klein stukje zien van de donkere, smalle dijk als we zo rond vijf uur in de vroege morgen op de lichtjes van ’t verre Hasselt afdraafden.

Bij de kerk aangekomen, werden wij geloosd, waarna Va wegreed om het paard ergens te stallen. De geuren van brandende kaarsen, stoven met smeulende turf, wierook, kamferballen, en goedkope eau de cologne sloegen je tegen het lijf als je de kerk binnenkwam. De kribbe stond al in volle glorie te wachten op de gelovigen om een kaars op te steken. De vrouwen moesten links en de mannen rechts in de banken zitten, staan of knielen. Bijna iedereen had daar een vaste plaats, waarvoor ieder jaar een bijdrage moest worden betaald. Het duurde meestal niet lang voordat Va al prevelend en met de rozenkrans in zijn koude bevende handen, door al de vermoeienissen in slaap sukkelde. Even ontwaakte hij dan bij het begin van de speciale Kerstpreek, maar tegen de tijd dat de pastoor probeerde duidelijk te maken dat de wereld maar slecht en zondig was, was hij meestal alweer vertrokken.

Ik heb nooit begrepen of Va zich ook maar enigszins schuldig voelde als de pastoor stond te verkondigen dat wij eigenlijk allemaal heel wat fouten op ons geweten hadden en Jezus zich genoodzaakt had gevoeld om op Kerstmis naar de aarde te komen om ons uit de brand te helpen. De nadruk werd altijd gelegd op de noodzaak om vooral ‘kuis’ te leven, op het afschuwelijke van onreine gedachten, handelingen en verlangens. Vermaningen die het leven (vooral ’s nachts tussen de vochtige dekens) voor veel godvrezende toehoorders niet gemakkelijker maakten.

Het gebruik was dat je na de Nachtmis bleef zitten. De organist begon dan kerstliedjes te spelen die door de gelovigen uit volle borst werden meegezongen. Va was dan wat bijgeslapen en liet zich niet onbetuigd. Voor ons was het overduidelijk dat dit voor hem het hoogtepunt van de mis betekende. Intussen (waarschijnlijk om tijd te besparen, want de gelovigen begonnen behoorlijk hongerig te worden) begon de ‘Dageraadsmis’ al, die in stilte en in vliegende vaart werd ‘gelezen’. Hierna volgde de ‘Dagmis’, maar deze werd alleen nog maar bijgewoond door enkele bijzonder vrome zielen die niet van ophouden wisten, aangevuld met enkele vers aangekomen gelovige langslapers, die kennelijk geen behoefte hadden aan gepreek en gezang. Va had er tegen die tijd wel goed genoeg van en spoorde ons aan om zo vlug mogelijk de benen te nemen.

Thuis aangekomen stookten we de kachel op om onze verkleumde ledematen te warmen en Moe dekte intussen verwonderlijk snel de tafel. Voordat we aanvielen om onze hongerige magen te vullen, moesten we echter opnieuw bidden, maar dan was ’t toch eindelijk echt feest voor ons. Ook omdat Moe dan jarig was. Haar verjaardag werd op 2e Kerstdag nog eens extra gevierd met een feestelijke maaltijd. Meestal waren ook enkele ooms en tantes dan van de partij, maar die kwamen alleen maar als ’t goed weer was en zij zonder problemen over de dijk konden fietsen. Bij deze bijzondere gelegenheid kwam er altijd ‘sterke drank’ op tafel en Va mocht dan met instemming van Moe de jenever en brandewijn voor de dag halen. De vrouwen vergenoegden zich met advocaat, ‘boerenjongens’ en slappe zoete wijn. De stemming was dan meestal erg opgewekt. Ook al door de humoristische grappen en grollen van vooral ome Kees en ome Jans, die af en toe op de vingers werden getikt door Moe of één van de tantes, die dan waarschijnlijk nog erg sterk onder de indruk waren van de ernstige vermaningen van ‘meneer’ pastoor. Bij Va was hiervan maar weinig blijven hangen. Hij geloofde het wel!

Bron(nen): 
Verhaal: Frans van de Vegte
sluiten

Verhaal: De Prins - Nieuwe Wetering 35

Kees Post, getrouwd met Petertje Hulleman, liet in 1941 aan de Nieuwe Wetering 35 boerderij De Prins bouwen. De boerderij werd niet meer op een terp gebouwd, zoals gebruikelijk was in de polder om panden bescherming te bieden tegen overstromingen.

Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog, toen de polder door de Duitsers onder water was gezet, was er spanning of het water ook in de gebouwen door zou dringen. Of dat ook werkelijk is gebeurd, is niet meer te achterhalen. De meningen en herinneringen zijn hierover verdeeld. Tijdens een wolkbreuk in juni 1996 steeg het water nog een keer tot halverwege het gazon en dat vonden de huidige bewoners al hoog genoeg!
In 1941 verhuisde het echtpaar Post-Hulleman met hun twee ongetrouwde zonen Hendrik en Willem van Nieuwe Wetering 33 naar de nieuwe boerderij op nummer 35.
Nadat de ouders van Hendrik en Willem waren overleden bleven de zonen daar wonen. Willem werkte het meest in de huishouding en Hendrik hield meer van het landwerk.
De beide broers hadden verder alleen maar zusters.
Later erfde een dochter van een van hun zusters de in 1941 gebouwde boerderij. Zij bood een van haar neven die op een heel oude boerderij aan de Nieuwe Wetering woonde de mogelijkheid om te ruilen.
Zodoende kwam Kees Meuleman die gehuwd was met Gé van de Wal op de boerderij van de gebroeders Post te wonen. Zijn oude ingeruilde boerderij werd afgebroken maar is een unieke ruïne geworden waar nu de bron van L’ essence de Mastenbroek is ondergebracht. Nadat Kees Meuleman was overleden heeft zijn vrouw Gé de boerderij in augustus 1978 verkocht aan de familie Van der Steege.
Zo hebben meerdere families hier gewoond en hebben er véél veranderingen plaats gevonden. De broers Hendrik en Willem Post weidden hoofdzakelijk koeien voor de slacht, zogenoemde vetweiderij. Kees Meuleman en zijn vrouw hadden er een melkveebedrijf en de huidige bewoners hebben een melkveebedrijf met moderne ligboxenstal.

Bron(nen): 
Auteur: Hannie Knol-van de Vegte
Bronnen: Wim Blankvoort, Gerrie v.d. Weerd, Jan v.d. Steege, Arnold van Ittersum en Kees Kok
Hoort bij locatie: 
sluiten

Verhaal: Zeilbootjes op de Nieuwe Wetering

Het lijkt een vredig tafereeltje: zacht deinende bootjes op de Nieuwe Wetering. Maar toch ligt hier een direct verband met de Tweede Wereldoorlog. De zeilbootjes zijn namelijk gemaakt van een door een gevechtsvliegtuig afgeworpen kerosine tank.

Op de achtergrond is de boerderij op nummer tien aan de Nieuwe Wetering te zien. Er wappert een vlag. Oud bewoonster G. (Gerritje) Palland-Kijk in de Vegte is bij het bekijken van de foto's gelijk terug in de tijd. “Dat was bij de bevrijding. In de oorlog werden veel van die kerosine tanks in de polder gedropt. Dwarrelde er een naar beneden, dan was hij leeg. Kwam er een tank pats boem omlaag, dan wist je dat hij nog vol met kerosine zat.”
Net als veel anderen had zij zelf een afgezaagde tank in gebruik voor kolenopslag. De bootjes die op de foto zijn vastgelegd door Jan Kroes, werden gemaakt van een halve tank en voorzien van een mast en een zeil. In een van de bootjes zit Berend Kamphof, die destijds ook bekend stond als een knutselaar.
Mevrouw Palland woonde op dat moment nog niet aan de Nieuwe Wetering. Haar man Berend Palland kreeg door de ruilverkaveling de mogelijkheid hier te gaan boeren. Voor die tijd woonde zij nog in haar ouderlijk huis aan de Hasselterdijk 10. “Ik heb altijd op nummer 10 gewoond”, zegt zij glimlachend in haar huidige woning aan de Ridderstraat 10 te Hasselt.
Toch blijft haar geboorteplek heel belangrijk. Boven de kamerdeur hangt een schilderij van de boerderij aan de Hasselterdijk 10 die haar grootvader in 1880 kocht. En in het familie fotoalbum staat niet voor niets de volgende opmerking: “O dierbaar plekje grond waar eens mijn wiegje stond.”
Er kleven ook moeilijke herinneringen aan die plek waar haar man haar vader als boer opvolgde. Vader Jan Kijk in de Vegte (1890) kwam in januari 1943 in kamp Vught om het leven. Hij had een familielid van vlees voorzien. Slachten was in die tijd illegaal en toen dat ontdekt was dacht hij er met een boete af te zullen komen. Maar de Duitse bezetters stuurden hem eerst naar kamp Amersfoort en vervolgens door naar het veel beruchtere kamp Vught.

Redding
Gerritje Kijk in de Vegte trouwde nog in de oorlog, op 1 maart 1945, met Berend Palland. Al hun acht kinderen werden aan de Hasselterdijk geboren. Achter de boerderij is een groot water en vanzelfsprekend was ook het Zwarte Water dichtbij. Dat deed vader Jan ooit besluiten om zijn drie dochters te laten leren zwemmen. Iets wat Gerritje vele jaren later goed van pas kwam. Zoon Arie raakte in 1954 op tweejarige leeftijd te water en dreef al een paar meter uit de kant toen zijn moeder de kolk insprong. “Gelukkig had ik klompen aan en kon ik Arie op tijd redden, want Berend kon niet zwemmen.”
Ten tijde van de foto met het zeilbootje woonde Harm-Jan Kamphof met zijn derde vrouw Eppie Schaapman in de boerderij aan de Nieuwe Wetering 10. Toen het echtpaar Palland er begin jaren ‘80 zijn intrek nam bleef de ongetrouwde Harmpje Kamphof nog in haar deel van de boerderij wonen. Nu woont de 89-jarige mevrouw Palland dus in Hasselt, alleen want haar man is in 2008 overleden. Zij heeft echter veel steun aan haar kinderen. Haar jongste zoon Gerben en zijn vrouw Margreet zijn nu verantwoordelijk voor het boerenbedrijf in Mastenbroek.

Bron(nen): 
Bron: G. Palland-Kijk in de Vegte
Foto's: G. Palland-Kijk in de Vegte, Jan Kroes
Auteur: Rita Ras
sluiten

Verhaal: Boerderij 'Het Schansje'

Waar nu pleziervaartuigen rustig over de Vecht afzakken naar het Zwarte Water kon vroeger zomaar de vijand opduiken. Om te verhinderen dat vijandelijke schepen verder zouden varen richting Zwolle of Hasselt werd tegenover de plek waar de Vecht uitmondt in het Zwarte Water een schans (verdedigingswerk) opgericht. Vlak naast die vroegere schans werd in 1934 Bennie van de Vegte geboren, op boerderij “Het Schansje”.

Zowel de boerderij als de bewoners hebben dus een naam die verbonden is met de directe omgeving. Toen Napoleon bepaalde dat iedereen een officiële achternaam moest hebben, zei een voorvader van Bennie, die ook al op Het Schansje woonde, namelijk “Ik komme van de Vegte”.
Daarmee was de familienaam geboren.
Inmiddels wonen Bennie van de Vegte en zijn vrouw Sienie van de Vegte-van den Berg al weer jaren in een seniorenwoning te Hasselt. Maar de nog steeds vitale Bennie gaat op werkdagen tweemaal daags en in het weekeinde eenmaal per dag naar de boerderij aan de Zwolsedijk 20 om zijn zoon Erik te assisteren. Erik is de zesde generatie van de familie die hier sinds 1781 boert.
In de kleine buurtschap aan die Zwolsedijk speelde zich in 1910 een ware ramp af. Op 22 juni ontstond brand in de boerderij van de familie Blankvoort, die aan de andere kant van de dijk het verst in de richting van Zwolle stond. Er stond echter een zuid oosten wind en alle panden hadden rieten daken. Het treurige gevolg was dat op die dag vijf boerderijen tegelijk afbrandden.
Van zijn vader Wilhelmus Gerardus Eduardus van de Vegte, geboren in 1888, hoorde Bennie later dat het ergste nog was dat de eerste snede hooi ook was verbrand.
Het Schansje werd, net als de andere boerderijen na de brand herbouwd. In tegenstelling tot het woonhuis van de familie Blankvoort werd de ouderlijke woning van Bennie van de Vegte niet voorzien van een datum van het leggen van de eerste steen. “Dat vind ik nog steeds jammer.”
Met of zonder zo'n gedenkteken, de boerderij kreeg de status “karakteristiek” van de gemeente Zwartewaterland, zo weet zijn neef Cees van de Vegte. Deze kleinzoon van een broer van zijn vader maakte een stamboom van de familie, die teruggaat tot de volkstelling in 1748 en stortte zich gelijktijdig op de geschiedenis van boerderij Het Schansje.

Spaanse troepen
Hij weet te vertellen dat er tijdens de Tachtigjarige Oorlog door Spinola, de opperbevelhebber van de Spaanse troepen in de Nederlanden, krijgsvolk in kleine schepen vanuit Almelo via de Regge en de Vecht naar het Zwarte Water werd gezonden met als doel het fort Kijk in de Vecht te overmeesteren. Er ontstond een hevig gevecht bij de monding van de Vecht en het Zwarte Water tussen de Spanjaarden en de Staatse troepen. Er sneuvelde veel volk, maar waarschijnlijk hebben de Spanjaarden de oever van Mastenbroek nooit bereikt en zijn ze teruggedreven tot aan de Berkummerbrug. In 1625 lukte het Ambrogio di Filippo Spinola overigens wel Breda te veroveren.
Maar terug naar recentere tijden. Van het fort of de schans valt nu niets anders meer te zien dan een tamelijk klein stukje bos. Bennie woonde en werkte aan die oever van Mastenbroek, binnendijks, waar het land immer drassig was. Hij kan zich nog goed herinneren dat de paarden die bij het hooien werden ingezet werden voorzien van jute zakken om de poten om wegzakken te voorkomen. Als rechtgeaarde boer noemt hij overigens nog trots zijn eerste tractor, die hij in 1951 kocht. Een melkmachine kwam er pas tien jaar later.
Toen hij zijn vader opvolgde moesten er een kleine dertig koeien worden gemolken en tegen de tijd dat hij de boerderij overdroeg aan zoon Erik was dat aantal melkkoeien verdubbeld.
Bennie van de Vegte ging in Zwolle naar school. Hij had een busabonnement om de Aloysiusschool aan de Koestraat te bereiken en later naar de Grote Baan bij de Veemarkt. Om op de bus te stappen moest hij overigens wel eerst naar Ruimzicht lopen. “Maar in de oorlog reed die bus ineens niet meer terug en moesten we helemaal naar huis lopen.” Omdat Hasselt dichterbij was – zijn ouders hadden in eerste instantie voor een katholieke school gekozen – ging hij vervolgens toch maar de andere kant op, naar een openbare school.
Schaatsen
De Tweede Wereldoorlog heeft uiteraard een diepe indruk gemaakt op het 'basisschoolkind' dat Bennie toen was. Hij was niet direct in de buurt toen een kruitschip van 'de moffen' , gelegen in het Zwarte Water, werd geraakt door een Engelse jager en een tweede jagerpiloot neerstortte in een weiland in de polder Mastenbroek. “Zijn horloge liep nog”, weet Bennie over de verongelukte piloot – die pas 's avonds bij het melken werd ontdekt – te vertellen. Zelf zat hij bij die bewuste aanval op 28 april 1943 aan het ontbijt bij zijn familie op de boerderij Het Luibuis. De klap heeft hij wel gehoord en het servies rinkelde op de tafel. In de ouderlijke woning sprongen de ruiten. “Mijn moeder was pap aan het maken en daar zat allemaal glas in, evenals in de kinderwagen.” Dat de koeien al buiten liepen noemt de boerenzoon van destijds nog steeds een geluk.
Niet alleen dit voorval staat in het geheugen gegrift. Bennie van de Vegte weet zich nog goed te herinneren dat de Duitsers in 1944 de polder onder water hadden gezet. “Als er jagers overvlogen die een rij kogels afvuurden spoot dat door het water.” Maar al die gevolgen van de oorlog brachten hem in de winter toch ook nog iets anders: “Op die grote plas water heb ik leren schaatsen en dat was mooi.”

Bron(nen): 
Bennie van de Vegte en Cees van de Vegte
Auteur: Rita Ras
sluiten

Verhaal: Rijwielbelasting

Evenals andere Nederlanders hadden bewoners van de polder Mastenbroek van doen met de voormalige rijwielbelasting. Dat blijkt uit de bij de familie Meuleman bewaard gebleven voorbeelden van rijwielplaatjes.
Rijwielbelasting werd in twee verschillende perioden geheven. Eerst van 1897 tot 1919. Door het kopen van een rijwielplaatje op het postkantoor mocht men zijn fiets gebruiken op de openbare weg. Bij het afschaffen in 1919 telde ons land 860.000 fietsen.
In 1924 voerde minister Colijn opnieuw de rijwielbelasting in met als voornaamste doel de staatskas te spekken. Op dat moment waren er ongeveer 1,7 miljoen fietsen in Nederland en het plaatje kostte drie gulden.
Zoals bekend kende ons land ook in die tijd een crisis en daarom werd in 1927 bepaald dat werkloze Nederlanders gratis een rijwielplaatje konden krijgen. Maar dan kwam er wel een rond gaatje in en mocht de eigenaar niet op zondag fietsen...
Op 1 mei 1940 waren er 3,6 miljoen rijwielen in Nederland, dus de opbrengst van de belasting was
aanzienlijk. Toch kwam er dankzij de bezetter in 1941 een einde aan deze heffing.
Tegenwoordig wordt je als fietser niet meer aangeslagen voor de wegenbelasting. Nu geldt de auto als 'melkkoe' voor de belasting innende overheid.

Bron(nen): 
Wikipedia
Auteur: B. Reuvekamp
sluiten

Verhaal: Meiden en knechten, kleine knecht

Zwaar werk is het, werk op de boerderij. Maar Henk v.d. Kolk weet van aanpakken, al is hij de ‘kleine knecht’ of de ‘bul’. Hij is wel wat gewend. Zelf komt hij uit Dalfsen, maar hij is aan het werk bij Wup in Mastenbroek. De boer zelf is ziek. Zijn vader, die in pluimvee handelt, kwam dit op het spoor. Ach ja, vrijdags op de veemarkt in Zwolle spreek je veel mensen. Zijn vader, die er vaak is, heeft er veel contacten opgedaan, o.a. met Hendrik Brommer uit Westenholte. Die komt veel in Mastenbroek en hij bemiddelt ook voor de boeren daar. Zo is hij hier terecht gekomen.

Hooien
Als kleine knecht werkt hij gewoon mee met de andere knecht, maar mag hij letterlijk wat minder hooi op de vork nemen. Zijn kruiwagen hoeft niet zo vol te zijn als die van de volwassen ‘grote’ knecht. Maar hooien is nu eenmaal zwaar werk. In juni hebben ze het gras gemaaid. Gelukkig heeft boer Wup al een ‘gecombineerde’, zodat ze het gras niet met de hand bij elkaar in ‘zwillen’ hoeven te harken en te keren. In juni gaat het hooi in de hooiberg en het gras moet daarom goed droog zijn om hooibroei te voorkomen. Daarna hebben ze de natte persbult gemaakt en in het najaar wordt de silo gevuld: een betonnen ring die gevuld wordt met gras. Hier worden nog weer houten schotten van ongeveer anderhalve meter opgezet en dan moet het gras nog hoger voordat het wordt afgedekt met een laag zand. Alle grassprieten die uitsteken moeten eruit getrokken worden. En reken maar dat het netjes moet zijn. Hij heeft weleens verhalen gehoord van een boer die met een liniaal langs de hooiberg en persbult ging!

Modderen
Behalve hooien moet er hier in de polder ook schouw gemaakt worden: de sloten en weteringen moeten onderhouden worden. De oevers moeten worden gemaaid, de planten die op de bodem groeien moeten ook worden gemaaid en uit het water geharkt worden en dan moet de sloot nog uitgediept worden met de modderbeugel. Dat is een lange stok met een soort metalen net er aan waarmee je de modder uit de sloot schept en het over je schouder op de wal werkt. Dat kon hij niet, dat was echt te zwaar. En wat ben je dan blij als je in de verte ziet dat de ‘schiw of schreeuw opgeworpen’ is: een witte lap op een stok of een wit bord op de schuur als teken dat het eten klaar is. Even uitrusten!

Bron(nen): 
Bron: Henk v.d. Kolk
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief fam. Kok en Reuvekamp, Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Begraven in de kerk van Mastenbroek

Vroeger was begraven worden in de kerk, voor wie het zich permitteren kon want gratis was het meestal niet, een voorrecht. Zelfs de plaats daar had een betekenis: hoe dichter bij het altaar, hoe beter voor “later”. In het geval van familiegraven was het lichten van de steen voor een volgende begrafenis niet altijd een pretje. De uitdrukking “rijke stinkerd” vindt hier zijn oorsprong.

Verbod
Het gebruik is lang blijven bestaan. Ook in de kerk van Mastenbroek, hoewel daar nu niets meer van te zien of te merken is. Napoleon, toen ook hier aan de macht, verbood het in 1804. Maar na zijn val in 1813 keerde het gebruik terug, hoewel minder algemeen, zelf ook in Mastenbroek. In 1829 werd het gebruik van kerkgraven, ook om hygiënische redenen, door de overheid definitief weer verboden. Niet alle kerken hielden zich daaraan stipt, maar het werd wel steeds meer uitzondering.

Het Begrafenis Register van de kerk van Mastenbroek van 1778, zoals de titelpagina vermeldt, is gelukkig bewaard gebleven, compleet met plattegrond van de graven in de kerk, zoals op de foto te zien is.

Familiegraven en 'kerkgraven'
Er waren graven “van de kerk” en er waren eigen graven, die echter ook weer konden worden doorverkocht aan een andere familie. Alles werd nauwkeurig geregistreerd. Voor die eigen graven moest wel jaarlijks een bijdrage worden betaald. In het jaar 1800 was dat 6 stuiver per graf.

Het kwam voor dat één familie meerdere graven bezat. In één van die gevallen, van Willem Arents, graf nr. 50, is volgens het boek uitsluitend gebruikt voor zijn echtgenote Egbertjen (Tymons Kock) in 1798 en voor hemzelf in 1809. Het andere, naastgelegen graf nr. 36, voor meerdere familieleden tussen 1788 en 1798. Deze graven zijn waarschijnlijk nooit meer doorverkocht; het register zegt daarover niets.

Volgens het Register vond de laatste begrafenis in de kerk van Mastenbroek plaats op 30 April 1814. toen iemand met de naam Hendrik Teunis daar zijn laatste rustplaats vond.

Bron(nen): 
Bronnen: Historisch Centrum Overijssel – Zwolle, Archief kerk Mastenbroek, eigen onderzoek F. van’t Spijker.
Auteur: F. van 't Spijker
Foto's: Fam. van 't Spijker, HCO, archief kerk Mastenbroek
sluiten

Verhaal: Enkele familienamen uit de polder Mastenbroek

Voor 1811 kwamen vaste familienamen, zoals wij die kennen, nauwelijks voor. Die moesten in dat jaar echter wel worden aangenomen. Napoleon, toen ook in onze streken heerser, leek een systematische registratie van iedereen wel zo praktisch. In verband met belastingheffing, maar vooral ook voor het kunnen registreren van jonge mannen, nodig voor zijn legers.

Aanduidingen waren er natuurlijk wel, vaak gerelateerd aan de boerderij waar men woonde. Soms werden die later overgenomen en werd de boerderijnaam dus gewoon familienaam. En dat bleef dan vaak ook zo.

Van 1714 tot 1733, het jaar van zijn overlijden, was ene Arent Jans pachter op de boerderij “”De Werf”” aan de Hasselerdijk, bij Genne Overwater. Hij werd aangeduid met Arent Jans “”op de Werf””. Die boerderij is er nog, ook onder die naam, al zal hij binnenkort wel verdwijnen. Arent Jans trouwde in 1718 met Derkje Jans. Zij kregen 7 kinderen, Na de dood van Arent Jans hertrouwde Derkje Jans met Albert Berents, die ook de pacht overnam. Hun kinderen kregen de aanduiding “”op de Werf””. Later werd dat officieel de familienaam: “”van der Werf””

Dertkje’s oudste zoon uit haar eerste huwelijk , Jan, werd Jan Arents genoemd, maar diens zonen Jacob en Egbert namen in 1811 de familienaam “”van der Werf”” aan.

De tweede zoon, Hendrik, boerde (ook samen met zijn jongere broer Willem) op diverse plaatsen in de polder. De zoon van Hendrik, Arent Hendriks, werd al voor 1811 Arent Hendriks Werff genoemd. Diens zoon nam later ook definitief de naam “”van de Werf”” aan.

Derkje’s zoon Willem, trouwde in 1752 met Egbertje Tymons Kock, dochter van Tymon Jans Kock (1698 – 1752), die dus al wel een familienaam had. De familie Kock was een gerespecteerde boerenfamilie met landerijen in met name de noord-west hoek van de Polder, maar ook o.m. op het Kamper Eiland. Willem nam na de dood van zijn schoonvader, Tymon Jans Kock dus, het beheer over de landerijen op zich.

Willem en Egbertje kregen 6 kinderen die allen het patroniem Willems kregen. Maar de jongste zoon, Tymon, genoemd naar zijn grootvader van moeders kant, nam, evenals zijn oudere zuster Dievertje, later de familienaam Kok aan. Hij zou moeders familie prestigieuser hebben gevonden dan die van vaders kant.

Zoon Arent, Arent Willems dus, trouwde in 1783 met Lubbigje Gerrits, de weduwe van Evert Peters, die “”op het spijker aan de Zeedijk”” woonde. Hij trok kennelijk bij haar in want hij beheerde (mede) de landerijen. En hij bleef daar kennelijk wonen, ook na haar overlijden in 1784, en na zijn daaropvolgende huwelijk met Geertje Gerrits (van de Maat) in 1785. Hij bleef de aanduiding “”op het spijker”” of “”van spieker”” houden, tot later officieel de familienaam “”van ’t Spijker”” werd aangenomen.

Zo kwamen dus uit het huwelijk van Arent Jans en Derkje Jans, ca. eerste kwart 18e eeuw, bijna 100 later, na 1811, meerdere z.g. Stamlijnen voort: Willems, Van der Werf (2x), Kok en van’t Spijker.

Schematisch resulterend in de volgende familienamen:

Arent Jans ( x 1718) Derkje Jans (x 1734) Albert Berents
____________________________ _____________________________

van der Werf(f) van der Werf(f)
Kok
van’t Spijker
Willems (wellicht ook)

Waarbij de twee lijnen van der Werf wel dezelfde moeder, maar niet dezelfde vader hebben en de lijn Kok parallel ging lopen met de oorspronkelijke familie Kok (Kock), waaruit hij in de moeder lijn wel, maar in de vaderlijn niet afstamde.

Bron(nen): 
Bronnen: eigen onderzoek F. van’t Spijker (herzien 02/2016), onderzoek J. Ensink, Groningen, publicatie Historische Werkgroep, Hasselt.
Auteur: F. van 't Spijker
Foto's: uit archief fam. van 't Spijker
sluiten

Verhaal: Vroegere bewoners van boerderij Ruimzicht

Van 1814 tot 1828 woonde Gerrit Arents van’t Spijker op Ruimzicht. Deze Gerrit Arents, die eerst later formeel de naam van’t Spijker aannam, was een zoon van Arent Willems, een boer aan de Zeedijk, die ook nog tot 1815/1816 in het Witte Schaap, toen nog ten noorden van de Zeedijk gelegen, gewoond heeft.

Gerrit Arents trouwde in 1811 in Zwolle met Fennigje Jans (van Milligen). In 1814 kochten zij van de erven van Evert Jan Eeckhout, in leven burgemeester van Zwolle, het “buitenplaatsje Ruimzicht”, aan de Nieuwe Wetering. Zij boerden daar in de omgeving, maar hadden uiteindelijk ook land in andere delen van de polder.

In 1820 staat in de Overijsselsche Courant een advertentie waarin “Gerret Arends van Spijker op Ruimzicht presenteert uit de hand aan te besteden: het afbreken van het huis Ruimzicht en op die plaats een boerenhuis te maken”. Dat moet gebeurd zijn, gegeven de omschrijving van gebeurtenissen in 1828 als hieronder weergegeven.

Van de periode tussen 1820 en 1825 is (nog) niets bekend. In 1825 kwam de watersnood. Hoe de familie van Spijker deze watersnood ternauwernood overleefde, is na te lezen op deze site en in het boek van de watersnood van Ter Pelkwijk.

Op 10 Juli 1828 worden de bezittingen publiekelijk geveild door notaris Roijer te Zwolle. Het geheel wordt, naast de landerijen aan de Nieuwe Wetering, totaal zo’n 20 bunder, omschreven als “Een kapitaal BOEREN HUIS en verdere GETIMMERTENS en BERG, met een zeer ruime HOF, Ruimzicht genaamd.” Bij de verkoop wordt o.m. ook bedongen dat verkoper niet aansprakelijk kan worden gesteld voor nog niet uitgevoerde reparaties van de watersnoodschade. Opmerkelijk is dat, naast deze verkoop, in die periode ook andere verkopen van land vinden, toebehorend aan zijn moeder, Geertje Gerrits, en andere erfgenamen van zijn eerder, (in 1818 op Ruimzicht !!) overleden vader. Het zal allemaal wel niet uit weelde zijn geweest.

Binnen de familie van Spijker, maar ook daarbuiten, doen (nog steeds) wilde verhalen de ronde over de speculatie- en goklust van Gerrit. Dat zou natuurlijk waar kunnen zijn; we zullen het nooit meer precies weten. Een andere plausibele verklaring zou kunnen zijn dat de nieuwbouw in 1820, de watersnood ramp van 1825 en de economische misère daarna aan het financiële probleem van de hele familie bijgedragen moeten hebben.

Gerrit vinden we na 1828 terug als boerenknecht aan de Hasselerdijk, in Genne Overwater. Hij stierf in 1860 in Zwolle.

Bron(nen): 
Bron: F. van 't Spijker
Auteur: F. van 't Spijker
Foto's: uit archief fam. van 't Spijker
sluiten

Verhaal: Johan van Dijk

Johan van Dijk kwam als jongeman in de polder in dienst van Gerrit van de Weerd (Gaidom) aan het eind van de Bisschopswetering. Men was erg ingenomen met hem hij was vlug en handig. Hij kon zonder touw in het berggat (uitsparing in de hooiberg waarin men omhoog klom om het hooi naar beneden te gooien) omhoog en als Steven (de zoon van de boer) hem achterna zat klom hij op de hooischuur (15m hoog) en liep over de nok. De boer was op hem gesteld totdat hij verliefd werd op Engeltje van de Weerd (een nichtje van de boer) en zij op hem. Dat viel niet in goede aarde. Gelukkig dacht Siem van de Weerd ( de vader van Engeltje en de broer van Gaidom) daar anders over Johan en Engeltje zijn na een degelijke verkeringstijd van ongeveer 10 jaar getrouwd en kwamen op de ouderlijke boerderij van vader Siem van de Weerd te wonen aan de Oude Wetering 7.

Bekeuring met slacht betaald
Johan was vlug en handig, maar hij was ook technisch, vindingrijk en avontuurlijk. Na de oorlog kocht hij een auto, een oorlogsjeep. Er gingen nogal wat verhalen de polder rond. De politie hield zijn zoon aan, toen hij in de jeep reed. De politie vroeg uiteraard hoe oud hij was en dat was elf jaar. Hij vroeg ook of hij op eigen initiatief was gaan rijden. De jongen draaide er wat omheen, waarop de agent met zijn vader wilde praten. Zijn vader was op dat moment een varken aan het slachten. Het hing aan de leer (een speciale ladder) en Johan sneed de delen eraf om te verpakken of verder te bewerken. De agent kwam op hoge poten naar mijn vader toe en zei: “uw zoon van elf jaar rijdt in een jeep en er mankeert ook nog van alles aan die auto: geen bordje 25 km, geen ontheffing als landbouw tractor, geen vergrendeling van de hoge gearing enz. enz. Ik kan je wel een bekeuring geven van 200 gulden maar ik zal het dit keer bij laten bij een symbolisch bedrag van een rijksdaalder.” De agent kwam regelmatig posten voor ons huis en werd dan altijd op koffietijd naar binnen gevraagd. “Hier”, zei Johan en sneed een stukje van het varken, wikkelde dat in vetpapier en duwde het tegen zijn borst, “dit heb je veel liever.“ De agent stopte het in zijn binnenzak knikte en stapte op zijn fiets en verdween.

Geen kentekenbewijs
Een andere keer, het was nog in de tijd dat je voor een bromfiets een kenteken bewijs bij je moest hebben, dat Johan van Zwolle kwam en er aan de ingang van de polder bij het begin dan de Oude Wetering twee agenten stonden te controleren. ‘Foute boel’ , dacht Johan. ‘ik kan mijn geld wel beter gebruiken.’ Hij reed terug en ging over Westenholte door de Werkerallee de polder in. De agenten hadden hem gezien maar niet herkend. Ze hielden een auto aan en zetten de achtervolging in. Johan zag ze komen en reed bij Jan van Dam, “de bereboer”, het erf op, reed om het huis aan de achterkant het weiland in en ging een eindje verder achter een hek in de sloot wal liggen. De agenten zijn wel drie maal over “Ruimzicht” een blokje rond gereden met de inderhaast gevorderde auto, steeds kijkend met de verrekijker of ze de vluchteling konden bespeuren. Dat is hun helaas niet gelukt. De volgende dag zat een van die agenten bij ons koffie te drinken en vertelde het hele verhaal en kon niet begrijpen waar de persoon met zijn bromfiets was gebleven. Aan het eind van het verhaal zei hij: “het had Johan van Dijk wel kunnen zijn”, waarop Johan fijntjes opmerkte “dat had zo maar gekund”.

Auto met springveer
Johan deed ook klein loonwerk voor de boeren in de omgeving met de jeep, zoals slootkanten snijden, grasmaaien enz. Het was bij Jannes Hengeveld dat hij aan beide kanten van een schouwsloot de kanten moest snijden met de slootkantsnijder, die hij achter de jeep en wagen met een lang touw bevestigd had. Dat ging veel sneller als met het zuddemes en koste ook veel minder inspanning. Zo’n sloot was vaak wel een kilometer lang en aan het eind moest je eerst weer naar voren om de andere kant te kunnen snijden, er was namelijk daar geen brug . Jannes ging koffiedrinken en dacht: ‘hij komt zo wel weer naar voren bij het huis langs.’ De boerin vroeg: “moet Johan van Diek niet geroepen worden?” “Die komt hier zo weer langs,” zei de boer. Even later stonden ze stomverbaasd te kijken toen Johan aan de andere kant van de sloot al snijdend naar voren kwam. “Nou mu’j mien toch es verteln hoe as ie an de andere kaante ekoom bin,” vroeg Jannes. “Det kank oe gouw verteln”, zei Johan. “Dit is un oorlogsjeep en dr zit een springvere onder en as ik hard op de sloot anriede en ik druk op het juuste momen op disse knoppe dan springt ie zo over de sloot. De rest is natuurlijk kinderspel.” Hij vertellen er niet bij dat hij op de wagen onder een kleed een paar brede balken bij zich had die hij over de sloot kon leggen, zodat hij erover heen kon rijden. Dan hoefde hij niet steeds helemaal terug te rijden.

Bron(nen): 
Bron: Siem van Dijk
Auteur: Siem van Dijk
Foto's: uit archief fam. van Dijk, fam. Knol

Pagina's

Subscribe to RSS - families & bewoners