sluiten

Verhaal: Ruilverkaveling Mastenbroek - deel 2

Aangevraagd 1969
Gestemd 1973
Begin Uitvoering 1975

De ruilverkaveling in Mastenbroek is wel de ingrijpendste verandering geweest sinds de inpoldering in 1364 door Bisschop Jan van Arkel van Utrecht. De polder werd toen in grote blokken verdeeld en ontsloten, op een manier die 600 jaar stand heeft gehouden en tot op heden nog in stand is.

De polder heeft vele tegenslagen moeten verwerken. Eerst rooftochten door middeleeuwse bendes, later veeziekten, overstromingen en oorlogen. Van september 1944 tot april 1945 heeft de Duitse bezetter zelfs de polder onder water gezet om de oprukkende geallieerden te hinderen.
Het waterschap had in de polder een grote invloed en genoot ook waardering van de bewoners: de dijkgraaf en hoofdingelanden hadden meer aanzien dan burgemeester en wethouders.
De polder Mastenbroek viel onder verschillende gemeenten: IJsselmuiden, Genemuiden, Hasselt en Zwollerkerspel. Het waterschap was in de jaren 1965 van mening dat men in moeilijkheden kwam om de polder te beheren, de kosten zouden te hoog op lopen.
De wegen en bruggen waren bijna allemaal aan een grote onderhoudsbeurt toe.
De polderwegen waren in eigendom van het waterschap en niet van de gemeenten.

Na de vraag voor subsidie om dit voor elkaar te maken kreeg men het advies een verkaveling aan te vragen waarin alles kon worden ondergebracht: een betere ontwatering, ontsluiting van de wegen en kavelruil. Door de jaren heen was er zo vaak grond verkocht dat vele bedrijven meerdere kavels hadden en soms een heel kleine huiskavel. En door de snel ontwikkelde landbouw was er behoefte aan efficiëntie, om maar bij te kunnen blijven en de bedrijven te kunnen ontwikkelen.

Door bedrijfsverplaatsingen kon ruimte gemaakt worden voor grote huiskavels. Daardoor kwamen er boerderijen langs wegen waar nog nooit iets had gestaan.
De openheid van de polder werd een beetje aangetast. De wegen aan beide zijden van de drie hoofdweteringen werden vervangen door één weg. Maar door een bijzonder plan - Het plan Vallen - kon de wetering blijven bestaan, al was het wel aan wisselende zijden van de weg. Hierdoor bleef het zicht op de speciale terpboerderijen gespaard.

De nieuwe wegen werden aangelegd op een tot op het zand uitgegraven tracé en vervolgens met zand uit de zandwinplas aan de Kerksteeg opgehoogd zodat er stevige ondergrond was voor het zware verkeer van nu. De oude wegen waren in de jaren aangevuld met puin en grind maar nooit was er de zachte ondergrond verwijderd, met als gevolg dat ze bleven verzakken.

Maar niet iedereen zag dat zitten in de polder !!
Het wordt veel te duur, dat kunnen we nooit meer opbrengen, werd er gezegd. Vele vergaderingen en voorlichtingsbijeenkomsten zijn er geweest om een goed oordeel te vormen. Ook moest iedereen zo nodig zijn of haar invloed laten blijken. Zo werd de toenmalige voorzitter van de Boerenpartij, Koekoek, door tegenstanders naar het Trefpunt in Mastenbroek gehaald om meer tegenstemmers te werven.
Op die avond zat het Trefpunt nokje vol. Maar na een uurtje wachten was de heer Koekoek er nog niet, waarop de voorstanders zeiden: “Geen wonder, hij kan het heus niet vinden waar hij moet wezen met al die smalle weggetjes in Mastenbroek.”

Dat de wegen smal waren ondervond ook een delegatie van de cultuurtechnische dienst uit Utrecht die per bus kwam kijken of het wel noodzakelijk was om hier een verkaveling te houden. De bus reed over de Bisschopswetering toen er een auto uit tegengestelde richting kwam en de chauffeur geen kant meer uit durfde, hangend boven de Wetering met zijn bus.

Ook kregen de natuurverenigingen te veel te vertellen en moesten de bewoners te veel grond inleveren ten behoeve van nieuwe natuur (een weidevogel reservaat “Het Jutjesriet”).
Dat was een heel gevecht want de clubs hadden toen ook al veel te vertellen. Wat niet door iedereen werd gewaardeerd, aldus Bernard Reuvekamp. “Er werd door anderen over onze grond beslist en dat waren we niet gewend!”
Al met al werd er eind 1973 gestemd en met overmacht stemde men VOOR de verkaveling: 1368 stemmen voor en 113 tegen. Dus 74 procent voor en 26 procent tegen.

Eerste schop:
Na een lange voorbereiding (vanaf 1969) werd in 1975 daadwerkelijk de eerste schop in de grond gezet.
De voorbereidingscommissie werd benoemd tot verkavelingscommissie, die eensgezind met behulp van deskundigen het een en ander in goede banen leidde. En wat verbaasde de commissie: op de eerste zitting in het tijdelijke kantoor dat stond aan de Bisschopswetering te ’s-Heerenbroek meldde een van de grootste tegenstanders zich aan voor verplaatsing. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald, moet hij gedacht hebben.
Maar dat was wel de beste oplossing voor allemaal en dus geschiedde het.
Maar of het allemaal zo vlotjes verliep zal niemand beamen. Er was veel overredingskracht en geduld nodig om alles in goede banen te leiden. En er werd wel eens een deur hard dicht geslagen, maar zover men weet zijn geen gewonden gevallen!
Een woord van dank aan de aanvragers en uitvoerders van de verkaveling is volgens de schrijver dan dit artikel wel op zijn plaats. “Aan hen is het te danken dat we nu een bijzonder mooie polder hebben waar het goed wonen en werken is. Waar de natuur ook volledig aan zijn trekken komt en waar de bewoners ook trots op zijn.
Samen hebben we de polder sterk gemaakt en daar mag iedereen nu van genieten.
Een oude polder in een nieuwe jas, die hem nog vele jaren zal passen.”

Kosten:
De kosten van de verkaveling worden voor overgrote deel door het rijk betaald. Voor de grondeigenaren bleef er ongeveer 50 tot 100 gulden te betalen per hectare per jaar gedurende 30 jaar. Dit word door de belastingdienst geïnd, de zogeheten ruilverkavelingsrente. Begin jaren ’90 is men begonnen te betalen.
In januari 1988 was de regeling van de kosten gereed: er werd omgeslagen naar het verschil bij de eerste schatting (aan het begin van de verkaveling) en de tweede schatting op 1-12-1983 als rechtsgeldige. Waarbij werd gekeken naar de herschatting ( dempen sloten, in cultuur brengen van vervallende wegen en dergelijke). Nuts bepaling waterbeheersing, ontsluiting, verkaveling. Verrekenposten ondergrondse leidingen, overwegen, enzovoort .
Dit alles werd via een puntensysteem verrekend en zo kwam men tot een omslag
per bedrijf per hectare.
“Alles met elkaar was dit best wel een bewogen tijd, want toen het begon was het een onbekend fenomeen. Wel was er veel voorlichting geweest maar als het op uitvoering aan komt dan heb je er zelf mee te maken”, kijkt Bernard Reuvekamp terug. De vele wisselingen van gebruik van grond, veelal tijdelijk omdat men op enig moment ruimte nodig had voor de werkzaamheden aan wegen, sloten en weteringen.
De beginschatting was geweest. Dit was als uitgangspunt heel belangrijk want daarnaar werd later alles weer naar toegerekend. En dit punt is wel eens onderschat.
Daarnaast werd ook veel op de buurt gelet: er werden nogal wat grond aankopen gedaan om zo een denkbeeldige kavel te volmaken, maar hier had je niet zoveel tijd voor (tot 1 december 1982). “Maar over het algemeen ging het vrij geruisloos, de weg aanpassingen en het verplaatsen van de boerderijen was de grootste klus. Maar naar verloop van tijd werden de bulten grond minder.”
Ook van de voormalige tegenstemmers kreeg de commissie te horen dat deze verkaveling een goede zaak was en dat ze blij waren dat het was doorgegaan, al zagen ze het eerst niet zitten.

Maar er kwam een ander gevaar op zetten: de expansie drift van de gemeenten heeft ook voor Mastenbroek grote gevolgen. Genemuiden en Hasselt willen grond voor de industrie en Zwolle voor woningen in “Stadshagen”. Maar daar lijkt nu de grootste honger van over te zijn en zal de polder weer in rustig vaarwater terecht komen.
Maar stilstand is achteruitgang wordt wel eens gezegd, dus ontwikkelingen zullen er blijven.

Bron(nen): 
Tekst: Bernard Reuvekamp
Foto's Boxem: Fam. Landman
sluiten

Verhaal: Zeilbootjes op de Nieuwe Wetering

Het lijkt een vredig tafereeltje: zacht deinende bootjes op de Nieuwe Wetering. Maar toch ligt hier een direct verband met de Tweede Wereldoorlog. De zeilbootjes zijn namelijk gemaakt van een door een gevechtsvliegtuig afgeworpen kerosine tank.

Op de achtergrond is de boerderij op nummer tien aan de Nieuwe Wetering te zien. Er wappert een vlag. Oud bewoonster G. (Gerritje) Palland-Kijk in de Vegte is bij het bekijken van de foto's gelijk terug in de tijd. “Dat was bij de bevrijding. In de oorlog werden veel van die kerosine tanks in de polder gedropt. Dwarrelde er een naar beneden, dan was hij leeg. Kwam er een tank pats boem omlaag, dan wist je dat hij nog vol met kerosine zat.”
Net als veel anderen had zij zelf een afgezaagde tank in gebruik voor kolenopslag. De bootjes die op de foto zijn vastgelegd door Jan Kroes, werden gemaakt van een halve tank en voorzien van een mast en een zeil. In een van de bootjes zit Berend Kamphof, die destijds ook bekend stond als een knutselaar.
Mevrouw Palland woonde op dat moment nog niet aan de Nieuwe Wetering. Haar man Berend Palland kreeg door de ruilverkaveling de mogelijkheid hier te gaan boeren. Voor die tijd woonde zij nog in haar ouderlijk huis aan de Hasselterdijk 10. “Ik heb altijd op nummer 10 gewoond”, zegt zij glimlachend in haar huidige woning aan de Ridderstraat 10 te Hasselt.
Toch blijft haar geboorteplek heel belangrijk. Boven de kamerdeur hangt een schilderij van de boerderij aan de Hasselterdijk 10 die haar grootvader in 1880 kocht. En in het familie fotoalbum staat niet voor niets de volgende opmerking: “O dierbaar plekje grond waar eens mijn wiegje stond.”
Er kleven ook moeilijke herinneringen aan die plek waar haar man haar vader als boer opvolgde. Vader Jan Kijk in de Vegte (1890) kwam in januari 1943 in kamp Vught om het leven. Hij had een familielid van vlees voorzien. Slachten was in die tijd illegaal en toen dat ontdekt was dacht hij er met een boete af te zullen komen. Maar de Duitse bezetters stuurden hem eerst naar kamp Amersfoort en vervolgens door naar het veel beruchtere kamp Vught.

Redding
Gerritje Kijk in de Vegte trouwde nog in de oorlog, op 1 maart 1945, met Berend Palland. Al hun acht kinderen werden aan de Hasselterdijk geboren. Achter de boerderij is een groot water en vanzelfsprekend was ook het Zwarte Water dichtbij. Dat deed vader Jan ooit besluiten om zijn drie dochters te laten leren zwemmen. Iets wat Gerritje vele jaren later goed van pas kwam. Zoon Arie raakte in 1954 op tweejarige leeftijd te water en dreef al een paar meter uit de kant toen zijn moeder de kolk insprong. “Gelukkig had ik klompen aan en kon ik Arie op tijd redden, want Berend kon niet zwemmen.”
Ten tijde van de foto met het zeilbootje woonde Harm-Jan Kamphof met zijn derde vrouw Eppie Schaapman in de boerderij aan de Nieuwe Wetering 10. Toen het echtpaar Palland er begin jaren ‘80 zijn intrek nam bleef de ongetrouwde Harmpje Kamphof nog in haar deel van de boerderij wonen. Nu woont de 89-jarige mevrouw Palland dus in Hasselt, alleen want haar man is in 2008 overleden. Zij heeft echter veel steun aan haar kinderen. Haar jongste zoon Gerben en zijn vrouw Margreet zijn nu verantwoordelijk voor het boerenbedrijf in Mastenbroek.

Bron(nen): 
Bron: G. Palland-Kijk in de Vegte
Foto's: G. Palland-Kijk in de Vegte, Jan Kroes
Auteur: Rita Ras
sluiten

Verhaal: Schaatswedstrijden en ongelukken

Als de weteringen ’s winters dichtgevroren waren, pakten veel mensen de schaatsen en maakten soms hele tochten. Van Hasselt naar Kampen bijvoorbeeld. Hannie Knol herinnert zich dat de Hasselterwetering onder de bruggen van ’t Vosje richting Hasselt meestal niet helemaal dichtvroor.

Af en toe werd er bij Kruisvliet een schaatswedstrijd georganiseerd. Soms alleen voor de schoolkinderen, maar soms ook voor volwassenen. In de polder, waar iedereen elkaar kende, wist men ook wel van elkaar wie goed kon schaatsen en dus een beoogde winnaar was.

In de jaren 50 van de vorige eeuw was er ook een schaatswedstrijd georganiseerd. Veel mensen, zowel boeren als knechten, gaven zich op en iedereen verwachtte dat Siem Bergman wel zou winnen. Hij schaatste bijna altijd iedereen er uit. Toch schaatste deze keer een knecht nog beter en Siem belandde op de tweede plaats. De favoriet was tweede geworden en daar was hij niet zo blij mee.

Toen de prijzen uitgereikt werden stond hij iets te drinken. Toen hij naar voren geroepen werd om de tweede prijs in ontvangst te nemen, maakte hij niet zoveel haast. Zijn naam werd voor de tweede keer afgeroepen en hij zei: “Rustig maar, het vermaak gaat voor de zaak!”

Over de weteringen in Mastenbroek waren verschillende houten bruggen waar je als schaatser flink uit moest kijken. Onder de bruggen was het ijs niet altijd even dik, vooral bij de Hasseltse Wetering stond er vaak links of rechts nog water. Het was zaak om flink vaart te houden, dan ging het meestal wel goed. Maar om onder de brug door te komen, moest je ook flink bukken. Je stootte vaak je hoofd en er lagen dan ook geregeld kleine plasjes bloed.

Een echt ongeluk gebeurde er een keer bij Oosterholt. Iemand (die niet uit de polder kwam) stootte daar zijn hoofd zo hard tegen de brug dat hij er een hersenschudding of schedelbasisfractuur aan overhield.

Bron(nen): 
Hannie Knol
Auteur: Annet Jonker
Foto's: familie Bergman, Knol, V.d. Kolk
Hoort bij locatie: 
sluiten

Verhaal: Fontein vanaf de maaiboot

Als Willem Sleurink, één van de wegwerkers in de polder Mastenbroek, op een ochtend in zijn maaiboot stapt om weer aan het werk te gaan, schrikt hij vreselijk. Als hij de boot aan heeft geslingerd, spuit er een fikse straal water uit de pijp. Gelukkig doet de motor het nog wel. Hij besluit om vanmiddag, na het maaien van de bodem en de oevers van de Weteringen, in de buurt maar eens rond te vragen. Kwajongens!

Een eind verderop ziet hij een nest van een waterhoentje. Even kijken of er ook eieren in liggen, dan heeft hij zo meteen een lekker gekookt eitje tussen de middag. Ja hoor, er liggen nog eieren in. Willem neemt er één uit, die hij in de bak legt die boven op de motor staat en waar het hete water in komt dat de motor gekoeld heeft. Dat zal straks wel smaken.

Als hij ’s middags weer bij de plek komt waar de boot ’s nachts altijd ligt, loopt hij even naar de boerderijen die in de buurt staan. Maar de boeren daar weten van niets en hun kinderen zijn niet thuis…

Sleurink zat ook wel eens op de wals. Eind jaren '50 werd er aan de Milligersteeg grind gestort en dat werd aangereden met een wals.

Bron(nen): 
Hannie Knol, Siem van Dijk
sluiten

Verhaal: De redding van Jentje Selles

De school is uit, de kinderen komen naar buiten en knopen hun dikke jassen dicht. Het is herfst en het is koud. ‘Zullen we tikkertje doen,’ roept Annigje Kanis. Meteen zijn Arend Kanis en Henk Selles ervoor te vinden, ze moeten toch allemaal dezelfde kant op naar huis. Veel verkeer is er niet op de smalle grindweg, de kinderen zijn gewend om op straat te spelen. Meestal doen ze een soort tikkertje: de tikker moet op straat blijven staan en iedereen die langs hem heen wil tikken. Natuurlijk proberen de anderen om in de berm langs hem heen te komen. Heeft hij iemand getikt, dan is diegene de tikker. De kinderen spelen en joelen van plezier. Hier, die was bijna getikt.

Het ongeluk
Jentje Selles holt met nog twee kinderen langs de tikker. Gelukkig is zij het verst bij de tikker vandaan, zij zal er wel langs komen. Dan krijgt ze een duw: degene die het meest op straat loopt probeert niet getikt te worden en springt opzij. Jentje schiet naar rechts en glijdt met één been de Oude Wetering in. Ze probeert uit alle macht om niet verder te glijden, maar er is geen houden aan: even later ligt ze in het koude water. Door de snelle stroom drijft ze snel van de kant af. Ze kan niet zwemmen en roept radeloos om hulp. De andere kinderen staan even heel stil. Dan komt Jan Willem Witten hard aanlopen. Hij is één van de wegwerkers en dichtbij aan het werk. Hij heeft gezien dat Jentje in de Wetering terecht is gekomen. Hij heeft een lange stok bij zich, maar het lukt niet. om Jentje aan wal te trekken. Jentje voelt hoe ze langzaam naar beneden zakt, haar jas is loodzwaar, wat is ze koud…

De redding
Dan voelt ze plotseling een sterke hand, die haar weer omhoog trekt en naar de kant brengt. Het is Harm Landman, die bij haar vader op de boerderij werkt. Harm brengt haar snel naar huis, waar haar moeder haar uit de natte kleren helpt en bij de kachel zet.

Later hoort ze van de andere kinderen hoe Harm, die in de buurt aan het werk was, het hulpgeroep hoorde. Hij is met kleren en al in het water gesprongen om haar er uit te halen. “Je moet Harm iets geven omdat hij je uit het water heeft gehaald,” zeggen haar vader en moeder. Ze geeft een mooi zilveren potlood, dat Harm altijd heeft bewaard. De kinderen van Harm Landman herinneren zich goed dat ze af en toe met het potlood mochten spelen, alleen als ze ziek waren. Dan ging het glazen deurtje open waarachter het potlood lag en dan voelden ze zich heel bijzonder!

Bron(nen): 
Wiily Post - Landman
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief familie Landman
sluiten

Verhaal: IJspret

“Pappa, het is nu morgen, gaan we nu een iglo bouwen op het ijs?” Eén van de dochters Landman staat bij haar vader en kijkt hem vragend aan. “Ja, we gaan straks naar buiten en dan gaan we bezig. Zoek maar vast je laarzen en je jas op. Misschien doen de anderen ook wel mee!” Ze is al weg. Even later horen Harm en Jennigje haar al roepen: ‘Jantiena, doe je ook mee een iglo bouwen samen met pappa?’

Iglo bouwen
Wat is het in de polder heerlijk als het winter is! De weteringen en sloten zijn stijf bevroren en overal wordt geschaatst. Harm is met zijn kinderen bezig om van grote brokken sneeuw een iglo te bouwen. Het schiet al mooi op. “Zal ik kijken of mamma al bezig is,” vraagt één van de kinderen een poos later, “De iglo is al bijna klaar!” “Doe dat maar, dat is een goed idee,” lacht haar vader. Ze is al onderweg. Want ze weet heel goed dat ze, als de iglo klaar is, in de iglo mogen. En mamma maakt dan altijd warme chocolademelk, die ze daar op mogen drinken! Gelukkig, mamma heeft de chocolademelk al klaar. “Had je er zo’n zin in? Ga maar vast naar buiten en neem de kommen even mee, dan kom ik achter je aan,” zegt Jennigje. Even later zitten de kinderen allemaal in iglo van de lekker warme chocolademelk te genieten.

Schaatsen
“Toen wij klein waren zette mijn vader ons op het aanrecht om ons de schaatsen onder te binden,” vertelt één van de ‘meisjes Landman’ verder. “Dan tilde hij ons op en zette ons zo achter het huis op de sloot neer. Hij bond ze ons één keer onder, je hoefde later niet weer te komen als het niet goed zat ofzo. Pappa ging altijd met ons schaatsen, ook wel tochten door de polder, over de Weteringen. Maar je moest wel goed kunnen schaatsen, hij had geen zin om steeds te wachten. Een buurmeisje van ons wilde ook graag mee, maar zij kon niet zo goed schaatsen. Toen we bij de brug waren zei hij: ‘als je niet mee kunt komen moet je weer naar huis!’ Maar dat zei hij ook tegen ons hoor”.

“Op zondag mocht er niet zomaar even een rondje geschaatst worden, alleen heen en terug naar de kerk. We hingen de schaatsen dan over het hek bij de kerk en trokken onze slofjes aan. Onze vader was ook erg zorgzaam. Toen we wat ouder waren, vijftien zestien jaar, ging hij met ons mee naar de ijsbaan in ’s Heerenbroek. Hij schaatste dan eerst zelf ook een poosje en dan ging hij naar zijn collega, Jan Esselink, koffiedrinken.

De ijsbaan
Jan Esselink vonden we altijd een grappige man. Hij woonde bij de ijsbaan, en als hij terugkwam van zijn werk riep hij bij de ijsbaan altijd: ‘Ho fietse, hier woont Garregie!’ Gerrigje was zijn vrouw.
Als vader Landman dan naar Jan ging, mochten de dochters een poosje alleen – en met de jongens – schaatsen. ‘Met een uurtje moet je klaar zijn’, zei hij dan. Als hij dan terugkwam zei hij altijd: kinders, wi’j goat op huus an.’ ‘Och pappa, nog even, nog één baantje’, zeiden wij dan steeds. Hij ging dan nog weer even met iemand staan praten. Totdat hij er genoeg van had en dan hij: ‘En nou zetten we er een punt achter!’ ‘En wij een uitroepteken,’ riepen we dan, lachen de dochters. “Maar hij ging wel altijd met ons mee.”
Ze herinneren zich nog dat hun ouders in 1944, toen de polder onder water stond, een keer een kachel op een slee hebben vervoerd van of naar een tante die in Grafhorst woonde.

Bron(nen): 
Willy Post - Landman en Jantina Landman
Auteur: Annet Jonker
Foto's: internet en Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Wegwerker Harm Landman

“Komen jullie even koffiedrinken, het is er wel weer tijd voor,” wordt er geroepen vanaf de boerderij waar Harm Landman met twee collega’s aan het werk is. “Ja, we komen er aan,” roept hij met een brede grijns. Zo gaat het vaak. Iedereen kent Harm Landman en zijn collega-wegwerkers en zij kennen ook iedereen. Ze onderhouden immers met negen man de wegen en weteringen in de polder?!

Werk in de winter
’s Winters zorgen ze dat de gaten in de grindwegen weer gevuld worden en strooien ze zout, vermengd met zand op de weg. Met z’n tweeën zittend achter op een platte kar, strooien ze dit met brede armbewegingen vanuit een zaaibak over de weg. Later gebeurt dit met een soort kipkar: de één schuift toe, de ander strooit.

Werk met het water
Ook de sluizen, die soms half in de Weteringen staan, worden door hen bediend. Soms moet er een plank bij of een plank af. Die moeten ze dan tussen de gleuf in de betonnen palen uithalen. Bij het Frankhuis zijn deuren. Als het te droog is, moeten de deuren geopend worden zodat er water de polder in kan stromen. Elke twee weken controleren ze de peilbuisjes.

Maar het meeste en vaak ook het zwaarste werk is het schouw maken. Er worden lange zeisen aan elkaar gemaakt, die heen en weer over de bodem van de Weteringen getrokken moeten worden. Ook de kanten van de Weteringen worden met zeisen gemaaid, later met machines. Maar de machines kunnen niet overal bij, de hoekjes worden nog altijd handmatig gedaan. De ‘streuge’, de pollen die aan de oever staan, moet nog steeds handmatig gemaaid worden. Dat werd later als stro gebruikt, want stro was duur. Het werk werd dus op den duur wel wat gemakkelijker, maar bleef zwaar.

En dan de modderschouw, méters schouw werden er gemaakt. De sloten moesten worden uitgediept met een modderbeugel, een lange stok met een net eraan. Dit werd door de sloot gehaald en dan werd de modder over de schouder heen op de kant gelegd. “Mijn vader was een hele sterke man, maar als hij dan ’s avonds thuis kwam, sliep hij zo,” vertelt een van de ‘meisjes Landman’. “Hij dronk altijd een beker melk of thee, soms met een schep honing er in. Hij ging naaste de kachel zitten en dan was het maar even of hij sliep!”

'Personeelsuitje''
Negen keer per jaar hadden de wegwerkers – ook wel kantonniers genoemd – een gezellige avond. Dan kwamen ze bij elkaar, de vrouwen er ook bij. Bij elke wegwerker een keer, negen keer gezelligheid. Woonde Harm in de polder, de anderen wonen in dorpen om de polder heen. Ze hebben altijd een hele goede en sterkte band met elkaar gehad. Ook na zijn pensionering heeft Harm altijd goed contact gehouden met zijn collega’s.

Bron(nen): 
Bron: Willy Post - Landman
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit het archief van de familie Landman
sluiten

Verhaal: Waterschap Mastenbroek: wegen en dijken

Waterschap Mastenbroek: de wegen en dijken
Normaal gesproken hoorden de wegen niet bij het Waterschap. Maar omdat dit in de polder Mastenbroek vanaf de drooglegging al zo was, waren de wegen in Mastenbroek eigendom van het Waterschap. Dat hield in dat de gemeente of het rijk niets aan het onderhoud van de wegen betaalde. Dat moesten de inwoners van Mastenbroek zelf doen.

De wegen
Lang werd het meest over het water vervoerd. Het verkeer over de weg kwam eeuwenlang op de tweede plaats. Tot begin 20e eeuw waren de wegen onverhard. Langzamerhand kwam hier verandering in: stukje bij beetje werden de wegen verhard met steen, puin en met sintels (overblijfsel van de steenkool waarmee de fabrieken gestookt werden). Later kwam er grind over deze verharding. Maar lang niet overal tegelijk. Tot in het begin van de twintiger jaren werd de weg aan de ene kant van de Wetering de witte kant werd genoemd en de andere kant de zwarte. Dit naar de kleur van de verharding. Dit werd allemaal over het water aangevoerd. Toen de wegen eenmaal goed verhard waren, moest het vervoer over het water het afleggen tegen het vervoer over de weg.

Kostenpost
De wegen en het onderhoud moest door de bewoners zelf betaald worden en waren dan ook een grote kostenpost. De inwoners waren er dan ook zuinig op. Reden er tot 1950 maar enkele auto’s in de polder, na 1960 veranderde dat. In 1960 komt de schaalvergroting en daarmee ook het zwaardere vervoer op gang. Voor Mastenbroek betekende dat de paard en wagens, die rond de drie ton konden vervoeren en waar de wegen en bruggen op afgestemd waren, vervangen werden door tractoren en vrachtwagens met veel zwaardere vrachten.

Vergunningen
Daarom was het voor particulieren die niet in de polder woonden, niet toegestaan met de auto de polder in te rijden. Er stond bij elke toegangsweg van de polder een bord: verboden voor auto’s. Hier werd ook nadrukkelijk op gecontroleerd. De politieagenten stonden aan de Driebruggen, Het Vosje en Kruisvliet (kruispunten in de polder) te controleren en als je geen ontheffing had, moest je gewoon betalen. Als polderbewoner kon je met een vergunning de hele polder door. Als er tractoren en later vrachtauto's de polder door moeten, moest hier een speciale vergunning voor worden aangevraagd. Als je van buiten de polder kwam kreeg je alleen ontheffing van het verbod voor de route die je rijden moest. Je vroeg dat aan bij het kantoor van het waterschap en de provincie gaf hem af.

Ruilverkaveling
Ondanks deze maatregel konden de wegen in Mastenbroek, grindwegen op veengrond, het zwaardere vervoer niet aan, evenals de smalle houten bruggen die hier niet op berekend waren. Verder waren de weteringen ondiep en vol modder door achterstallig onderhoud. Daarom vraagt het waterschap een ruilverkaveling aan, om de wegen kwijt te raken aan de gemeente en om subsidie te krijgen voor andere zaken zoals een nieuw gemaal. In 1973 wordt er gestemd en het voorstel wordt aangenomen en zo wordt de ruilverkaveling in gang gezet.
Tot de ruilverkaveling waren de bruggen eigendom van het waterschap. Die moesten elke zomer geteerd worden, zowel de boven als onderkant. De firma Mol uit Genemuiden kwam met bokken en die zorgde ervoor dat het onderhoud gebeurde. De leuningen werden geverfd met aluminiumverf door de wegwerkers.

Waarschuwingen
Als er gevaar was met hoog water, werd vroeger de stormlantaarn, die heel ver scheen, op een hoog punt opgehangen. Er waren allemaal ijkpunten: Hasselt, Genemuiden, ’s Heerenbroek en nog meer. Dit om elkaar te waarschuwen hoe de toestand van de dijken was, want er was nog geen telefoon. Men vroeg dan: zijn er al lichten? Eén licht betekende: waarschuwing, twee lichten: spannend, drie lichten: dijk doorgebroken.
Na de oorlog is de Kamperzeedijk grotendeels afgegraven en de weg verbreed. De Afsluitdijk was gelegd in 1933 en daardoor was het gevaar voor overstromingen veel minder groot. De zgn. slaperdijk ligt er nog wel.

Trechter
Het waterschap Mastenbroek was helemaal omringd door dijken om het water van het Zwarte Water, het Zwarte Meer, de Vecht en de IJssel buiten de polder te houden. In 1980 ging het Waterschap Mastenbroek op in Waterschap IJsseldelta. IJsseldelta is het zinkputje van Overijssel, het laagste punt. Het water van de Vecht, de IJssel en het gemaal bij Zwartsluis, Zedemuiden, waar het water uit Drenthe terecht komt, komt allemaal bij IJsseldelta terecht. Dus moesten de dijken wel goed voor elkaar zijn. De Noordoostpolder en de Flevo-polder werden aangelegd. Als je op de kaart kijkt heb je eigenlijk een grote trechter naar Kampen toe. Bij Noordwesterstorm stuwt de wind heel veel water de trechter in richting Kampen en Mastenbroek. Vandaar ook de bouw van de Balgstuw bij de Ramspol.

Bron(nen): 
Bron: Albert van Ittersum, J. Kroes (knipsel uit Deltapost uit archief fam. Knol)
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit het archief van Albert van Ittersum, Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Waterschap Mastenbroek: taken

Globaal waren er rond 1945 in Nederland 1000 gemeenten en 2000 waterschappen. In 2012 zijn er nog ongeveer 300 gemeenten en 25 waterschappen overgebleven. “Het was begin en midden vorige eeuw een totaal andere openbare samenleving,” vertelt Albert van Ittersum, geboren en getogen in Mastenbroek en jarenlang dijkgraaf van Waterschap IJsseldelta waar Mastenbroek na de fusie van 1970 onder viel.
Een korte schets van de periode pakweg 1900 tot 1950 in Mastenbroek: er waren geen auto’s, geen televisies, mensen gingen niet op vakantie, de meeste mensen hadden alleen de lagere school als opleiding. Het merendeel van de bevolking van de polder was Protestants. De school en de kerk vormen nog steeds het centrum van de polder Mastenbroek.
Alles werd thuisbezorgd, zowel voor de mensen als de dieren. Het was een hele kleine wereld. Men ontmoette elkaar in Zwolle, waar op vrijdag de vee-, lappen- en warenmarkt gehouden werd. Naar Kampen ging men op maandag, want daar werd dan markt gehouden en op zondag zag men elkaar in de kerk.
In deze wereld speelde het waterschap een grote rol. Het Waterschap Mastenbroek was een heel oud waterschap van 8000 ha. groot. Voor die tijd was dat heel erg groot, het waterschap had zelfs een eigen Waterschap huis aan de Potgietersingel in Zwolle. Een secretaris en een poldermeester (technische man) waren, net als de ongeveer zes wegwerkers, in vaste dienst.
Het waterschap had de volgende taken:
- De waterkering: het beheer en onderhoud van de dijken
- De waterbeheersing. In Mastenbroek betekende dat de vele kilometers Weteringen van Oost naar West en van Zuid naar Noord in eigendom en beheer van het waterschap waren. Het waterpeil werd geregeld door middel van de gemalen, die ook beheerd en onderhouden werden door het waterschap.
- De wegen. De meeste waterschappen hadden niets van doen met de wegen, maar in Mastenbroek hoorden de wegen sinds de drooglegging onder het waterschap. Er waren veel wegen in de polder. Langs de Bisschopswetering, de Oude Wetering en de Nieuwe Wetering liep zelfs aan weerskanten een smalle grindweg.
Om dit alles te kunnen doen moesten de inwoners van de polder Mastenbroek belasting betalen, het waterschap kreeg geen Rijksbijdrage. De zgn. polderbrieven werden in het najaar door de wegwerkers rondgebracht. De polderbrieven spraken over weggelden en molengelden. De wegen
( en bruggen) kostten net zo veel als de hele bemaling, gemalen en onderhoud van de weteringen. Van oudsher hoorden de wegen in Mastenbroek bij het waterschap, dat was zeldzaam in Nederland. Het Waterschap was eigenlijk hét publiekrechtelijke lichaam van Mastenbroek. Bij de gemeente kwam je alleen om een kind aan te geven of een overlijden.

Bron(nen): 
Albert van Ittersum
tekst en foto's: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Waterschap Mastenbroek: bestuur

Waterschap Mastenbroek: bestuur
Het Waterschapsbestuur ( of dijkstoel) bestaat uit een dijkgraaf, de heemraden en de hoofdingelanden. De dijkgraaf is de voorzitter van het dagelijks bestuur, dat bestaat uit de dijkgraaf en de heemraden. De dijkgraaf is ook voorzitter van het Verenigd College (algemeen bestuur), dat bestaat uit de dijkgraaf, heemraden en hoofdingelanden. Alle inwoners van een waterschap worden ingelanden genoemd.
“Tegenwoordig kun je solliciteren om dijkgraaf te worden, vroeger moest je voorgedragen worden”, vertelt Albert van Ittersum. “Van der Wal, die toen dijkgraaf was van IJsseldelta, waar Mastenbroek toen onder viel, ging in 1980 met pensioen. Toen kwamen ze vragen of ik ervoor voelde en werd voorgedragen aan de provincie, samen met iemand anders. Ik kreeg een gesprek met de Commissaris van de Koningin van Overijssel, dat was toen de heer Niers. Dat zal in orde zijn geweest, want ik kreeg later bericht dat ik het geworden was. Als dijkgraaf wordt je beëdigd door de koningin via de Commissaris van de Koningin.
Dat was best ingrijpend, ik was boer, we hadden een gezin met kleine kinderen. Ik had andere dingen al opgezegd, zoals de gemeenteraad, omdat ik er geen tijd voor had. Tegelijk was dit iets waarvan je weet: dit komt maar één keer en nooit weer. Ik ben indertijd benoemd voor 65%, dus parttime. Ik heb toen meteen een arbeider genomen om het bedrijf voort te zetten. Ik was eigenlijk zeven dagen per week aan het werk”.
Vroeger, toen Mastenbroek nog een eigen Waterschap had, ging het anders. Het Waterschap was meer van de boeren. Zij hadden belang bij een goede waterhuishouding in de polder, zij moesten de belasting aan het Waterschap betalen en zij hadden het meeste zeggenschap. Per vijf hectare grond had je één stem, met een maximum van vijf stemmen. Hoe meer grond je had, hoe meer zeggenschap dus ook. De pachters mochten niet stemmen, dat mocht je alleen als je zelf grond bezat.
Albert van Ittersum: “het stemmen voor het waterschapbestuur was erg belangrijk. Dat had met het inkomen van de mensen te maken. De polder is bij Zwolle hoger gelegen en bij de Kamperzeedijk lager. De mensen die op hoge grond woonden, wilden ook een bestuurder van de hoogte, want die had ook belang bij een hoog waterpeil. De mensen die op lager gelegen land woonden, wilden juist het waterpeil iets lager hebben, zodat het land meer draagkracht had. Als je ruzie wilde hebben, moest je over het waterpeil beginnen! Het was zelfs zo belangrijk dat de dominee van de kerk van Mastenbroek in de vijftiger jaren in het kerkblad schreef dat het zo glad was dat de mensen niet naar de kerk konden komen, maar dat ze wel naar Zwolle toe konden om te stemmen voor het waterschap”, lacht hij. “Overigens werden er hier en daar in de polder dijkstoelhuisjes gebouwd, magazijnen waar het gereedschap lag dat nodig was om de dijken en wegen en weteringen te onderhouden. Bij Rademakerszijl staat er nog een”.

Albert van Ittersum is van 1980 tot 1997 dijkgraaf van Waterschap IJsseldelta geweest. Toen hij kwam waren er 25 mensen in dienst, toen hij vertrok waren het er 35. Albert: “als dijkgraaf ben je voorzitter van het bestuur en het bestuur is eindverantwoordelijk. Je moet de mensen kennen en weten wat er speelt. De secretaris en het hoofd van de technische dienst waren ook in vaste dienst. De secretaris gaf leiding aan het secretariaat (zeven mensen) en het hoofd van de technische dienst (vroeger in Mastenbroek poldermeester genoemd) gaf leiding aan 25 mensen van de buitendienst.
Verder ben je woordvoerder naar buiten toe, vergadert veel, zeker toen de dijkverzwaring aan de orde was heb ik veel vergaderd. De functie-inhoud is te vergelijken met het werk van de burgemeester. Ik was natuurlijk ook nog boer en bleef ook schouwheer. Dat vond ik gewoon leuk om te doen, zo praktisch bezig zijn”.
In 1970 worden dertien waterschappen rond Kampen samengevoegd, waarvan Mastenbroek de grootste is, tot waterschap IJsseldelta van 23,5 duizend hectare groot. De burger krijgt ook zeggenschap en zitting in het Waterschapbestuur. In 1997 is er weer een fusiegolf: waterschap IJsseldelta gaat op in een nieuw waterschap: Groot Salland.
Het waterschap is van een wat meer eenvoudige boerenorganisatie naar een half groot waterschap, dat wat meer ambtelijk werd, gegaan en is nu een groot ambtelijk lichaam geworden wat met zich meebrengt dat het wat verder van de mensen af staat.

Bron(nen): 
Albert van Ittersum
tekst en foto's: Annet Jonker

Pagina's

Subscribe to RSS - weteringen