sluiten

Verhaal: Ruilverkaveling Mastenbroek - deel 2

Aangevraagd 1969
Gestemd 1973
Begin Uitvoering 1975

De ruilverkaveling in Mastenbroek is wel de ingrijpendste verandering geweest sinds de inpoldering in 1364 door Bisschop Jan van Arkel van Utrecht. De polder werd toen in grote blokken verdeeld en ontsloten, op een manier die 600 jaar stand heeft gehouden en tot op heden nog in stand is.

De polder heeft vele tegenslagen moeten verwerken. Eerst rooftochten door middeleeuwse bendes, later veeziekten, overstromingen en oorlogen. Van september 1944 tot april 1945 heeft de Duitse bezetter zelfs de polder onder water gezet om de oprukkende geallieerden te hinderen.
Het waterschap had in de polder een grote invloed en genoot ook waardering van de bewoners: de dijkgraaf en hoofdingelanden hadden meer aanzien dan burgemeester en wethouders.
De polder Mastenbroek viel onder verschillende gemeenten: IJsselmuiden, Genemuiden, Hasselt en Zwollerkerspel. Het waterschap was in de jaren 1965 van mening dat men in moeilijkheden kwam om de polder te beheren, de kosten zouden te hoog op lopen.
De wegen en bruggen waren bijna allemaal aan een grote onderhoudsbeurt toe.
De polderwegen waren in eigendom van het waterschap en niet van de gemeenten.

Na de vraag voor subsidie om dit voor elkaar te maken kreeg men het advies een verkaveling aan te vragen waarin alles kon worden ondergebracht: een betere ontwatering, ontsluiting van de wegen en kavelruil. Door de jaren heen was er zo vaak grond verkocht dat vele bedrijven meerdere kavels hadden en soms een heel kleine huiskavel. En door de snel ontwikkelde landbouw was er behoefte aan efficiëntie, om maar bij te kunnen blijven en de bedrijven te kunnen ontwikkelen.

Door bedrijfsverplaatsingen kon ruimte gemaakt worden voor grote huiskavels. Daardoor kwamen er boerderijen langs wegen waar nog nooit iets had gestaan.
De openheid van de polder werd een beetje aangetast. De wegen aan beide zijden van de drie hoofdweteringen werden vervangen door één weg. Maar door een bijzonder plan - Het plan Vallen - kon de wetering blijven bestaan, al was het wel aan wisselende zijden van de weg. Hierdoor bleef het zicht op de speciale terpboerderijen gespaard.

De nieuwe wegen werden aangelegd op een tot op het zand uitgegraven tracé en vervolgens met zand uit de zandwinplas aan de Kerksteeg opgehoogd zodat er stevige ondergrond was voor het zware verkeer van nu. De oude wegen waren in de jaren aangevuld met puin en grind maar nooit was er de zachte ondergrond verwijderd, met als gevolg dat ze bleven verzakken.

Maar niet iedereen zag dat zitten in de polder !!
Het wordt veel te duur, dat kunnen we nooit meer opbrengen, werd er gezegd. Vele vergaderingen en voorlichtingsbijeenkomsten zijn er geweest om een goed oordeel te vormen. Ook moest iedereen zo nodig zijn of haar invloed laten blijken. Zo werd de toenmalige voorzitter van de Boerenpartij, Koekoek, door tegenstanders naar het Trefpunt in Mastenbroek gehaald om meer tegenstemmers te werven.
Op die avond zat het Trefpunt nokje vol. Maar na een uurtje wachten was de heer Koekoek er nog niet, waarop de voorstanders zeiden: “Geen wonder, hij kan het heus niet vinden waar hij moet wezen met al die smalle weggetjes in Mastenbroek.”

Dat de wegen smal waren ondervond ook een delegatie van de cultuurtechnische dienst uit Utrecht die per bus kwam kijken of het wel noodzakelijk was om hier een verkaveling te houden. De bus reed over de Bisschopswetering toen er een auto uit tegengestelde richting kwam en de chauffeur geen kant meer uit durfde, hangend boven de Wetering met zijn bus.

Ook kregen de natuurverenigingen te veel te vertellen en moesten de bewoners te veel grond inleveren ten behoeve van nieuwe natuur (een weidevogel reservaat “Het Jutjesriet”).
Dat was een heel gevecht want de clubs hadden toen ook al veel te vertellen. Wat niet door iedereen werd gewaardeerd, aldus Bernard Reuvekamp. “Er werd door anderen over onze grond beslist en dat waren we niet gewend!”
Al met al werd er eind 1973 gestemd en met overmacht stemde men VOOR de verkaveling: 1368 stemmen voor en 113 tegen. Dus 74 procent voor en 26 procent tegen.

Eerste schop:
Na een lange voorbereiding (vanaf 1969) werd in 1975 daadwerkelijk de eerste schop in de grond gezet.
De voorbereidingscommissie werd benoemd tot verkavelingscommissie, die eensgezind met behulp van deskundigen het een en ander in goede banen leidde. En wat verbaasde de commissie: op de eerste zitting in het tijdelijke kantoor dat stond aan de Bisschopswetering te ’s-Heerenbroek meldde een van de grootste tegenstanders zich aan voor verplaatsing. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald, moet hij gedacht hebben.
Maar dat was wel de beste oplossing voor allemaal en dus geschiedde het.
Maar of het allemaal zo vlotjes verliep zal niemand beamen. Er was veel overredingskracht en geduld nodig om alles in goede banen te leiden. En er werd wel eens een deur hard dicht geslagen, maar zover men weet zijn geen gewonden gevallen!
Een woord van dank aan de aanvragers en uitvoerders van de verkaveling is volgens de schrijver dan dit artikel wel op zijn plaats. “Aan hen is het te danken dat we nu een bijzonder mooie polder hebben waar het goed wonen en werken is. Waar de natuur ook volledig aan zijn trekken komt en waar de bewoners ook trots op zijn.
Samen hebben we de polder sterk gemaakt en daar mag iedereen nu van genieten.
Een oude polder in een nieuwe jas, die hem nog vele jaren zal passen.”

Kosten:
De kosten van de verkaveling worden voor overgrote deel door het rijk betaald. Voor de grondeigenaren bleef er ongeveer 50 tot 100 gulden te betalen per hectare per jaar gedurende 30 jaar. Dit word door de belastingdienst geïnd, de zogeheten ruilverkavelingsrente. Begin jaren ’90 is men begonnen te betalen.
In januari 1988 was de regeling van de kosten gereed: er werd omgeslagen naar het verschil bij de eerste schatting (aan het begin van de verkaveling) en de tweede schatting op 1-12-1983 als rechtsgeldige. Waarbij werd gekeken naar de herschatting ( dempen sloten, in cultuur brengen van vervallende wegen en dergelijke). Nuts bepaling waterbeheersing, ontsluiting, verkaveling. Verrekenposten ondergrondse leidingen, overwegen, enzovoort .
Dit alles werd via een puntensysteem verrekend en zo kwam men tot een omslag
per bedrijf per hectare.
“Alles met elkaar was dit best wel een bewogen tijd, want toen het begon was het een onbekend fenomeen. Wel was er veel voorlichting geweest maar als het op uitvoering aan komt dan heb je er zelf mee te maken”, kijkt Bernard Reuvekamp terug. De vele wisselingen van gebruik van grond, veelal tijdelijk omdat men op enig moment ruimte nodig had voor de werkzaamheden aan wegen, sloten en weteringen.
De beginschatting was geweest. Dit was als uitgangspunt heel belangrijk want daarnaar werd later alles weer naar toegerekend. En dit punt is wel eens onderschat.
Daarnaast werd ook veel op de buurt gelet: er werden nogal wat grond aankopen gedaan om zo een denkbeeldige kavel te volmaken, maar hier had je niet zoveel tijd voor (tot 1 december 1982). “Maar over het algemeen ging het vrij geruisloos, de weg aanpassingen en het verplaatsen van de boerderijen was de grootste klus. Maar naar verloop van tijd werden de bulten grond minder.”
Ook van de voormalige tegenstemmers kreeg de commissie te horen dat deze verkaveling een goede zaak was en dat ze blij waren dat het was doorgegaan, al zagen ze het eerst niet zitten.

Maar er kwam een ander gevaar op zetten: de expansie drift van de gemeenten heeft ook voor Mastenbroek grote gevolgen. Genemuiden en Hasselt willen grond voor de industrie en Zwolle voor woningen in “Stadshagen”. Maar daar lijkt nu de grootste honger van over te zijn en zal de polder weer in rustig vaarwater terecht komen.
Maar stilstand is achteruitgang wordt wel eens gezegd, dus ontwikkelingen zullen er blijven.

Bron(nen): 
Tekst: Bernard Reuvekamp
Foto's Boxem: Fam. Landman
sluiten

Verhaal: De Reussies - Toen en Nu

De Reussies aan de Bisschopswetering 84

Toen
De Reussies werd rond 1836 gebouwd. De zwart-wit foto is rond 1913 genomen. Op de foto ziet u van links naar rechts: Harmpje Riezebosch (1904), Johanna Riezebosch (1909-1977), Harmpje Riezebosch-Pelleboer, Lubbert Riezebosch, een buurmeisje, de dienstbode en de knecht.

Johanna Riezebosch trouwde met Hendrik Burgers Dekker van de Kamperzeedijk en ze gingen in Ittersum wonen. Daar had Johanna een handwerkwinkel en Hendrik werkte als monteur in de Renault-garage tegenover het station in Zwolle. In Ittersum werden drie kinderen geboren: Evert, Harmpje en Hendrik Johan. Eerst zat de oudere zus van Johanna, Harmpje (getrouwd met Marten Schouten) op de boerderij in Mastenbroek, maar zij verhuisde later met haar man naar de Kamperwetering. Toen konden Johanna en Hendrik boer worden in Mastenbroek en daar werden nog twee kinderen geboren: Lubbert en Aaltje.

Alie (Aaltje) trouwde in 1964 met Peter Kamphof en zij trokken in de salonwagen die op het erf stond. Daar werden hun dochters Helma en Joan geboren. In 1969 verhuisden Alie en Peter van de salonwagen naar het woonhuis, en daar zagen Jan, Hetty, Han en Remco het levenslicht.

Van palen en koppen
Tijdens de ruilverkaveling werd het grondwaterpeil verlaagd, en daar was menigeen niet blij mee. Ook Hendrik Burgers Dekker niet. Hij groef grote gaten om te kijken of de koppen van de palen onder het huis en de stal nog onder water stonden en hoe hun conditie was. Hij kwam tot de ontdekking dat ze droog kwamen te staan. Hij ging naar de dijkgraaf om dit aan te kaarten, maar werd daar niet erg serieus genomen. Het was allemaal onzin en hij moest maar grind om het huis leggen i.p.v. stenen. Omdat hij er niet gerust op was heeft Dekker daarna een paar ijzeren buizen in de grond geslagen: 1 voor het huis en 1 naast het huis. Geregeld gooide hij de tuinslang erin om zo te proberen het waterpeil hoog genoeg te houden. Maar later bleek dat het huis toch steeds meer begon te verzakken. Iets wat bij oude huizen op terpen vaker voor komt.

Nu
Waarschijnlijk rond 1926 is aan de linker kant van het woonhuis een gedeelte bijgebouwd, zodat het huis geschikt was voor 2 gezinnen. En zo ziet het huis er nu nog uit (zie kleurenfoto).
Op De Reussies (ook het hele gebied achter de boerderij heet De Reussies) heeft altijd melkvee gestaan, en soms een aantal varkens. In 2000, het jaar dat Peter 65 werd, zijn ze gestopt met het melkveebedrijf. Daarnaast waren Peter en Alie altijd al bezig met de paardenfokkerij, en ook nu staan er nog paarden op de deel.

Bron(nen): 
Bron: Peter en Alie Kamphof
Tekst: Berendien Duitman
Foto 1913: Peter en Alie Kamphof. Foto 2015: Berendien Duitman.
sluiten

Verhaal: Fontein vanaf de maaiboot

Als Willem Sleurink, één van de wegwerkers in de polder Mastenbroek, op een ochtend in zijn maaiboot stapt om weer aan het werk te gaan, schrikt hij vreselijk. Als hij de boot aan heeft geslingerd, spuit er een fikse straal water uit de pijp. Gelukkig doet de motor het nog wel. Hij besluit om vanmiddag, na het maaien van de bodem en de oevers van de Weteringen, in de buurt maar eens rond te vragen. Kwajongens!

Een eind verderop ziet hij een nest van een waterhoentje. Even kijken of er ook eieren in liggen, dan heeft hij zo meteen een lekker gekookt eitje tussen de middag. Ja hoor, er liggen nog eieren in. Willem neemt er één uit, die hij in de bak legt die boven op de motor staat en waar het hete water in komt dat de motor gekoeld heeft. Dat zal straks wel smaken.

Als hij ’s middags weer bij de plek komt waar de boot ’s nachts altijd ligt, loopt hij even naar de boerderijen die in de buurt staan. Maar de boeren daar weten van niets en hun kinderen zijn niet thuis…

Sleurink zat ook wel eens op de wals. Eind jaren '50 werd er aan de Milligersteeg grind gestort en dat werd aangereden met een wals.

Bron(nen): 
Hannie Knol, Siem van Dijk
sluiten

Verhaal: Wegwerker Harm Landman

“Komen jullie even koffiedrinken, het is er wel weer tijd voor,” wordt er geroepen vanaf de boerderij waar Harm Landman met twee collega’s aan het werk is. “Ja, we komen er aan,” roept hij met een brede grijns. Zo gaat het vaak. Iedereen kent Harm Landman en zijn collega-wegwerkers en zij kennen ook iedereen. Ze onderhouden immers met negen man de wegen en weteringen in de polder?!

Werk in de winter
’s Winters zorgen ze dat de gaten in de grindwegen weer gevuld worden en strooien ze zout, vermengd met zand op de weg. Met z’n tweeën zittend achter op een platte kar, strooien ze dit met brede armbewegingen vanuit een zaaibak over de weg. Later gebeurt dit met een soort kipkar: de één schuift toe, de ander strooit.

Werk met het water
Ook de sluizen, die soms half in de Weteringen staan, worden door hen bediend. Soms moet er een plank bij of een plank af. Die moeten ze dan tussen de gleuf in de betonnen palen uithalen. Bij het Frankhuis zijn deuren. Als het te droog is, moeten de deuren geopend worden zodat er water de polder in kan stromen. Elke twee weken controleren ze de peilbuisjes.

Maar het meeste en vaak ook het zwaarste werk is het schouw maken. Er worden lange zeisen aan elkaar gemaakt, die heen en weer over de bodem van de Weteringen getrokken moeten worden. Ook de kanten van de Weteringen worden met zeisen gemaaid, later met machines. Maar de machines kunnen niet overal bij, de hoekjes worden nog altijd handmatig gedaan. De ‘streuge’, de pollen die aan de oever staan, moet nog steeds handmatig gemaaid worden. Dat werd later als stro gebruikt, want stro was duur. Het werk werd dus op den duur wel wat gemakkelijker, maar bleef zwaar.

En dan de modderschouw, méters schouw werden er gemaakt. De sloten moesten worden uitgediept met een modderbeugel, een lange stok met een net eraan. Dit werd door de sloot gehaald en dan werd de modder over de schouder heen op de kant gelegd. “Mijn vader was een hele sterke man, maar als hij dan ’s avonds thuis kwam, sliep hij zo,” vertelt een van de ‘meisjes Landman’. “Hij dronk altijd een beker melk of thee, soms met een schep honing er in. Hij ging naaste de kachel zitten en dan was het maar even of hij sliep!”

'Personeelsuitje''
Negen keer per jaar hadden de wegwerkers – ook wel kantonniers genoemd – een gezellige avond. Dan kwamen ze bij elkaar, de vrouwen er ook bij. Bij elke wegwerker een keer, negen keer gezelligheid. Woonde Harm in de polder, de anderen wonen in dorpen om de polder heen. Ze hebben altijd een hele goede en sterkte band met elkaar gehad. Ook na zijn pensionering heeft Harm altijd goed contact gehouden met zijn collega’s.

Bron(nen): 
Bron: Willy Post - Landman
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit het archief van de familie Landman
sluiten

Verhaal: Tegen de ruilverkaveling

“Heb je gehoord wat ze willen? Ze willen hier een ruilverkaveling! Maar daar ben ik het niet mee eens”, zegt Klaas Hengeveld tegen zijn vrouw. “Hoe komen ze op dat idee”, vraagt zijn vrouw zich af. “Het Waterschap Mastenbroek heeft ruilverkaveling voorgesteld. Dan hoeven ze de wegen en bruggen niet meer te vernieuwen, dat doet de gemeente dan. Het heeft allemaal achterstallig onderhoud en het is behoorlijk duur om het allemaal te renoveren. Maar verkaveling is ook duur, let op mijn woorden!” Als Mies Blankvoort aan de deur komt om handtekeningen te verzamelen tegen verkaveling zet Klaas de zijne er graag bij!

Geen verliezers
Als er op 21 december 1973 gestemd wordt, blijkt een ruime meerderheid van maar liefst 80 procent vóór verkaveling te zijn. Mopperend lopen een aantal mensen uiteindelijk de zaal uit. “Ja ja, geen verliezers zal de insteek zijn, ik moet het allemaal nog zien!”
Klaas is heel tevreden. Als één van de eersten heeft hij zijn land bij huis, omdat ze zijn land bij de kerk nodig hebben voor het zandzuigen. Het land is getaxeerd en het blijkt dat het land bij zijn huis aan de Oude Wetering maar heel iets beter is dan het land bij de kerk.
Hij moet lachen als hij hoort dat één van de grootste tegenstanders van de ruilverkaveling als eerste bij het kantoor stond om verplaatsing aan te vragen. ‘Je moet wel zorgen dat je meekomt nu het eenmaal zo besloten is’, zou hij gezegd hebben. Gelukkig stelt de overheid de eerste tien jaar een groot bedrag rentevrij beschikbaar en alleen als je 70 tot 80 procent van je land bij huis krijgt moet je meteen betalen. Anders wordt het uitgesmeerd over dertig jaar.

Wegen geasfalteerd
Een ander voordeel van de verkaveling is dat de wegen geasfalteerd worden nu de overheid die in beheer heeft. Als halverwege de jaren zeventig de ligboxstallen in opkomst zijn, zijn de grindwegen in Mastenbroek kapot als de ligboxenstal klaar is. Klaas zegt er nu over: “we waren verkeerd bezig om tegen de ruilverkaveling te zijn. Het heeft ons veel gebracht, de polder – en daarmee de bedrijven in de polder - had zich nooit zo kunnen ontwikkelen als er niet verkaveld was. Als wij zelf de wegen hadden moeten betalen en het vervangen van de bruggen, was het nooit zover gekomen!”

Bron(nen): 
Klaas Hengeveld
Auteur: Annet Jonker
Foto's: Annet Jonker, Waterschap IJsseldelta
sluiten

Verhaal: Waterschap Mastenbroek: wegen en dijken

Waterschap Mastenbroek: de wegen en dijken
Normaal gesproken hoorden de wegen niet bij het Waterschap. Maar omdat dit in de polder Mastenbroek vanaf de drooglegging al zo was, waren de wegen in Mastenbroek eigendom van het Waterschap. Dat hield in dat de gemeente of het rijk niets aan het onderhoud van de wegen betaalde. Dat moesten de inwoners van Mastenbroek zelf doen.

De wegen
Lang werd het meest over het water vervoerd. Het verkeer over de weg kwam eeuwenlang op de tweede plaats. Tot begin 20e eeuw waren de wegen onverhard. Langzamerhand kwam hier verandering in: stukje bij beetje werden de wegen verhard met steen, puin en met sintels (overblijfsel van de steenkool waarmee de fabrieken gestookt werden). Later kwam er grind over deze verharding. Maar lang niet overal tegelijk. Tot in het begin van de twintiger jaren werd de weg aan de ene kant van de Wetering de witte kant werd genoemd en de andere kant de zwarte. Dit naar de kleur van de verharding. Dit werd allemaal over het water aangevoerd. Toen de wegen eenmaal goed verhard waren, moest het vervoer over het water het afleggen tegen het vervoer over de weg.

Kostenpost
De wegen en het onderhoud moest door de bewoners zelf betaald worden en waren dan ook een grote kostenpost. De inwoners waren er dan ook zuinig op. Reden er tot 1950 maar enkele auto’s in de polder, na 1960 veranderde dat. In 1960 komt de schaalvergroting en daarmee ook het zwaardere vervoer op gang. Voor Mastenbroek betekende dat de paard en wagens, die rond de drie ton konden vervoeren en waar de wegen en bruggen op afgestemd waren, vervangen werden door tractoren en vrachtwagens met veel zwaardere vrachten.

Vergunningen
Daarom was het voor particulieren die niet in de polder woonden, niet toegestaan met de auto de polder in te rijden. Er stond bij elke toegangsweg van de polder een bord: verboden voor auto’s. Hier werd ook nadrukkelijk op gecontroleerd. De politieagenten stonden aan de Driebruggen, Het Vosje en Kruisvliet (kruispunten in de polder) te controleren en als je geen ontheffing had, moest je gewoon betalen. Als polderbewoner kon je met een vergunning de hele polder door. Als er tractoren en later vrachtauto's de polder door moeten, moest hier een speciale vergunning voor worden aangevraagd. Als je van buiten de polder kwam kreeg je alleen ontheffing van het verbod voor de route die je rijden moest. Je vroeg dat aan bij het kantoor van het waterschap en de provincie gaf hem af.

Ruilverkaveling
Ondanks deze maatregel konden de wegen in Mastenbroek, grindwegen op veengrond, het zwaardere vervoer niet aan, evenals de smalle houten bruggen die hier niet op berekend waren. Verder waren de weteringen ondiep en vol modder door achterstallig onderhoud. Daarom vraagt het waterschap een ruilverkaveling aan, om de wegen kwijt te raken aan de gemeente en om subsidie te krijgen voor andere zaken zoals een nieuw gemaal. In 1973 wordt er gestemd en het voorstel wordt aangenomen en zo wordt de ruilverkaveling in gang gezet.
Tot de ruilverkaveling waren de bruggen eigendom van het waterschap. Die moesten elke zomer geteerd worden, zowel de boven als onderkant. De firma Mol uit Genemuiden kwam met bokken en die zorgde ervoor dat het onderhoud gebeurde. De leuningen werden geverfd met aluminiumverf door de wegwerkers.

Waarschuwingen
Als er gevaar was met hoog water, werd vroeger de stormlantaarn, die heel ver scheen, op een hoog punt opgehangen. Er waren allemaal ijkpunten: Hasselt, Genemuiden, ’s Heerenbroek en nog meer. Dit om elkaar te waarschuwen hoe de toestand van de dijken was, want er was nog geen telefoon. Men vroeg dan: zijn er al lichten? Eén licht betekende: waarschuwing, twee lichten: spannend, drie lichten: dijk doorgebroken.
Na de oorlog is de Kamperzeedijk grotendeels afgegraven en de weg verbreed. De Afsluitdijk was gelegd in 1933 en daardoor was het gevaar voor overstromingen veel minder groot. De zgn. slaperdijk ligt er nog wel.

Trechter
Het waterschap Mastenbroek was helemaal omringd door dijken om het water van het Zwarte Water, het Zwarte Meer, de Vecht en de IJssel buiten de polder te houden. In 1980 ging het Waterschap Mastenbroek op in Waterschap IJsseldelta. IJsseldelta is het zinkputje van Overijssel, het laagste punt. Het water van de Vecht, de IJssel en het gemaal bij Zwartsluis, Zedemuiden, waar het water uit Drenthe terecht komt, komt allemaal bij IJsseldelta terecht. Dus moesten de dijken wel goed voor elkaar zijn. De Noordoostpolder en de Flevo-polder werden aangelegd. Als je op de kaart kijkt heb je eigenlijk een grote trechter naar Kampen toe. Bij Noordwesterstorm stuwt de wind heel veel water de trechter in richting Kampen en Mastenbroek. Vandaar ook de bouw van de Balgstuw bij de Ramspol.

Bron(nen): 
Bron: Albert van Ittersum, J. Kroes (knipsel uit Deltapost uit archief fam. Knol)
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit het archief van Albert van Ittersum, Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Waterschap Mastenbroek: taken

Globaal waren er rond 1945 in Nederland 1000 gemeenten en 2000 waterschappen. In 2012 zijn er nog ongeveer 300 gemeenten en 25 waterschappen overgebleven. “Het was begin en midden vorige eeuw een totaal andere openbare samenleving,” vertelt Albert van Ittersum, geboren en getogen in Mastenbroek en jarenlang dijkgraaf van Waterschap IJsseldelta waar Mastenbroek na de fusie van 1970 onder viel.
Een korte schets van de periode pakweg 1900 tot 1950 in Mastenbroek: er waren geen auto’s, geen televisies, mensen gingen niet op vakantie, de meeste mensen hadden alleen de lagere school als opleiding. Het merendeel van de bevolking van de polder was Protestants. De school en de kerk vormen nog steeds het centrum van de polder Mastenbroek.
Alles werd thuisbezorgd, zowel voor de mensen als de dieren. Het was een hele kleine wereld. Men ontmoette elkaar in Zwolle, waar op vrijdag de vee-, lappen- en warenmarkt gehouden werd. Naar Kampen ging men op maandag, want daar werd dan markt gehouden en op zondag zag men elkaar in de kerk.
In deze wereld speelde het waterschap een grote rol. Het Waterschap Mastenbroek was een heel oud waterschap van 8000 ha. groot. Voor die tijd was dat heel erg groot, het waterschap had zelfs een eigen Waterschap huis aan de Potgietersingel in Zwolle. Een secretaris en een poldermeester (technische man) waren, net als de ongeveer zes wegwerkers, in vaste dienst.
Het waterschap had de volgende taken:
- De waterkering: het beheer en onderhoud van de dijken
- De waterbeheersing. In Mastenbroek betekende dat de vele kilometers Weteringen van Oost naar West en van Zuid naar Noord in eigendom en beheer van het waterschap waren. Het waterpeil werd geregeld door middel van de gemalen, die ook beheerd en onderhouden werden door het waterschap.
- De wegen. De meeste waterschappen hadden niets van doen met de wegen, maar in Mastenbroek hoorden de wegen sinds de drooglegging onder het waterschap. Er waren veel wegen in de polder. Langs de Bisschopswetering, de Oude Wetering en de Nieuwe Wetering liep zelfs aan weerskanten een smalle grindweg.
Om dit alles te kunnen doen moesten de inwoners van de polder Mastenbroek belasting betalen, het waterschap kreeg geen Rijksbijdrage. De zgn. polderbrieven werden in het najaar door de wegwerkers rondgebracht. De polderbrieven spraken over weggelden en molengelden. De wegen
( en bruggen) kostten net zo veel als de hele bemaling, gemalen en onderhoud van de weteringen. Van oudsher hoorden de wegen in Mastenbroek bij het waterschap, dat was zeldzaam in Nederland. Het Waterschap was eigenlijk hét publiekrechtelijke lichaam van Mastenbroek. Bij de gemeente kwam je alleen om een kind aan te geven of een overlijden.

Bron(nen): 
Albert van Ittersum
tekst en foto's: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Waterschap Mastenbroek: bestuur

Waterschap Mastenbroek: bestuur
Het Waterschapsbestuur ( of dijkstoel) bestaat uit een dijkgraaf, de heemraden en de hoofdingelanden. De dijkgraaf is de voorzitter van het dagelijks bestuur, dat bestaat uit de dijkgraaf en de heemraden. De dijkgraaf is ook voorzitter van het Verenigd College (algemeen bestuur), dat bestaat uit de dijkgraaf, heemraden en hoofdingelanden. Alle inwoners van een waterschap worden ingelanden genoemd.
“Tegenwoordig kun je solliciteren om dijkgraaf te worden, vroeger moest je voorgedragen worden”, vertelt Albert van Ittersum. “Van der Wal, die toen dijkgraaf was van IJsseldelta, waar Mastenbroek toen onder viel, ging in 1980 met pensioen. Toen kwamen ze vragen of ik ervoor voelde en werd voorgedragen aan de provincie, samen met iemand anders. Ik kreeg een gesprek met de Commissaris van de Koningin van Overijssel, dat was toen de heer Niers. Dat zal in orde zijn geweest, want ik kreeg later bericht dat ik het geworden was. Als dijkgraaf wordt je beëdigd door de koningin via de Commissaris van de Koningin.
Dat was best ingrijpend, ik was boer, we hadden een gezin met kleine kinderen. Ik had andere dingen al opgezegd, zoals de gemeenteraad, omdat ik er geen tijd voor had. Tegelijk was dit iets waarvan je weet: dit komt maar één keer en nooit weer. Ik ben indertijd benoemd voor 65%, dus parttime. Ik heb toen meteen een arbeider genomen om het bedrijf voort te zetten. Ik was eigenlijk zeven dagen per week aan het werk”.
Vroeger, toen Mastenbroek nog een eigen Waterschap had, ging het anders. Het Waterschap was meer van de boeren. Zij hadden belang bij een goede waterhuishouding in de polder, zij moesten de belasting aan het Waterschap betalen en zij hadden het meeste zeggenschap. Per vijf hectare grond had je één stem, met een maximum van vijf stemmen. Hoe meer grond je had, hoe meer zeggenschap dus ook. De pachters mochten niet stemmen, dat mocht je alleen als je zelf grond bezat.
Albert van Ittersum: “het stemmen voor het waterschapbestuur was erg belangrijk. Dat had met het inkomen van de mensen te maken. De polder is bij Zwolle hoger gelegen en bij de Kamperzeedijk lager. De mensen die op hoge grond woonden, wilden ook een bestuurder van de hoogte, want die had ook belang bij een hoog waterpeil. De mensen die op lager gelegen land woonden, wilden juist het waterpeil iets lager hebben, zodat het land meer draagkracht had. Als je ruzie wilde hebben, moest je over het waterpeil beginnen! Het was zelfs zo belangrijk dat de dominee van de kerk van Mastenbroek in de vijftiger jaren in het kerkblad schreef dat het zo glad was dat de mensen niet naar de kerk konden komen, maar dat ze wel naar Zwolle toe konden om te stemmen voor het waterschap”, lacht hij. “Overigens werden er hier en daar in de polder dijkstoelhuisjes gebouwd, magazijnen waar het gereedschap lag dat nodig was om de dijken en wegen en weteringen te onderhouden. Bij Rademakerszijl staat er nog een”.

Albert van Ittersum is van 1980 tot 1997 dijkgraaf van Waterschap IJsseldelta geweest. Toen hij kwam waren er 25 mensen in dienst, toen hij vertrok waren het er 35. Albert: “als dijkgraaf ben je voorzitter van het bestuur en het bestuur is eindverantwoordelijk. Je moet de mensen kennen en weten wat er speelt. De secretaris en het hoofd van de technische dienst waren ook in vaste dienst. De secretaris gaf leiding aan het secretariaat (zeven mensen) en het hoofd van de technische dienst (vroeger in Mastenbroek poldermeester genoemd) gaf leiding aan 25 mensen van de buitendienst.
Verder ben je woordvoerder naar buiten toe, vergadert veel, zeker toen de dijkverzwaring aan de orde was heb ik veel vergaderd. De functie-inhoud is te vergelijken met het werk van de burgemeester. Ik was natuurlijk ook nog boer en bleef ook schouwheer. Dat vond ik gewoon leuk om te doen, zo praktisch bezig zijn”.
In 1970 worden dertien waterschappen rond Kampen samengevoegd, waarvan Mastenbroek de grootste is, tot waterschap IJsseldelta van 23,5 duizend hectare groot. De burger krijgt ook zeggenschap en zitting in het Waterschapbestuur. In 1997 is er weer een fusiegolf: waterschap IJsseldelta gaat op in een nieuw waterschap: Groot Salland.
Het waterschap is van een wat meer eenvoudige boerenorganisatie naar een half groot waterschap, dat wat meer ambtelijk werd, gegaan en is nu een groot ambtelijk lichaam geworden wat met zich meebrengt dat het wat verder van de mensen af staat.

Bron(nen): 
Albert van Ittersum
tekst en foto's: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Waterschap Mastenbroek: de Weteringen

Voor een goede af- en toevoer van het water in de polder was het belangrijk dat de Weteringen en sloten goed onderhouden werden. Daarvoor werden drie keer per jaar de planten van de waterkant en uit de sloten gesneden, begin juni, begin augustus, en begin oktober: de zogenoemde snijschouw. Dit werk werd door het Waterschap Mastenbroek, eigenaar van de Weteringen, aanbesteed in het voorjaar. Voor een paar honderd gulden werden mannen ingehuurd, die ongeveer twintig zeisen aan elkaar klonken, met aan beide kanten een stok en een touw. Die werden dan door twee personen steeds heen en weer getrokken, zodat de begroeiing in de sloten tot aan de oever afgesneden werd. Dat moest er dan later uit geharkt worden. Zo konden ze de helft van de wetering meenemen, ze gingen dus een keer heen en een keer terug. Rond 1950 maken de aan elkaar geklonken zeisen plaats voor de maaiboot, in eerste instantie een motorboot met een v-vormig mes dat aan een ketting over de bodem gehaald wordt. Dit werkte niet altijd even goed, vandaar dat het mes vervangen wordt door een rondgaand mes dat de begroeiing op de bodem beter afsnijdt. Rond 1970 wordt de maaiboot vervangen door de rijdende kranen op grote wielen of rupsbanden, die dicht langs de kant rijden. Deze zijn uitgerust met een groot snijdend mes dat over de bodem gaat en dat elke vier meter het afval op de kant kiept.
De zijgraven (of op z’n Mastenbroeks: zeegraven, die naast de Weteringen liepen) moesten ook in juni en augustus vrijgemaakt worden van planten. Bovendien moesten deze begin oktober uitgediept worden, de modderschouw. Dit moest gedaan worden door de boeren of ingelanden. Zij moesten maaien aan de kant waarop ze land hadden. Eén keer in de zeven, acht jaar moesten de sloten ook aan de kant van de weg door de boeren gedaan worden. Dan moesten de zoden eruit gehaald worden, want dan groeiden de wortels van de planten te ver de sloot in. De bermen aan de weg kant werden vaak gemaaid door kleine boeren uit bijvoorbeeld ’s Heerenbroek en Wilsum. Die mochten daar hooien. Maar in het najaar moesten boeren uit Mastenbroek wel zorgen dat de hele sloot schoon was. Het waterschapsbestuur kon ’s zomers een noodschouw verordenen als het spannend werd met de aanvoer of afvoer van het water. De schouw moest altijd voor een bepaalde tijd gedaan zijn.
Dan bleven nog de sloten tussen de kavels over. Deze moesten ook elk jaar vrijgemaakt worden van waterplanten en oeverbegroeiing. Deze werden om het andere jaar eind oktober gemodderd (uitgediept). Dit moesten de boeren (ingelanden) die land aan een sloot hadden zelf doen. Na de ruilverkaveling werd dit veranderd in een blokschouw: elke boer kreeg sloten toegewezen rond percelen die hij moest snijden en modderen.
Het waterschap had beëdigde schouwheren. Dit waren vaak bestuursleden of boeren die opgeleid waren en de eed afgelegd hadden dat ze dit naar eer en geweten zouden doen. Zij kwamen keuren of de schouw goed gemaakt was. Stond er toch nog hier en daar gras of planten, dan kreeg je een boete van vijf gulden. Dan moest je alsnog zorgen dat het binnen veertien dagen verdwenen was. Als je pachtboer was, dan ging de brief naar de eigenaar van de grond. Die kwam dan naar de pachtboer om te zeggen dat de schouw afgekeurd was. Dat was haast nog erger dan de boete van vijf gulden, dat was de eer van de pachtboer te na.
De schouwheren werden vroeger altijd vergezeld van een polsdrager. Als schouwheer was je beduidend hoger in stand dan de polsdrager. De polsdrager droeg de lange polsstok, want dat was te lastig en te min voor de schouwheer. Die moest de kaarten bestuderen van de sloten waar hij moest schouwen om te zien van wie het land was en allebei, dat ging niet. De schouwheer keurde het ene jaar de ene sloot en het andere jaar de volgende. Hij moest overigens wel zelf over de sloot springen met de polsstok.

Bron(nen): 
Albert van Ittersum
tekst en foto's Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Onderhoud aan de polder

Het waterschap had ten tijden van de ruilverkaveling een grote invloed en een hoge waardering van hun bewoners. Voor de bewoners had de dijkgraaf en hoofdingelanden meer aanzien dan burgemeester en wethouders. In 1965 was het waterschap van mening dat ze in moeilijkheden kwam om de polder te beheren omdat de kosten te hoog zouden oplopen. De wegen en bruggen waren bijna allemaal aan een grote onderhoudsbeurt toe. Polderwegen waren in eigendom van het waterschap en niet van de gemeentes (de polder viel onder de gemeenten IJsselmuiden, Genemuiden, Hasselt en Zwollerkerspel).

Na de vraag om subsidie voor het onderhoud kreeg men het advies een verkaveling aan te vragen waarin alles kon worden ondergebracht. Hierdoor konden een betere ontwatering, ontsluiting van de wegen en kavelruil (door de jaren heen was er zo vaak grond verkocht dat vele bedrijven meerdere kavels hadden en soms een hele kleine huiskavel) mogelijk worden gemaakt. Ook door de snel ontwikkelde landbouw was behoefte aan efficiëntie; om bij te kunnen blijven en om de bedrijven te kunnen ontwikkelen.

Door bedrijfsverplaatsingen kon ruimte worden gemaakt voor grote huiskavels. Daardoor kwamen er boerderijen langs wegen waar nog nooit iets had gestaan.
De openheid werd een beetje aangetast; de wegen aan beide zijden van de drie hoofdweteringen ‘zuid-noord’ werden vervangen door één weg, maar door een bijzonder plan kon de wetering blijven bestaan, al was het wel aan de wisselende zijden van de weg, en bleef hierdoor het zicht op de speciale terpboerderijen gespaard.

Bron(nen): 
Bernard Reuvekamp
Subscribe to RSS - waterschap