sluiten

Verhaal: Met de rijdende winkel door Mastenbroek

“Een mooie wijk, ik mocht er graag venten.” Zo kijkt Harm Winter terug op de tijd dat hij met zijn rijdende winkel de polder Mastenbroek doorkruiste. Toch plaatst hij direct een kritische kanttekening bij die arbeidsvreugde: “Voor de ruilverkaveling was het niet leuk om er te werken. Toen ik begon in 1962 was het een gesloten gebied. Rond iedere boerderij hing een zekere stilte. Ik kwam ook niet verder dan de voordeur. Dat veranderde toen de ruilverkaveling kwam. Daarmee werd Mastenbroek heel anders, alles werd veel losser. Daarna heb ik vaak aan keukentafels gezeten.”

Oorspronkelijk leek het er helemaal niet op dat Harm Winter, geboren in 1937 te Genemuiden, zijn werkzame leven zou eindigen als de man die ook in Mastenbroek zijn waren huis aan huis bezorgde. Hij werd opgeleid tot typograaf (boekdrukker, letterzetter) en vond zijn eerste baan bij drukker Hoekman in zijn eigen woonplaats. Om zich verder te specialiseren – hij wilde ontwerper worden – ging hij later naar drukkerij Sijthof in Leiden. Daarna volgde werk in Meppel, waar hij ook een woning kon krijgen. En die kon hij betrekken met zijn bruid: bakkersdochter Jannie Roetman van de Kamperzeedijk. Door dat huwelijk zou ook de loopbaan van typograaf Winter veranderen. “Mijn schoonvader wilde zijn zaak verkopen en ik dacht eens na over mijn werk. Al dat binnen zitten zag ik mij tot aan mijn pensioen niet volhouden. Daarom besloot ik om samen met mijn vrouw het bedrijf voort te zetten. Zij stond in de winkel en ik ging bezorgen.”
De opa van Jannie was in 1901 met de bakkerij begonnen. Destijds nog op nummer 111 aan de Kamperzeedijk. In die tijd hadden de schuren tussen de huizen ook een eigen nummer. Later verdween dat en kreeg de kruidenier/bakkerij Roetman het huisnummer 77. De beginnende ondernemer, Harm was toen 25 jaar, weet nog goed dat de verdiensten niet groot waren. “Er was veel concurrentie. De polder Mastenbroek werd bezocht door maar liefst veertien bakkers. Die kwamen uit Hasselt, Genemuiden, IJsselmuiden, 's-Heerenbroek, Westenholte en Zwolle.”
Maar ondanks dat hij wel zeventig uur per week aan het werk was, genoot Winter van zijn nieuwe bestaan. “Ik was buiten en de klantenbinding vond ik heel mooi.” Behalve in Mastenbroek kwam hij ook met zijn rijdende winkel in de Mandjeswaard, de Koekoek en de Pieper. En natuurlijk aan de Kamperzeedijk, waar hij zelf woonde, en nog eens op donderdag- en vrijdagavond in zijn geboorteplaats Genemuiden.

Folders
“Mastenbroek was een fijne wijk, ook voor de verkoop”, blikt de man van de winkel aan huis terug. Hij is trouwens het levende bewijs van het feit dat alles wat een mens leert in zijn verdere leven altijd van pas kan komen. “Het typografenvak is een scheppend vak en dat kon ik later goed gebruiken om te adverteren door folders uit te geven.”
Op maandag en dinsdag bezocht hij zijn klanten aan de Oude Wetering, Nieuwe Wetering en Bisschopswetering. “Het was een druk bestaan: bij iedere klant wist ik precies hoe laat het was”, kijkt de bezorger terug op zijn strak ingedeelde werkschema. Daar kwam in 1996 evenwel een eind aan toen Harm Winter werd afgekeurd vanwege de gevolgen van de ziekte van Ménière (aanvallen van hevige draaiduizeligheid, gepaard gaande met oorsuizen, misselijkheid en hardhorendheid, red.). Hij herstelde gelukkig wel, maar hield er een doof oor aan over. Zijn bedrijf deed hij over aan de nog jonge Jan Beens uit IJsselmuiden. Nu toert Wilco van Dijk rond met de rijdende winkel.
Overigens heeft de voormalige bezorger van de waren aan huis drie voertuigen 'versleten'.

In die tijd maakte hij vanzelfsprekend veel mee. Met de boeren en boerinnen in de polder Mastenbroek deelde hij lief en leed. Hij wil er niet te veel over uitweiden: de verhalen daarover behoren wat hem betreft tot zijn beroepsgeheim. Wel legde hij een en ander van de polder vast door het maken van foto's. Zoals een keukenstoel op het ijs: de foto van die stoel heeft hij nog wel, maar de schaatsenrijder die hem gebruikte staat er niet bij. Die wilde zelf niet op de foto.
Ook heeft hij het interieur van zijn winkelwagen vastgelegd toen mevrouw Van Ittersum van De Drie Bruggen haar inkopen bij hem deed. “Zij was de laatste vrouw die nog met een gouden kap op naar de kerk ging”, herinnert hij zich de periode die is voorbij gegaan. “Omdat zij nog graag zelf de boodschappen wilde halen heb ik speciaal voor haar nog een opstapje voor de wagen gemaakt.”

Na zijn pensionering verhuisden Harm en zijn vrouw naar hun huidige appartement in Genemuiden. Daar kan hij nog na grinniken om een geintje dat hij tijdens zijn werkzame leven uithaalde met een klant in Mastenbroek. Toen hij de boerderij naderde stak hij een sigaret die hij even daarvoor al in de brand had gezet zogenaamd aan met een kleine plastic zaklantaarn. Tegen de toekijkende boer zei hij dat het iets nieuws was: een aansteker met een zoeklicht tegelijk. Op de vraag wat die nieuwigheid moest kosten, deed hij het zaklantaarntje voor 1,98 gulden van de hand.
Die ruil was echter voor korte duur: de volgende week kwam de boer met de klacht dat het ding het niet deed. “Geef maar weer terug”, zei Harm Winter goeiig.

Bron(nen): 
Bron: Harm Winter
Foto's: Harm Winter
Auteur: Rita Ras
sluiten

Verhaal: Nieuwe erfbeplanting na de Tweede Wereldoorlog

Veel bomen in de polder Mastenbroek waren dood gegaan doordat door toedoen van de bezetter de polder tussen oktober 1944 en mei 1945 onder water had gestaan. Niet alleen gewone bomen, maar vooral ook veel fruitbomen. Om en op de erven stonden vroeger veelal fruitbomen voor eigen gebruik.

Bij de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog was het mogelijk om met steun van de overheid nieuwe aanplant te doen. Daarvoor werd dan een plan gemaakt in samenwerking met het Rijkstuinbouwconsulentschap.

Een voorbeeld van zo'n plan blijkt uit de lijst van aan te planten appel-, peren- en pruimenbomen die G. Meuleman aan de Hasselterdijk ontving van de assistent van het Rijkstuinbouwconsulentschap te Apeldoorn in maart 1946.

Het betrof mooie oude rassen waar de familie Meuleman trots op was, zoals de appelrassen Groninger kroon en Jonathan, de Zwijndrechtse wijnpeer en de stoofpeer Dubbele Winterjannen en de pruimensoorten Reine Claude en Belle Lovain.

Bron(nen): 
familie Meuleman
Auteur: B. Reuvekamp
Foto's: Wikipedia
Erfbeplantingsadvies: familie Meuleman
sluiten

Verhaal: Voorzieningen, de bakkers

Het brood werd, net als de meeste andere zaken, bij de mensen thuisbezorgd. De bakkers uit de omringende plaatsen hadden elk hun eigen klanten. Vaak viel dat samen met het gedeelte van de polder dat het dichtst bij de winkel lag. Maar de bakkers en andere bezorgers liepen ook wel door elkaar. De één nam brood van een particulier en de ander van de coöperatie, net zoals dat met zoveel andere dingen ook ging. Zo kwamen er bijvoorbeeld aan de Oude Wetering vier bakkers, meestal op verschillende dagen. Een diepvries bestond toen nog niet.

De heer Volkers kwam voor bakker Lindeboom uit Frankhuis met paard en wagen het brood verkopen.
Bakker Roetman had een flinke winkel aan de Kamperzeedijk. Hijzelf of de heer Koopman, die bij hem werkte, brachten brood en kruidenierswaren in de polder. Als Koopman de bestelling afgeleverd had zei hij altijd: “Dag heur”, waarop hij naar buiten ging en vertrok. Bakker Roetman werd opgevolgd door zijn schoonzoon Winter.
Bakker Visser uit Genemuiden kwam op zaterdag. Hij had altijd heerlijke roompuntjes bij zich.
Bakker Hulleman uit Genemuiden ventte aan de Kamperzeedijk, ’t Hanerikke en de Prins. Hij ging in december verder de polder door met Sinterklaas-spullen, zoals bijvoorbeeld speculaas.
Vanuit 's-Heerenbroek kwam het brood van bakker Wessels de polder in.

Brood in de melkbus
Herman Sterken kwam vanuit Hasselt eigengebakken brood bezorgen aan zijn klanten in de polder. Willem Kijk in de Vegte bezorgde brood voor de coöperatie van Hasselt, daarna Jan Willem Hollander, die ook koster en doodgraver in Mastenbroek was maar daar niet van kon leven. Tijdens de feestdagen was het altijd erg druk voor de bezorgers die de polder in kwamen. Daarom had de familie Reuvekamp met Jan Willem Hollander afgesproken dat als het laat werd en de familie al in bed lag, hij de broden in een melkbus zou doen die buiten stond. (De boeren gingen ’s avonds vroeg naar bed.)
Het geval wilde dat de knecht, die de volgende morgen de bussen klaarzette voor het melken, dit niet wist. De melk werd in de bus gedaan waar ook de twee broden in zaten en meegenomen naar de melkfabriek in ’s-Heerenbroek. De broden kwamen, met de melk, in de stortbak van de melkfabriek tevoorschijn, tot grote hilariteit van de melkontvanger daar.

Nieuws
Jan Willem Hollander vroeg vaak: “He’j nóg wat neudig?” (Heb je nog meer nodig?) Waarop een klant antwoordde: “Nou, eigenlijk niet, maar he’j nog wat ni’js in de mande?” (Heb je nog nieuwtjes?)

Ploeteren door het water
In september 1944, toen de Duitsers de polder onder water hadden gezet om te voorkomen dat er Engelse parachutisten zouden landen, was het vervoer over de weg erg moeilijk.
Bakker Willem Kijk in de Vegte, die brood ventte voor de Coöperatie in Hasselt, bleef zo lang mogelijk het brood bezorgen in de polder. Hij wist de landweggetjes haarfijn te vinden, maar het bleef gevaarlijk om met zijn paard en wagen de polder in te gaan. Op een gegeven ogenblik moest ook Willem Kijk in de Vegte het opgeven. Door het water waren grote gaten in de wegen gespoeld en kwam hij er niet meer door.
Later nam Jan Klein het van Jan Willem Hollander over.

Bron(nen): 
Bron: fam. Knol, Kok, Reuvekamp, v. Ittersum, krantenknipsel uit Deltapost uit archief fam. Knol
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief fam. Reuvekamp, v. Ittersum, Knol, v.d. Kolk, Kroes en krantenknipsel Deltapost uit archief fam. Knol
sluiten

Verhaal: Voorzieningen, de kruideniers

Vanuit Westenholte bezorgde kruidenier Meutgeert de bestelde boodschappen in de polder. Hij had een grote mand voor op de fiets. Iemand bestelde bij hem een pakje café noir, een soort biscuitjes met mokkaglazuur aan de achterkant. De vrouw kon niet zo snel op de naam komen en bestelde een pakje biscuit, je weet wel, met bruin van achteren. Meutgeert schreef het op en herhaalde: “..één bruin van achteren.”

Bakker Wessels kwam vanuit ’s-Heerenbroek, waar hij een flinke winkel had, brood, gebak en kruidenierswaren brengen. Een uitspraak van hem: “zo ma doen, vrouw van Issum? (zo maar doen, (me)vrouw van Ittersum?) Ook vanuit ’s-Heerenbroek kwamen de twee broers Bronsveld brood bezorgen in de polder.

Jan Palland had een pand in Hasselt met een mooi trapgeveltje. Hij verkocht allerlei benodigdheden voor in en om het huis, zoals bezems, boenders, dweilen, koperpoets enz. Net als kruidenier Kluin die vanuit zijn winkel in Westenholte zijn waren de polder in bracht. Van kruidenierswaren tot spullen die de boeren nodig hadden voor het vee.
Eerst kwam hij met paard en wagen, later met de bestelauto om de bestelde spullen af te leveren. In de jaren ’40 en 50’ had hij een wagen met zeildoek, waarvan de zijkanten omhoog konden. Zo kon je zien wat hij allemaal op de wagen had en verkocht.

Grap
Bernard Reuvekamp vertelt: “Kluin was al wat op leeftijd en autorijden was niet de favoriete bezigheid van mijnheer Kluin. Achteruit rijden al helemaal niet. Bij ons op het erf moest hij óf achteruit rijden óf om de hooiberg heen rijden waar heel weinig zicht was.
Wij als kwajongens wilden weleens zien of hij snel kon stoppen als er iets onverwachts gebeurde.
Daarom hadden we bedacht om net met de kruiwagen vol mest de staldeur uit te komen als kruidenier Kluin met zijn wagen om de hooiberg kwam. Dat lukte, maar Kluin schrok zo vreselijk dat hij gas gaf in plaats van te remmen. Hij kon de bocht om de schuur niet meer nemen en belandde in de struiken.
Nadat we hem hadden geholpen de auto weer op de weg te krijgen, bedankte hij ons voor de hulp en kregen we snoep van hem. We hadden niet meer de moed om te zeggen dat het onze schuld was… Gelukkig had hij geen schade!“

Kruidenier Sterken kwam vanaf Hasselt de polder in. Hijzelf of de heer Naberman bezorgden de spullen van de Centra in de polder. Hannie Knol bewaarde ooit een lepeltje van de Centra. Naberman was een joviale man en kon mooi en snel tekenen, wat de kinderen erg leuk vonden. Op een keer kwam hij bij een tante van Hannie Knol binnen, gooide de bestelde boodschappen op tafel maar deed dit van iets te grote afstand. Het gevolg: een kilo pak suiker kwam niet op tafel terecht maar in een emmer met water die daar stond. Verder was er nog een Vivo in Hasselt die gerund werd door Galenkamp.

Bron(nen): 
Bronnen: Ab en Roelie Kok, Hannie Knol, Bernard Reuvekamp, Jan van Ittersum
Auteur: Annet Jonker
Foto's: Internet en Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Voorzieningen, kolen en olie

Voordat er gas en elektra was in de polder werd er op hout of turf gekookt. De turf voor de bewoners van de polder werd aangevoerd via het Zwarte Water. De mensen gingen dan met paard en wagen richting Keur aan de Hasselterdijk om turf op te halen. De wagen werd volgeladen en thuis gelost: er kon weer gekookt worden.

In de kamer werd de kachel gestookt op kolen. In de herfst kwam de kolenboer langs de huizen om het kolenhok weer te vullen. De kolen werden in een kolenkit gedaan, die bij de haard stond. Daar kon je zo wat kolen uitschudden in de kachel.

Op vrijdag of zaterdag kwam Gait Jan Visscher van de Bisschopswetering langs de huizen om petroleum te brengen. Alle lampen werden dan weer gevuld.
In de jaren ’70 kwamen er oliekachels, zodat de bewoners meer petroleum nodig hadden.

Bron(nen): 
Bron: fam. Kok
Auteur: Annet Jonker
Foto's:van internet
sluiten

Verhaal: Meiden en knechten, grote schoonmaak en slachten

Tot het werk van de meiden behoort twee keer per jaar de grote schoonmaak. Alles in huis gaat van z’n plek en de matrassen en dekens gaan naar buiten om te luchten. Als het een dag in de zon heeft gelegen, wordt het stof er uit geklopt.

De stal schoonmaken
Zodra de koeien naar buiten zijn wordt de stal schoongemaakt. Die is in de winter flink vies geworden. De slang gaat erdoor en alles wordt schoongeboend: de muren, de deuren, de ‘bukkies’ ( waar de koeien tussen staan) en de drinkbakjes. Als alles goed schoon en weer droog is, wordt alles opnieuw gewit en geverfd. Maken de mannen en vrouwen op de boerderij samen de deel schoon, het verven en witten wordt door de vrouwen gedaan. Ook het melkrek, waar de melkbussen elke dag op gezet worden als ze schoon zijn gemaakt, wordt geverfd.
De mannen teren de bergkappen van de hooiberg en de houten planken van de schuren. Hier hoefden de vrouwen niet mee te helpen.

Slachten
Ook bij het slachten zijn de taken verdeeld: de mannen slachten de dieren en ontleden ze, de vrouwen werken met het vlees af en maken het in.
Dick v.d. Kolk Hollander herinnert zich dat ze op een dag bij één van haar werkhuizen kwam. Het was in de slachttijd. “Heb je weleens bloedworst gemaakt,” werd haar gevraagd toen ze binnenkwam. “Nee, nog nooit gemaakt, wel gegeten,” antwoordt Dick.
“Dat gaan we dan vandaag doen, als je er tenminste tegen kunt.” Het maken van bloedworst is niet moeilijk, maar het geeft een weeë lucht als je het spek, roggemeel en bloed in een grote ton met je handen goed door elkaar mengt. Dan wordt het in zakken gedaan die met een touwtje dichtgebonden worden en in de grote gietijzeren fornuispot gezet. Hier wordt de bloedworst dan in gaar gekookt. “Ik kon er gelukkig wel tegen,” zegt Dick, “maar er waren ook wel mensen die er misselijk van werden.”

Bron(nen): 
Henk en Dick v.d. Kolk
Auteur: Annet Jonker
Foto's : uit het archief fam. v.d. Kolk en fam. Kok
sluiten

Verhaal: Zelfvoorzienend op het eigen erf

Het erf was vroeger een heel belangrijk onderdeel van het boerenbedrijf en was met veel hout beplant. Dit leverde het benodigde bouwmateriaal, het gebruikshout en de brandstof. Maar het had ook nog tot taak om zoveel mogelijk te beschermen bij stormvloeden. Ook riet werd zoveel mogelijk op eigen erf geteeld.

Verder was een belangrijk gedeelte van het erf voor bouwland of tuin bestemd, waar het benodigde voedsel en fruit verbouwd werden. Toen de aardappel kwam, ging men die op eigen erf verbouwen en dit vormde samen met de vele bonen die men zelf verbouwde een belangrijk onderdeel van het voedselpakket. Er is ook nog een tijd geweest waarin ieder bedrijf zijn eigen vlas verbouwde voor de benodigde kleding. De wol had men van de schapen en spinnen hoorde er gewoon bij. Elk bedrijf was zoveel mogelijk zelfvoorzienend.

Met gras en hooi werden de koeien, paarden en schapen gevoed. Het zaad dat in de winter uit het hooi kwam werd gezeefd, met water of karnemelk vermengd en aan de varkens gevoerd. ’s Zomers moest het vee, dat alleen voor eigen behoefte gehouden werd, zoveel mogelijk de eigen kost zoeken op het land.

De melk werd tot boter bereid in houten emmers, vaten en kuipen en vanzelfsprekend de houten karn. De boter werd in vaatjes verpakt en in de kelder, die meestal aan de noordkant van de boerderij gebouwd was, bewaard. Veel van de boter werd verkocht en per trekschuit naar de markt in Zwolle of Kampen vervoerd. Daar werd ze gekocht door opkopers die het meeste weer vervoerden naar de markt in Amsterdam. Vooral in het midden van de polder is dit lange tijd de belangrijkste bron van inkomsten geweest.

Ieder bedrijf had naast het eigen gezin veel personeel omdat alles met de hand moest worden gedaan. In de zomer werd dit vaste personeel nog aangevuld met de hannekemaaiers of pikmeiers, zoals ze in deze streek genoemd werden. Ze zwermden in Nederland overal uit om enkele weken gras te maaien bij de boeren. De twee achterste banken in de kerk van Mastenbroek herinneren er nog aan, want dit waren de pikmeiersbanken. De andere zitplaatsen in de kerk waren verhuurd.

Met hard werken en sober leven vonden de mensen hier een bestaan, ook wel eens weer afgewisseld met wat betere tijden. Veel ellende en leed hebben de bewoners meegemaakt, vooral door de stormvloeden, die telkens weer toesloegen. Het is wel gebeurd dat twee keer in één jaar alles onder water liep, dat daarbij vele mensen en dieren het leven lieten en dat soms alles door de golven werd weggeslagen.

Bron(nen): 
J. Kroes, krantenknipsel Deltapost archief Hannie Knol
Auteurs: J. Kroes/Annet Jonker
Foto: J. Kroes/Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Inrichting zelfvoorzienend niet-boerenerf

De kavel naast het Landbouwmechanisatiebedrijf Van den Berg in Mastenbroek, waarop het huis van Warner en Gerrie van den Berg staat was vroeger wel heel anders ingericht dan tegenwoordig. Het huis was vroeger een twee-onder-één kap waarin heel veel mensen woonden. Het achterste deel van het huis was een stuk smaller dan het voorste gedeelte en werd ook door de familie van den Berg en Hollander gedeeld. In het allerachterste deel van het huis was een kleine paardenstal, waar het paard van de kerkwagen van ’s Heerenbroek gestald was.
Naast het huis was aan de kant van de brug de paardenschuur, waar de gemeenteleden hun paarden stalden als ze met de brik of met de tentwagen naar de kerk kwamen. Aan de andere kant stond de landbouwloods, een dependance van de Coöperatie van Hasselt, waar de boeren uit de polder terecht konden voor een kleinigheid, zodat ze niet helemaal naar Hasselt hoefden te rijden.

Zelfvoorzienend
Achter het smalle gedeelte van het huis stond een schuur waarvan de beide families de helft gebruikten. De opa van Warner had geiten in, zodat er melk was om te drinken. Daarachter stond het ‘huussie’, een klein houten huisje met een plank erin met een rond gat waarop je kon zitten om je behoefte te doen. Daarachter de varkensschuur waar ongeveer tien varkens opgefokt werden, totdat ze slachtrijp waren. Dan werd er geslacht en wat overbleef werd verkocht. Daarnaast stond de hooiberg en tenslotte de ‘waterloods’, een vrij open schuur met een houten frame en de wanden bekleed met riet, waarin het hout en de turf bewaard werd. Warner van den Berg denkt dat de waterloods zo genoemd werd omdat die in de oorlog in het water zou hebben gestaan. Van het riet maakte hij als kind pijl en boog.

Bron(nen): 
Warner en Gerrie van den Berg
Auteur: Annet Jonker
Foto's: archief fam. van den Berg
sluiten

Verhaal: De school, nuttige handwerken en poëziealbums

Op school werd de meisjes handwerken geleerd. Nuttige handwerken, getuige de stoplap met daarin het nette maaswerk van Hendrikje van Spijker, de moeder van Warner van den Berg. Een klein gebreid poppenjasje, een luierbroekje, een merklap en een oefenlapje met borduursteken zijn bewaard gebleven. Ze zijn gemaakt in de twintiger jaren van de 20e eeuw.

Verder waren ze ook druk met poëziealbums, getuige haar album met daarin o.a. dit versje:
Er bloeit soms aan de waterkant
In dicht verborgen riet
Een bloempje door elkeen bemind
Het heet ‘vergeet mij niet
En als Gij soms dat bloempje ziet
Aan d’ een of d’ andere vliet
Vergeet dan uw vriendinnetje niet
Die u dit versje biedt

Ter gedachtenis aan uw vriendin Harmina Maria Meuleman, 4 maart 1926

Bron(nen): 
Warner en Gerrie van den Berg
Auteur: Annet Jonker
Foto's: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Gastvrijheid

“Je bent zeker wel blij dat die bleekneus weer weg is, of niet? Het scheelt je weer een eter!” merkt de buurman van Harm Landman op. Een beetje verontwaardigd zegt Harm: “Nee, we zijn helemaal niet blij, we missen haar gewoon. Ze is één van ons geworden!” De buurman doet er het zwijgen toe.
Toen de dominee kwam vragen of ze een kind uit het westen tijdelijk op wilden nemen in hun gezin heeft hij geen moment geaarzeld, al hebben ze het niet breed. “Wij hebben al zoveel monden, er kan er nog wel eentje bij!”
Ze gaan zelfs naar de fotograaf, Everaarts in Zwolle. Er worden familliefoto's gemaakt van het gezin Landman, maar ook een foto van de meisjes Landman met Tonia, de logee uit het westen. Alle meisjes hebben een strik in, maar de strik van Willy in onderweg kwijtgeraakt toen ze bij haar moeder achter op de fiets zat. Twee van de meisjes kregen een mooie ketting om.

Eerst de gasten
Als in de laatste Oorlogswinter de ‘trekkers’ uit het westen de polder Mastenbroek hebben weten te vinden, komen ze ook bij de familie Landman aan de deur. Jennigje heeft een pan met boerenkool klaar, het gezin zal net aan tafel gaan als er volk aan de deur is. Het zijn een paar mensen uit de omgeving van Utrecht die met een kinderwagen, waar het voedsel dat ze proberen te halen in kan worden vervoerd, uit Utrecht zijn komen lopen.
Jennigje nodigt ze binnen en zegt tegen de kinderen: ‘jullie moeten even wachten, eerst gaan deze mensen eten tot ze genoeg hebben gehad!’
Jennigje heeft een groot hart. Als er later in de buurt iemand ziek wordt en er meer zorg nodig is, haalt ze deze persoon gewoon bij haar thuis en verzorgt deze totdat deze weer beter is.

Bron(nen): 
bron: Willy Post - Landman, Jantina Landman
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief familie Landman

Pagina's

Subscribe to RSS - huishouden