sluiten

Verhaal: Nieuwe erfbeplanting na de Tweede Wereldoorlog

Veel bomen in de polder Mastenbroek waren dood gegaan doordat door toedoen van de bezetter de polder tussen oktober 1944 en mei 1945 onder water had gestaan. Niet alleen gewone bomen, maar vooral ook veel fruitbomen. Om en op de erven stonden vroeger veelal fruitbomen voor eigen gebruik.

Bij de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog was het mogelijk om met steun van de overheid nieuwe aanplant te doen. Daarvoor werd dan een plan gemaakt in samenwerking met het Rijkstuinbouwconsulentschap.

Een voorbeeld van zo'n plan blijkt uit de lijst van aan te planten appel-, peren- en pruimenbomen die G. Meuleman aan de Hasselterdijk ontving van de assistent van het Rijkstuinbouwconsulentschap te Apeldoorn in maart 1946.

Het betrof mooie oude rassen waar de familie Meuleman trots op was, zoals de appelrassen Groninger kroon en Jonathan, de Zwijndrechtse wijnpeer en de stoofpeer Dubbele Winterjannen en de pruimensoorten Reine Claude en Belle Lovain.

Bron(nen): 
familie Meuleman
Auteur: B. Reuvekamp
Foto's: Wikipedia
Erfbeplantingsadvies: familie Meuleman
sluiten

Verhaal: Gras maaien

Het maaien van het gras om in de winter en het voorjaar veevoer te hebben, was een tijdrovend en zwaar werk. Tot het eind van de 19e eeuw werd dit met de hand gedaan, met de zeis.
Na het maaien van het gras moest het gras door de zon drogen tot hooi. Als er niet voldoende zon was of het duurde de boer te lang voordat het gemaaide gras gedroogd was, dan werden de ‘zwadden’ gras met de hooihark gekeerd en met de hooivork losgeschud. De zwillen hooi werden met behulp van een teemplank aan een lang touw, getrokken door paarden, op hopen of oppers bij elkaar gemaakt.
De hooioppers werden later van het land gehaald met paard en wagen. Het hooi werd omhoog gestoken of geschoten en de wagen werd heel precies opgeladen.

Eerste machines
Rond 1900 kwam de eerste grasmaaimachine, een maaibalk – ook wel vingerbalk genoemd – die getrokken werd door één of twee paarden. Dit was al een hele vooruitgang. In dezelfde tijd werden er machines uitgevonden, o.a. de gecombineerde. Deze machine kon het gemaaide gras keren en als het droog was bij elkaar harken, op ‘zwillen’ (lange rijen) leggen. De gecombineerde werd ook door paarden getrokken.

De ontwikkelingen stonden niet stil en rond 1950 werd de ‘Lely’ uitgevonden, die zowel door paarden als door een tractor getrokken kon worden. Midden jaren ’50 werd het hooi ook wel in kleine baaltjes gemaakt, met de pick-up, tot in ca. 1970 de opraapwagens kwamen.

Door de komst van de tractoren kwamen er meer machines om alles te doen: het maaien, schudden, harken en opladen ging een stuk gemakkelijker. Er kwamen opraapwagens, die het hooi direct uit het ‘zwil’ omhoog en in de wagen brachten.

Inkuilen
Hierna kwam men op het idee om het gras in te kuilen. Het gras hoefde dan minder droog te zijn als het hooi. Met de opraapwagen werd dit gras van het land gehaald en gelost bij de boerderij totdat er een grote bult gevormd was. Dit werd goed aangedrukt door er met tractoren overheen te rijden, ‘vast te rijden’. Doordat er op die manier minder lucht en zuurstof in het gras was, conserveerde het beter. Hierna werd en wordt de persbult afgedekt met een plastic zeil en een laagje zand voor de druk. Het persvoer wordt er door de boer met een tractor met kuilvoersnijder afgesneden en de stal in gebracht.

Dit is ook nu nog de belangrijkste manier om wintervoer voor het vee te winnen en te bewaren.

Nieuwste ontwikkeling
Begin jaren ’90 kwamen er persen, die grote ronde of vierkante balen konden maken met plastic eromheen. Ook hier wordt het voer geperst, om het langer houdbaar te maken. Hoe steviger geperst, hoe langer houdbaar. Dit nam snel toe, toen er machines kwamen die de grote balen (350 – 600 kg per stuk) konden tillen. De allernieuwste ontwikkeling is het hakselen van het gras, zo van het land, dat kleingesneden in de wagen wordt geblazen. Dit wordt weer in een kuil gereden. Het grote voordeel is dat het snel gaat, beter geperst wordt en gemakkelijker te verwerken is met het voeren.

Bron(nen): 
Bron: Bernard Reuvekamp
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief fam. Reuvekamp, v. Ittersum, Kok, Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Fontein vanaf de maaiboot

Als Willem Sleurink, één van de wegwerkers in de polder Mastenbroek, op een ochtend in zijn maaiboot stapt om weer aan het werk te gaan, schrikt hij vreselijk. Als hij de boot aan heeft geslingerd, spuit er een fikse straal water uit de pijp. Gelukkig doet de motor het nog wel. Hij besluit om vanmiddag, na het maaien van de bodem en de oevers van de Weteringen, in de buurt maar eens rond te vragen. Kwajongens!

Een eind verderop ziet hij een nest van een waterhoentje. Even kijken of er ook eieren in liggen, dan heeft hij zo meteen een lekker gekookt eitje tussen de middag. Ja hoor, er liggen nog eieren in. Willem neemt er één uit, die hij in de bak legt die boven op de motor staat en waar het hete water in komt dat de motor gekoeld heeft. Dat zal straks wel smaken.

Als hij ’s middags weer bij de plek komt waar de boot ’s nachts altijd ligt, loopt hij even naar de boerderijen die in de buurt staan. Maar de boeren daar weten van niets en hun kinderen zijn niet thuis…

Sleurink zat ook wel eens op de wals. Eind jaren '50 werd er aan de Milligersteeg grind gestort en dat werd aangereden met een wals.

Bron(nen): 
Hannie Knol, Siem van Dijk
sluiten

Verhaal: Voorzieningen: de Landbouwschuur

In het weidegebied van Mastenbroek waren meerdere veevoerleveranciers actief maar in de kern van Mastenbroek, aan de Oude Wetering, heeft vanaf ongeveer 1937 tot 1964 een groene houten opslagloods gestaan van de Coöperatieve Landbouw- en handelsvereniging Hasselt en omstreken. De afmeting was ongeveer 4.25 meter bij 10 meter. De loods stond op betonpalen en het laad- en los bordes was eveneens van beton.

Beheerders
De loods had schuifdeuren en stond op erfpachtgrond van de Nederlands Hervormde Kerk te Mastenbroek. De erfpachtkosten bedroegen in 1954 vijftien gulden per jaar. Warner en Marie van Spijker beheerden de voorraden in de loods.
In de loods waren er twee afdelingen, één voor de opslag van stro voor de kalveren en turfstrooisel voor de paarden en de andere voor de opslag van o.a. kunstmest, veekoeken, kippenvoer en varkensmeel. Reden voor de bouw van de loods was het ruimtegebrek in Hasselt en tijdsbesparing voor de veehouders in Mastenbroek die voor een kleinigheid bij de loods terecht konden. Omdat Warner bij het Waterschap werkte werd er bij Marie aangeklopt. “Marie, hi’je nog een zakkie…” Marie hield bij wat er in- en uitging.

Spelen
Officieel mochten de kinderen er niet spelen, maar natuurlijk deden ze dat wel. Toen Warner ongeveer vijf jaar oud was, speelden de grote jongens, die al op school zaten, vaak bij de loods. Ze deden dan wie het langst op het laadperron kon blijven staan door elkaar er af te duwen. Peter Kok viel een keer van het laadperron naar beneden en kwam niet goed terecht. Terug op school ging hij met zijn hoofd op de bank liggen. Toen meester vroeg wat er was, zei hij: “Ik heb zo’n hoofdpijn!” “Wat is er dan gebeurd”, wilde meester weten. “Ik ben van het laadperron afgevallen”, was het antwoord. “Nu is het afgelopen”, zei meester streng en vanaf toen mochten de kinderen in de pauze niet meer bij de landbouwschuur spelen. Peter Kok had een hersenschudding.
Onder het laadbordes lag officieel niets, maar in de praktijk kwam daar het afgekeurde spul terecht: een kapot baaltje stro, een zak kunstmest met een scheurtje en zo meer.

Landbouwmechanisatiebedrijf
Begin jaren ’60 kocht de vader van Warner de schuur. Omdat toen het gemotoriseerde transport op gang kwam, verviel de functie van de loods zodat hij leeg kwam te staan. Toen Warner en Gerrie in 1966 trouwden heeft de loods nog gediend als opslag voor hun meubels toen ze een bungalow aan het bouwen waren naast de loods. Een paar jaar later laten Warner en zijn vader een grotere schuur zetten, waarin de opslagloods geïntegreerd wordt. In de kelder staat dan nog de voorraad van Van den Berg. Nu, twee verbouwingen verder, staat er de grote bedrijfsruimte van Landbouwmechanisatie bedrijf Van den Berg met als eigenaar de zoon van Warner en Gerrie. Warner zelf werkt nog volop mee anno 2013.

Bron(nen): 
Warner en Gerrie van den Berg, Hannie en Berend Jan Knol
Auteur: Annet Jonker
Foto: archief fam. van den Berg
sluiten

Verhaal: Eendennesten maken

Eendennesten maken
Is de Mastenbroeker polder sinds jaar en dag grasland, in de oorlog moet het land gescheurd worden. Boeren zijn druk bezig het land om te ploegen. Er moet graan verbouwd worden, dat hebben de Duitsers de boeren verplicht. Een klein gedeelte mogen ze zelf houden, de rest moet ingeleverd worden. Als het graan gedorst is, blijft er stro over. Lang stro, veel langer dan tegenwoordig, van wel een meter of nog langer. “Daar draaiden we rolletjes van en daar maakten we eendennesten van,” vertelt Kees Kok. “Dan hadden we ’s winters wat te doen en als de eenden er nestelden, hadden we ook eieren.”
’s Winters moest het graan gedorst worden, dan kwam de controleur erbij. De boeren mochten zelf een klein gedeelte houden, de rest moest ingeleverd worden. Maar als het koffietijd was, en de controleur zat binnen koffie te drinken, dan werden er weleens een paar zakjes opzij gezet. Dat wist de controleur ook wel, hij deed een oogje dicht, hij was ook maar aangewezen door de Duitsers om dit te doen.
De commiezen controleren hoeveel vee er is. Om te slachten moet je een vergunning hebben en dan komt de commies erbij. Zij leveren hun gegevens aan het planbureau, waar de voedselcommissaris zit om het beschikbare voedsel te verdelen.
Voor huisslachting mocht je wel slachten, men kwam wel eerst het varken keuren. Als het geslacht was, zetten ze er een blauw stempel op.
Kees: “We hadden ook een keer een kalfje gehouden, om te slachten na een jaar. Maar daar kwam niet van, en zo liep het een jaar later tussen de pinken in de wei. Daar kwam de controleur het land op, die stond de pinken te tellen. Er was er natuurlijk één teveel. Toen vroeg hij aan mijn broer hoe dat kon. ‘O, die is door de sloot gekomen, die is van de buren’. Maar toen de controleur wegging, kwam hij mijn vader tegen en hij vroeg ook aan hem: ‘Van wie is dat böllegie?’ En mijn vader zei eerlijk: ‘Van mij!’ Wat was de controleur boos! Het is wel goed afgelopen, maar je kon ook de bak indraaien en een bekeuring krijgen.”

Bron(nen): 
Kees Kok, Oude Wetering 118
Auteur: Annet Jonker, foto's Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Bij de Dominee

Dit is Jan Esselink uit ’s Heerenbroek. Die reed hier op zijn fiets. Het was een grappige man, een hele leuke man.
Hij ging altijd naar de pastorie om in de tuin te werken van de dominee. Aan een kant van de pastorie had je een heel stuk bouwland, te veel voor alleen de dominee.
De koster onderhield dat in die tijd. Eerst Jan Willem Hollander, de koster, daarna Warner van Spijker.
Vlak naast het huis had de dominee een heel stuk. Ook wij hadden daar een stuk bouwland en de koster zelf ook nog.

Bron(nen): 
Nelly de Jonge-Wielink, Kerkwetering 5
sluiten

Verhaal: Grond en gewassen

De grond in den polder bestaat aan de randen uit klei waaronder veen, geleidelijk wordt de kleilaag naar binnen dunner en komt het veen hooger. Waar de minste klei voorkomt is evenwel lang niet altijd het slechste gras bestand, daar treft men zelfs nog prima wei en hooilanden aan welke op sommige plaatsen van de klei, nog wel eens zoek zijn. De meeste grond, vooral die waar de kleilaag niet heel dik is, verdraagt het zonder eenig bezwaar om bij een matige kunstmestbemesting, zonder stikstof achtereenvolgens tweemaal ‘s jaars gehooid te worden. In doorsnee wordt er nog te weinig kunstmest gebruikt vooral op het weiland. Zelfs daar wordt door bijna allen stikstofhoudende kunstmest nog als verderfelijk beschouwd. De grassen die in de polder groeien, zijn in de eerste plaats honinggras, te veel, en dan beemdlangbloem en veldbeemd, vervolgens op de klei ruwbeemd en op het veen reukgras, en ook te veel, daartussen eischen goede en minder goede grassen hun plaats op alsook van de klavers allereerst de witte en minder goed onderhouden en schrale landen nemen sekgrassen, russchen, bunt en ratelaar een beduidend gedeelte van den grond in beslag.

Bron(nen): 
J.W. Holtland, in Landbouwblad 24-8-1928, n.a.v Landbouw Tentoonstelling “Zwolland” , 1928 in Zwolle
sluiten

Verhaal: De laatste ruilverkaveling

'Vroeger schudden de koffiekopjes op tafel'

‘De natuurverenigingen kregen veel te vertellen en moesten te veel grond inleveren ten behoeve van nieuwe natuur (een weidevogelreservaat ‘Het Jutjesriet’). Dat was een heel gevecht, omdat de clubs toen ook al veel te vertellen hadden wat niet door iedereen gewaardeerd werd. Er werd door anderen over onze grond beslist, dat waren we niet gewend!'

Al met al werd er eind 1973 gestemd en met overmacht stemde men vóór de verkaveling; 1368 stemmen voor en 113 tegen, ofwel 74 procent voor en 26 procent tegen.
Er werd, na lage voorbereiding (vanaf 1969), in 1975 daadwerkelijk de eerste schop in de grond gezet. De voorbereidingscommissie werd benoemd tot verkavelingscommissie, die eensgezind en met behulp van deskundigen het een en ander in goede banen leidden.

En wat de commissie verbaasde: op de eerste zitting in het tijdelijke kantoor aan de Bisschopswetering te ’s Heerenbroek meldde een van de grootste tegenstanders zich aan. Voor verplaatsing. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald, moet hij hebben gedacht.
Dat was de beste oplossing voor allemaal, en zo geschiedde het.
Maar of het allemaal vlot verliep zal niemand beamen. Er was veel overredingskracht en geduld nodig om alles in goede banen te leiden.

Bron(nen): 
de vm dijkgraaf A. v. Ittersum
Subscribe to RSS - planten & gewassen