sluiten

Verhaal: De wonderlijke inscriptie in de kerk van Mastenbroek

De wonderlijke inscriptie in de kerk van Mastenbroek

De website die u nu bezoekt trekt zelfs internationaal de aandacht. Vooral van oud-Mastenbroekers of mensen uit deze omgeving, zoals blijkt uit bijgaand verhaal van Herman Mulder die op dit moment in België woont. Hij verklaart zelf waarom een steen in de kerk van Mastenbroek hem intrigeert.

‘Sinds ik in 1972 in Groningen Nederlands ben gaan studeren, heb ik mij bijna dagelijks bezig gehouden met Middelnederlands (het middeleeuwse Nederlands) en met middeleeuws schrift, de laatste twintig jaar op de afdeling Handschriften van de Koninklijke Bibliotheek in Brussel. Ik hou van middeleeuwse handschriften, maar nog meer hou ik van middeleeuwse inscripties. Het heeft mij dan ook altijd gestoord dat ik de steen die ingemetseld is in de kerk van Mastenbroek, de oudste Nederlandse inscriptie in de buurt van mijn geboorteplaats (Genemuiden), niet begreep. De tekst is met de juiste belichting best wel leesbaar, maar eigenlijk valt er geen touw aan vast te knopen. Al in 1981 maakte mijn vrouw een goede foto van de steen, op een dag dat de zon precies in de goede hoek stond, en naar die foto heb ik door de jaren heen vaak gekeken, maar zonder ooit veel verder te komen. Een paar jaar geleden liep ik bij toeval toch nog tegen de oplossing aan. In twee oude boeken vond ik een vermelding van inscripties in Zwolle die nu niet meer bestaan, maar waarvan de tekst heel erg lijkt op die van de steen in Mastenbroek. Met behulp van die Zwolse inscripties kan men vaststellen dat de tekst van de Mastenbroeker kerk onbegrijpelijk is doordat de steenhouwer een fout heeft gemaakt. Ik heb daar een stukje over geschreven in de in 2017 verschenen bundel Schriftgeheimen. Opstellen over schrift en schriftcultuur.’

Schriftgeheimen

Opstellen over schrift en schriftcultuur

Onder redactie van Marjolein Hogenbirk & Lisa Kuitert

Met medewerking van Paul Dijstelberge & Jessica Witte

Amsterdam University Press

De raadselachtige inscriptie in de kerk van Mastenbroek

Herman Mulder

Midden in Mastenbroek, een polder tussen de plaatsen Zwolle, Kampen, Genemuiden en Hasselt, staat een klein laatgotisch kerkje. Over de vroege geschiedenis van die kerk is heel weinig bekend. De parochie Mastenbroek is gesticht in 1369," maar het kerkje is jonger. Misschien had het een houten voorganger, zoals in de literatuur gesuggereerd wordt, maar in feite weten we dat niet. Ook over de vroege bouwgeschiedenis van de huidige kerk weten we niet meer dan de kerk zelf verraadt, want archivalia ontbreken. Gelukkig is er toch één schriftelijke bron: op de steunbeer rechts van de ingang van de kerk is een stuk zandsteen ingemetseld met daarop een Middelnederlandse inscriptie.
Die inscriptie heeft uiteraard steeds een grote rol gespeeld in de discussie over de bouwgeschiedenis van de kerk. Zij wordt in de literatuur echter slecht leesbaar en raadselachtig genoemd, dus een gemakkelijke bron is het niet. Over de geschiedenis van de kerk worden dan ook de vreemdste dingen gezegd. Eigenlijk is de bestuderingsgeschiedenis van de steen bijna net zo curieus als het opschrift zelf. Want hoewel in de oudste literatuur al een goede transcriptie wordt gegeven, is die kennis van de complete tekst spoedig weer verloren gegaan. Er is bijgevolg ook helemaal geen voort- schrijdend inzicht in de literatuur. Het is eerder andersom: hoe recenter de publicatie, hoe ongelukkiger de interpretatie.
De inscriptie moet uiteraard helemaal gelezen worden om haar te kunnen begrijpen, maar na de ontcijfering beginnen de problemen pas echt. Wat wordt er nu eigenlijk gezegd? En waarom wordt dat zo raar gezegd? Zoals uit de literatuur blijkt, kan men met de interpretatie van de tekst twee kanten op: er wordt iets over de bouw van de kerk gezegd of er wordt iets over een brand gezegd. In beide gevallen blijft het echter een vreemde tekst. Alvorens de literatuur en de voorgestelde interpretaties te bespreken, geef ik nu eerst zelf een transcriptie en maak ik enkele opmerkingen over het schrift en de schriftdrager.
De tekst met die slechte leesbaarheid waar de literatuur over spreekt, valt het eigenlijk wel mee. Op donkere dagen is er inderdaad in de vierde regel een essentieel stukje moeilijk leesbaar, maar op de hier afgedrukte foto, die op een heldere dag gemaakt is met de zon precies in de goede hoek, zijn er nauwelijks problemen. Er staat (zie afbeelding 1):
Afb. 1: De inscriptie. Foto: Carolien Sloet (1981).

anno m ccce vnde
viii is dit uerc
dus veer ghebrat
xxiii vnde c daer bi
men vil ons seggen
dat dit lagen si

Na het laatste woord volgt het handmerk van de steenhouwer.
Schrift
Over het geheel genomen verstond de steenhouwer zijn vak. Hij heeft gevoel voor belettering. De woorden zijn duidelijk van elkaar gescheiden en binnen het woord staan de letters dicht genoeg bij elkaar om het woord een eenheid te laten zijn. Dat is bij zulke jonge gotische inscripties ook wel eens anders. De keuze voor de lettervorm is echter niet altijd gelukkig. De steenhouwer gebruikt bij ís netjes een ronde eind-s, maar bij dus en ons een lange. Dat is aan het eind van de middeleeuwen niet meer gebruikelijk. Dat hij twee verschillende vormen van de a gebruikt, is ook niet erg sterk en levert een probleem op bij het transcriberen. In anno en dat gebruikt hij een a in twee verdiepingen, maar in ghebrat een a in één verdieping. Die laatste vorm staat ook in het voorlaatste woord van de tekst. In de literatuur wordt dat woord steeds als lagen gelezen en niet als logen. Qua spelling kan dat, want een spelling a = o (apen, gelaven, Gad) is in het middeleeuwse Overijssel niet ongewoon? Voor lagen pleit bovendien dat de o van anno duidelijk een andere vorm heeft. In ons komt echter een vorm voor die gelijk is aan die van lagen | logen.
Dat het voegwoord unde met een v gespeld wordt, is normaal. De u en de v zijn in de middeleeuwen alleen maar grafische varianten van elkaar. Het zijn twee lettervormen, maar één letter; de gewoonte om de klinker met een u weer te geven, en de medeklinker met een v, stamt van na de middeleeuwen. Aan het eind van de middeleeuwen wordt meestal de regel gevolgd dat midden in een woord een u wordt geschreven en aan het begin van een woord een v. Met vnde is dus niets mis. Waar wel iets mee aan de hand is, is de beginletter van uerc en vil. Waarom de steenhouwer hier niet gewoon een w gebruikt, ontgaat mij. Bovendien verwacht men aan het begin van het woord geen u, maar een v (verc).
Er zijn twee eenvoudige afkortingen: anno en vnde. Daarnaast lijkt er een overbodige afkortingsstreep boven de n van ons te staan. Men kan zich afvragen of er een afkortingsteken is vergeten bij het woordje ghebrat, dat duidelijk corrupt is (ghebrant?), maar dan zijn we al bij de interpretatie van de tekst aangekomen.

Schriftdrager

Het stuk zandsteen bestaat uit twee gedeelten. Dat is opmerkelijk, want de tekst is niet zo groot dat hij niet op één steen past. Vreemd is ook dat het bovenste gedeelte wat smaller is dan het onderste. Het bovenste stuk meet 27,5 X 41 cm, het onderste 19,5 Xx 45 cm.* Omdat juist op het smallere stuk de tekst doorloopt tot de rand van de steen (derde en vierde regel), rijst de vraag of de steen daar besnoeid kan zijn. Concrete aanwijzingen zijn daar echter niet voor. Misschien was de inscriptie een goedkoop product en heeft de steenhouwer twee stukken gebruikt die hij nog had liggen.
Zoals Reijers al opmerkt, moet de steen ooit verplaatst zijn, want hij zit in een gedeelte van de kerk dat in de zeventiende eeuw is verbouwd.5 De barst of breuk die door het bovenste gedeelte loopt, zal wel bij de verplaatsing ontstaan zijn.
De interpretaties in de literatuur
De oudste literatuur die ik heb gevonden, is een artikel van AJ. Reijers in jaargang 1905 van het Bouwkundig weekblad. Reijers geeft een transcriptie van de steen waaruit blijkt dat hij goed gekeken heeft: hij drukt zelfs het overbodige streepje boven ons af. Het laatste woord van de derde regel leest hij als ghebrah. Die lezing lijkt niet juist: zelfs als de steen aan de rechterkant besnoeid is, staat er eerder een t dan een halve h. De keuze voor de -h stuurt natuurlijk de interpretatie, gebrah kan alleen maar als ghebracht opgevat worden. Reijers (p. 44) interpreteert de tekst dan als volgt:
Uit dit versje blijkt, dat men met den bouw in 1408 reeds een eind was gevorderd, en doen we daarbij 123, dan krijgen we 1531. Nu is het zeer wel mogelijk, dat het eerste gedeelte voltooid werd in 1408 en in 1531 een ander gedeelte werd opgeleverd.
Hoever men toen was gevorderd, is moeilijk te zeggen, omdat bovenver- melde gedenksteen herplaatst is in het gedeelte, dat in de 17e eeuw werd verbouwd.
Over het slot van de tekst merkt Reijers op: ‘De twee laatste regels beduiden: “Men wil ontzeggen, dat dit leugen is”
In 1923 komt de steen opnieuw aan de orde, in het deel De provincie Overijsel van de Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst. Een transcriptie is daar natuurlijk niet aanwezig, daar is de lijst te beknopt voor. Over de kerk van Mastenbroek wordt opgemerkt: ‘herhaaldelijk hersteld, o.a. na een brand in 1531 (p. 183). Die zinsnede toont dat de auteurs de inscriptie helemaal hebben gelezen, want anders komt men niet bij het jaartal 1531. Dat zij van een brand spreken, betekent dat zij ghebrat opvatten als ghebrant.
In de literatuur die daarna nog volgt, lijkt de steen nooit meer volledig gelezen te zijn. In een artikel over de stichting van de parochie Mastenbroek uit 1924 schrijft Van Engelen van der Veen:
In de thans nog bestaande kerk is een steen gemetseld met een wel is waar niet geheel duidelijk opschrift, maar waaruit toch te lezen is, dat in 1408 een zeker aantal lagen steenen gelegd was.®
Vervolgens is er het deel Noord- en Oost-Salland van de belangrijke reeks De Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst. Daar schrijft Ter Kuile:
Een verweerd stuk zandsteen te rechterzijde van de ingang in de zuidelijke muur van het schip draagt het raadselachtige opschrift: Anno mcccc unde viii is dit verc dus veer ghebrant xxiii un... daerbi men vil ons seggen dat dit lagen (leugen) si. [Ik heb in het citaat twee nasaalstrepen opgelost, HM.]7
Ter Kuile plaatst zelf een nasaalstreep boven ghebrat, op de steen is die duidelijk niet aanwezig. Opmerkelijk is dat hij als literatuur over de kerk het artikel van Reijers noemt. Daar had hij een volledige transcriptie kunnen vinden.
Daarna volgen twee andere standaardwerken, respectievelijk handelend over inscripties in Overijssel en over de polder Mastenbroek. In beide is de transcriptie van de steen onvolledig, wat de interpretatie natuurlijk bemoeilijkt:
Wat wonderlijk doet het opschrift aan, in de N.H. Kerk in de polder Mastenbroek. In deze, van vóór 1369 daterende kerk, is een moeilijk leesbare steen geplaatst, waaruit op te maken valt, dat de kerk na een brand in 1408, in 1431 weer is hersteld, en dat er aan de juistheid van deze mededeling door anderen wordt getwijfeld:
Ano MCCCC unde VIII is dit / verc dus veer / ghebrat
XXII un /————— | daerbi men vil ons seggen / dat dit lagen (= leugen) si.®
Het opschrift op de rechter gevelsteen naast de zij-ingang van het huidige kerkgebouw geeft aan, dat de bouw van het éénbeukige stenen bedehuis omstreeks 1408 voltooid moet zijn: ‘Anno mcccc ; viii is dit werc dus veer ghebra(ch)t’.
De laatste auteur negeert dus domweg de tweede helft van de inscriptie. De meest recente literatuur die ik gevonden heb, maakt het echter het bontst:
De bouw is mogelijk in verband te brengen met het niet volkomen duidelijke opschrift dat later rechts naast de ingang is aangebracht. Dat kan gelezen worden als zou de kerk in 1408 zijn afgebrand en in 1428 herbouwd. Na een brand in 1531 is het eenbeukige schip tot stand gekomen.”
Hier wordt de tekst van de steen wel heel vrijmoedig gebruikt. Het is al raar dat het jaartal 1428 genoemd wordt, want zo kan men de steen onmogelijk lezen. Nog veel vreemder is echter dat de auteurs de Mastenbroeker kerk twee keer laten afbranden. Blijkbaar combineren zij de eigen interpretatie van de steen met een interpretatie uit de literatuur en realiseren ze zich niet dat het jaartal 1531 op dezelfde inscriptie teruggaat.

De oplossing

De besproken literatuur toont waar de problemen liggen en welke oplossingen er denkbaar zijn. Het hoofdprobleem lijkt het woordje ghebrat, dat duidelijk corrupt is. Men kan het op twee manieren verbeteren. Enerzijds is het mogelijk dat er een nasaalstreep vergeten is en dat er ghebrant bedoeld wordt. Anderzijds is het denkbaar dat de steenhouwer bij gebrek aan ruimte ghebracht gereduceerd heeft tot ghebrat. Voor beide oplossingen valt wat te zeggen. Voor ghebrant pleit dat het vergeten van een nasaalstreep maar een klein foutje is. Voor ghebra[ch]t spreekt dat het rijmt op acht; het geheel is dan een rijmpje. Wel kan tegen ghebracht aangevoerd worden dat een goede steenhouwer aan het eind van de regel niet in ruimtenood komt. Een steenhouwer begint niet zo maar te hakken, hij tekent de tekst eerst uit.
Doorslaggevend lijkt dat bezwaar niet; misschien is ghebrat een bewuste keuze geweest omdat de regel nogal lang is.
Het tweede probleem is het wonderlijke vervolg van de tekst: ‘xxiii vnde c daer bi …’. Dat leert ons dat de inscriptie uit 1531 dateert, dat is vrijwel zeker. Maar verder? De meest voor de hand liggende interpretatie is: 123 jaar later probeert men ons wijs te maken dat het niet waar is’. Als het om een brand gaat, dan is zo’n mededeling in principe denkbaar. Bij de wederopbouw van de kerk wil men de brand herdenken en de steen noemt zo het jaar van de brand en het jaar van de voltooiing van de herbouwde kerk. Probleem is dan echter dat het onwaarschijnlijk is dat men 123 jaar wacht met de herbouw van een kerk. Dat is heel erg lang. Gaat het daarentegen niet om een brand, maar om een ‘totstandbrenging’ (ghebracht), dan is de mededeling nog veel vreemder. Wie gaat er nou in 1531 nog eens een gedenksteen voor de bouw in 1408 aanbrengen met als argument dat het jaartal in twijfel wordt getrokken? Ik kan me dat moeilijk voorstellen.
In de 35 jaar dat ik de inscriptie ken, heb ik me er vaak het hoofd over gebroken, maar zonder ooit verder te komen, want de tekst zoals die er staat, is hoe dan ook onlogisch. Dat ik nu toch de verklaring kan bieden is dan ook meer geluk dan wijsheid. De oplossing van het raadsel schuilt in een onverwachte hoek.
Wanneer men in een handschrift een passage onbegrijpelijk vindt, dan is het eerste wat men doet een parallelhandschrift zoeken, want in een ander handschrift is de tekst misschien niet bedorven. Bij inscripties denkt men daar niet aan, want inscripties worden niet in veelvoud vervaardigd. Ook de inscriptie van de Mastenbroeker kerk is een unicum. Heel wat minder uniek is echter het rijmpje. Op zoek naar iets heel anders, stuitte ik op de volgende mededeling over de Kamperbuitenpoort te Zwolle:

Want dus las men daar in oude tyden voor uitgehouwen
Als men schreef MCCCC ende acht
Is dit werck sus verre gebracht.
Ik sie 'er bygevoegd in een aantekeninge
LXXX jaren neemt hier by
Men wilt anders seggen dat liegt hy.”

Net zo toevallig vond ik ook nog een tweede paralleltekst. In zijn Desolata Batavia Dominicana noemt De Jonghe een inscriptie in de Broerenkerk te
Zwolle met als tekst:

Als men schreef duysent vijf hondert drie en acht
Werd den eersten Steen aen dese Kerck ghebracht.”

Deze parallelteksten laten zien wat er met onze inscriptie aan de hand is. Duidelijk is nu dat er ghebra{ch]t gelezen moet worden. Men vond het in Zwolle en omstreken aan het eind van de middeleeuwen blijkbaar leuk om op stichtingsstenen een berijmde tekst aan te brengen. Op de meeste jaartallen rijmt niet veel bruikbaars, maar op acht rijmt ghebracht. Nou eindigt maar tien procent van de jaartallen op acht, maar door het jaartal op te knippen valt daar een mouw aan te passen, dan kan het altijd op acht rijmen (1408 + 80; 1503 + 8;1408 + 123).
Het is de bedorven vorm ghebrat die in de steen van Mastenbroek de aandacht trekt, maar de Zwolse inscriptie van 1488 toont dat het echte probleem in het woordje ons van de voorlaatste regel zit. Niemand heeft ooit aan die lezing getwijfeld, ik ook niet. Dat is dom, maar wel verklaarbaar. Men ziet natuurlijk dat er een overbodige afkortingsstreep boven het woord staat, maar stapt daar overheen, want een streepje boven ons kan niets betekenen. Men ziet ook dat de o een rare vorm heeft, maar een lezing ans is zinloos en bovendien lijkt lagen / logen te tonen dat een o hier op een a kan lijken. En zo schuift men de aanwijzingen dat de tekst corrupt is aan de kant omdat men al lezend probeert er zinvolle tekst van te maken: ‘men wil ons seggen’ is goed Nederlands.
Lang geleden vroeg ik Peter Gumbert, hoogleraar Westerse paleografie in Leiden, hoe het toch komt dat de tekst van inscripties veel vaker bedorven is dan die van handschriften. Ik stelde die vraag mede naar aanleiding van de Mastenbroeker inscriptie. Gumbert antwoorde gevat: ‘Nou, dan komt er een man bij de steenhouwer, met een briefje, en die zegt: “Dit moet erop staan”/ Ik heb dat altijd een mooi antwoord gevonden. Het maakt duidelijk dat er door de afstand tussen de opdrachtgever en de uitvoerder heel veel mis kan gaan. Wat ik indertijd niet bevroedde, is dat het met de steen in Mastenbroek waarschijnlijk heel concreet zo gegaan is. De steenhouwer kreeg een briefje waarop stond ‘men wil anders seggen’, waarbij voor anders een afkorting was gebruikt. Men kan anders maar op een paar manieren afkorten: de n kan vervangen worden door een nasaalstreep (vgl. arno) en er kan worden weg- gelaten met behulp van een apostrof (and’s). Beide afkortingswijzen kunnen worden gecombineerd (anders), maar meer mogelijkheden zijn er niet. Er stond dus zeker niet ans, de d wordt altijd geschreven. Om een of andere reden kon de steenhouwer de afkorting niet goed lezen of begreep hij haar niet. Hij heeft er toen maar het beste van gemaakt en ans plus een horizontale streep gehakt. Dat is weliswaar geen goede afkorting, maar de steenhouwer is vermoedelijk zo dicht mogelijk bij de tekst gebleven zoals hij dacht dat die er stond.
De steen zegt dus: ‘In 1408 is dit werk tot zover tot stand gebracht. Je moet er wel 123 bij optellen, anders is het niet waar’.

Besluit

Het geval van de steen in de kerk van Mastenbroek is leerzaam. Het leert dat een kleine fout een tekst onbegrijpelijk kan maken. Het toont dat men nooit op de literatuur moet vertrouwen en dat het naïef is om te denken dat de recentste literatuur de beste zal zijn. Het leert bovendien dat men tegenover de eigen transcriptie net zo kritisch moet staan als tegenover die van een ander: ans met een streep erboven is geen goede afkorting van anders, maar het is ook geen ons.
Wat de bouwgeschiedenis van de Mastenbroeker kerk betreft, een brand is er dus nooit geweest. In 1531 was er iets klaar, misschien de kerk als geheel, maar zoals de oudste literatuur al zegt: ‘Hoever men toen was gevorderd, is moeilijk te zeggen, omdat bovenvermelde gedenksteen herplaatst is in het gedeelte, dat in de 17e eeuw werd verbouwd.”

Noten

1 Van Engelen van der Veen 1924, p. 59 e.v.
2. Van Engelen van der Veen 1924, p. 63.
3. Van-Loey 1980, p. 129.
4. Het geheel is 49 cm hoog. Ik dank de maten aan Harm Mulder (Genemuiden).
5 Reijers 1905, p. 44.
6. Van Engelen van der Veen 1924, p. 63.
7. Ter Kuile1974, p. 47.
8 Te Riet 1977, p. 83.
9 Pereboom 1995, p. 121.
10. Stenvert e.a. 1998, p. 218.
11. Van Hattum 1767-1776, dl. 5, p. 25. In een noot zegt Van Hattum dat hij citeert
‘Uit een handschrift omtrent 1563 gemaakt.
12. De Jonghe 1717, p. 188.
13. Reijers 1905, p. 44.

Bron(nen): 
Herman Mulder
sluiten

Verhaal: Gedachten over de Polder Mastenbroek deel 6

Gedachten over de polder Mastenbroek

Oud Mastenbroeker Cor Kok (hij woonde bij de Boxem) reist aan de hand van zijn herinneringen door de polder Mastenbroek. Omdat hij veel te vertellen heeft wordt zijn verhaal in een paar afleveringen geplaatst.

Postbodes
De postbodes in de polder hadden het vroeger zwaar, zeker bij sneeuw of harde wind. In de strenge winter van 1962-1963 kwam een postbode bij ons aan in de Boxem en had de hele polder nog voor zich maar hij was al net een sneeuwpop. Mijn moeder nodigde de man in de keuken en zette hem voor het fornuis. Ze deed de klep van de oven los – het was een ouderwets fornuis dus de oven was goed warm – en zei tegen de postbode: zet de schoenen maar op de klep. Maar de man stak de schoenen met de voeten erin en even later krulden de rookwolken door de keuken. De schoenen met de oude spekzolen stonden door de hitte bijna in de brand. De postbode is een uurtje later weer vertrokken richting Zwolle, want de wegen waren onbegaanbaar.
Bij oude postbodes zoals Jaap Esselink ging het anders: hij kwam ook in de keuken want brievenbussen waren er nog niet. Jaap vroeg aan mijn moeder; ‘Mag ik nog een brief boven de waterketel houden want ik moet hem losmaken want ik weet niet voor wie die is.’ Van Ittersum Mastenbroek, meer stond er niet op. Jaap kreeg hem los en riep beste Jan en Jantien, ik geloof dat hij zei van Nieuwe Wetering 22.
Nou verder aan de Bisschopswetering de boerderij van Van de Leeuw, daarvoor Harm Boer, en dan de directeurswoning van de zuivelfabriek en de fabriek. Op de hoek Bisschopswetering-Breesteeg stonden twee huizen, vroeger bewoond door vier families nu twee.

Drie bruggen
Bij de drie bruggen staan minder huizen dan bij de kerk en de Boxem. Visscher transport van grond en kranen is voor Mastenbroek een groot bedrijf. Daar tegenover staan twee mooie grote boerderijen van Pelleboer en Van de Weerd. De boerderij van Van de Weerd is waarschijnlijk later gebouwd, heeft een heel andere stijl en geen hoge terp. De laatste rechts was van de familie Wup. Verder richting de Koekoekspolder de boerderij van Sellis, met de naam Arbeid Adelt, maar men weet: adel arbeid niet.

Melkrijders
Ik wil nog opmerken dat in Westenholte veel melkrijders woonden, vaak kleinere boeren die daarnaast de melkbussen van andere boeren uit de Mastenbroekerpolder naar de fabriek brachten. Ze brachten dan vaak wei afvalproduct weer mee voor het jongvee. Eerst gebeurde dit met paarden, later met tractoren.
Bruins had de melkwagen in de zomer aan de Oude Wetering staan tussen de Boxum en Bernard Reuvekamp in het land. Als de wagen praten kon zou hij heel wat romantische verhalen kunnen vertellen. Niemeijer kwam dacht ik uit Spoolde. Die had het weiland naast Bernard Reuvekamp zijn landweg aan de zuidkant. Dan waren er nog Nijs en Peters uit Westenholte en Derk Bos uit ’s Heerenbroek.
Anton Jacobs die zelf ook koeien had en een boel varkens, voerde afval van de Chinees en andere afval aan de varkens. Daarom zei ik een keer tegen Anton: je voert ze mooi goedkoop. Vond hij zelf ook: ‘Maar je moet wel uitkijken want vorige week stikte me zowat een varken in een kunstgebit.’
Vroeger, zo in de jaren twintig van de vorige eeuw, werd in de polder ook hooi verkocht. De hooibergen zijn nu meest weg of allemaal. Maar er werd in die tijd vaak een halve hooiberg vol hooi verkocht. Vaak ging het met boten naar Friesland.
Tot slot nog enkele namen van percelen weiland, vaak een naam van de vorige eigenaar: de Prikhoed was een stuk weiland vlakbij de Milligersteeg. De naam komt van een makelaar met een hoedje op, de Wattenbos was van Kattenberg, en op Twijgaard zal wel lang twijg verbouwd zijn.

Cor Kok.

Dit is tevens het laatste deel.

Bron(nen): 
Door Cor Kok wonende aan de Boxem
sluiten

Verhaal: Gedachten over de Polder Mastenbroek deel 5

Gedachten over de polder Mastenbroek

Oud Mastenbroeker Cor Kok (hij woonde bij de Boxem) reist aan de hand van zijn herinneringen door de polder Mastenbroek. Omdat hij veel te vertellen heeft wordt zijn verhaal in een paar afleveringen geplaatst.

Zuivelfabriek
Vroeger was er ook een wissel op het spoor: dan kreeg de zuivelfabriek steenkolen. Mijn buurvrouw stond dan vanaf de Boxum te kijken of de trein ook stopte, want dan moest haar man Derk van de Brink met zijn zwager De Keizer uit ’s Heerenbroek de wagen leeg rijden en bij de zuivelfabriek in de kelder storten. Ongeveer in 1955 schakelde men over op olie.
Over het spoor rechts eerst de familie Pelleboer, een heel oude boerderij op een terp, dan de familie Van de Wal en als laatste rechts woonde Van de Kolk met schoonzoon Koersen, deze zijn verhuisd naar de Bosjessteeg.
Links woonden vroeger Siebrand, Hulsebos en Kattenberg..
En het laatste huis voor de fabriek was van Jan Esselink met z’n Gerrigje. Jan was werkzaam bij het Waterschap Mastenbroek.
Siebrand was zondags ook koetsier met de kerkwagen. De wagen stalde hij bij het gebouw aan de weg Zwolle-Kampen.
Hij spande zondagsmorgens een paard voor de kerkwagen en wie zelf niet kon fietsen of geen paard en later een auto had die reed met Siebrand naar Mastenbroek naar de kerk.
We staan nu aan de Bisschopswetering, genoemd naar bisschop Jan van Arkel. Jammer dat wij in de polder geen Jan van Arkelsteeg hebben. Nu is er geen boerderij meer maar tegenover de fabriek aan de andere kant naar de Wetering stond een boerderij. Op het laatst bewoond door de familie Knol met twee vospaarden.
Maar achter de huizen rechts liep ook een steeg: de Proemensteeg. De huisjes waren niet groot, meestal met een klein schuurtje of stalletje en een enkele bewoner had vee.
Derk Kolk had geloof ik ook een hooiberg.
Tegenover de Bisschopswetering lag café De Kroon. Rechtsaf richting Kampen stond boerderij of café de Oranjeboom, dus in een klein dorpje twee cafés.

Links de Schoolsteeg – gelukkig weer een steeg – maar geen school te zien of misschien lang geleden. Daar achter aan de dijk naar Kampen woonde H. Stoel, volgens mij een vrijgezelle boer. De man kwam in de herfst met een wagen met kool, witte en rooie. De boeren in de polder kochten ze: de rooie kolen hing men op aan de steel of legde men op een koele droge vorstvrije plaats, de witte kool verwerkte men tot zuurkool in de Keulse potten.
Aan de Bisschopwetering-Proemensteeg woonde een vrouw die had een koolschaaf: een soort sjoelbak met een mes in het midden en door de kool steeds heen en weer te doen kreeg ze reepjes. Sommigen vonden dit te fijn en deden dat met de hand.
In 1974 wilde een man zelf zuurkool maken en vroeg mijn moeder om het recept. Een paar maanden later vroeg ik de man hoe de zuurkool was. Zijn antwoord: ‘Het schuim komt boven de kelder uit.’ Mijn moeder heeft toen verteld dat hij de pot elke week schoon moest maken en er een schone doek op moest doen, ja dat ging dus ook niet vanzelf.
Maar wij gaan weer naar De Kroon, de geboorteplek van weerman Pelleboer. Vooraan de Bisschopswetering smederij Timmerman, dit was vroeger de lagere school (later aan de overkant van de weg Zwolle-Kampen de christelijke lagere school Juliana). Het volgende huis was van H. Pelleboer, jaren lang kalf verkoper in de polder. Daarvoor woonde er een Bosscha, de timmerman en dan kwam de kruidenierswinkel van Lindeboom met ook nog de verkoop van klompen, vishengels en verf en tevens PTT: post telegraaf telefoon.
Ook in de polder bij de kerk was een PTT station. Welke van de twee zullen we maar niet vertellen maar het verhaal is dat er een telegram vanuit het westen van Nederland verstuurd werd met de boodschap dat er een echtpaar een weekje naar de polder kwam en dat ze de volgende dag zouden arriveren.
Het echtpaar van het postkantoor overlegde over de bezorging van het telegram, want het was wel een heel eind fietsen. ‘We zeggen het wel tegen de melkrijder.’ Bij navraag ’s avonds bleek dat er geen melkrijder was gezien. ‘Nou morgenvroeg kan het ook nog wel want die mensen uit het westen zijn toch niet zo vroeg.’
Maar ’s morgens tegen een uur of elf zei de man tegen de vrouw: ‘Heb je de melkrijder ook gezegd van het telegram?’ Bleek de melkrijder weer niet langs te zijn gekomen. De man stapte alsnog op de fiets, maar toen hij op het betreffende adres arriveerde zat de familie uit het westen al genoeglijk aan de koffie. De man heeft het telegram afgegeven en klaagde later bij zijn vrouw dat hij niet eens een fooi of een bedankje had gekregen.

Bron(nen): 
Door Cor Kok wonende aan de Boxem
sluiten

Verhaal: Gedachten over de Polder Mastenbroek deel 4

Gedachten over de polder Mastenbroek

Oud Mastenbroeker Cor Kok (hij woonde bij de Boxem) reist aan de hand van zijn herinneringen door de polder Mastenbroek. Omdat hij veel te vertellen heeft wordt zijn verhaal in een paar afleveringen geplaatst.

Wonen in het land, het veld of in het bos
Verder naar het zuiden weer een boerderij in het land. De familie Reuvekamp woonde in ’t land. De familie Knol woonde in ’t veld en een andere familie woonde weer in ’t bos. Ik denk dat daar veel twijg is verbouwd. Er waren meer van deze plaatsen, vaak lage grond met veel greppels. Daar is nu niets meer van te zien.

Ruimzicht
Verder zuidwaarts via de Milligersteeg kom je bij boerderij Ruimzicht. Deze statige boerderij zal in de loop van de tijd wel veranderd zijn, vooral toen de tramlijn en later de Werkerlaan er vlak langs liepen. Voordat hier de familie Van Gerner woonde werd Ruimzicht bewoond door de familie Van ’t Spijker.
In februari 1825 stormde het heel hard, zo hard dat Van ’t Spijker tegen zijn vrouw zei: ‘Ik haal mijn zus en zwager op want ik vertrouw het niet meer zo hard waait het, wij zitten hier veel hoger dan hun.’
Van ’t Spijker spant met de knecht twee paarden voor de wagen en rijdt de Milligersteeg in. Voorbij boerderij Milligen staat nog een huis. Harm Landman heeft er gewoond en daarvoor Bart Esselink met Geertien. Bart is ongeveer in 1930 overleden en z’n vrouw – die zullen oud Mastebroekers nog wel hebben gekend – in 1954. Maar hiervoor, in 1825, woonden er Willem Aalberts met z’n vrouw (een Van ’t Spijker) en kinderen. Van ’t Spijker kwam hieraan en nam z’n zus en de kinderen mee naar Ruimzicht. Aalberts zei: ‘Ik loop naar de familie Kok aan de Boxum.’ Dit was maar een paar honderd meter, maar Aalberts komt niet zover: het water stijgt zo hard dat hij omkeert naar zijn huis. Hij gaat op het dak van de hooiberg zitten en drijft naar Dieze. Daar is hij verdronken en zijn lichaam is in maart in Dieze gevonden.
Dit verhaal staat in een boek van de watersnoodramp 1825.
De familie Van ’t Spijker gaat met de paarden voor de wagen richting Milligen maar het water komt zo hard aanstromen met grote bevroren schuimkoppen dat de paarden niet meer kunnen lopen en dus moeten zwemmen. En dan achter de boerderij aan land want aan de Milligersteeg kant stond het vol met bomen struikgewas. De paarden met de wagen gaan drijvend en zwemmend rond de boerderij, komen dan op de terp of huisbelt en zijn daar behouden aangekomen.
Het water steeg tot in de stal, maar de paarden van de familie Van ’t Spijker en Van Milligen zijn niet verdronken.

Hooien
De Milligersteeg werd vroeger bijna vooral aan de zuidkant bewerkt door boeren uit de omgeving, zo’n stuk of vijfentwintig. Half juni als het hooien begonnen was en de hele week mooi weer dan was het zaterdag tegen de avond net een colonne: allemaal vrachten met hooi en niet te breed anders konden men niet tussen de muurtjes door aan de Boxem. Het waren vooral boeren uit Spoolde, Westenholte, ’s Heerenbroek en Harculo.
En bij de tweede snede werden er vaak koeien in gedaan en stonden er ik weet niet hoeveel melkbussen aan de weg. De boeren lieten de melk staan en dan op de fiets naar huis.
Later werden dat tractors en auto’s. En die werden gebracht en weer opgehaald. ’s Winters was er niks maar ’s zomers was het een drukte van belang. Met een asfaltweg is de weg goed verbeterd na Milligen, maar bij Milligen – met die bochten – ging er wel eens een auto in de sloot of tegen een wilg.

Weg met dat bord!
We gaan nu de Zandsteeg in of – mensen wat een schrik – de Ruimzichtweg. Maak er dan liever de Ruimzichtsteeg van.
Een weg heb je in het dorp Mastenbroek. Verder zijn er stegen en weteringen, dus weg met dat bord.
Vroeger was de Werkerlaan er niet en kwam men vanuit Genemuiden, Hasselt en Zwartsluis hier langs de dijk. Ook met de trekschuit, paard voor een boot. Achter de boerderij van Put was vroeger zelfs een aanlegsteiger.

We gaan verder bij de Scholtensteeg hoek Breesteeg. Vroeger stond hier geen boerderij. Vanaf plusminus 1980 woonden hier Van Laar en Wolters en daarvoor Van de Steege.
Dan de weg Zwolle-Kampen over naar de dijk, genaamd Zalkerdijk, aan het eind richting ’s Heerenbroek. Bij de familie Noordman was vroeger ook een soort veerpont, een veerpad is er nog. We beginnen maar weer bij de Breesteeg: de eerste boerderij links is door de familie Boer gebouwd in 1935. En dan komen we bij het station Mastenbroek, maar sorry: weg station.

Wordt vervolgd!

Bron(nen): 
Door Cor Kok wonende aan de Boxem
sluiten

Verhaal: Gedachten over de Polder Mastenbroek deel 3

Gedachten over de polder Mastenbroek

Oud Mastenbroeker Cor Kok (hij woonde bij de Boxem) reist aan de hand van zijn herinneringen door de polder Mastenbroek. Omdat hij veel te vertellen heeft wordt zijn verhaal in een paar afleveringen geplaatst.

Avonturen met vee

Er waren meer avonturen met vee: ‘Mijn vader kwam met twee varkens van Van Dam, de al eerder genoemde ‘beerboer’, richting de Boxem. Bij het laatste stuk gingen de varkens (het was winter) op het ijs lopen. Maar het ijs was nog niet sterk genoeg dus zakten ze erdoor, ze zwommen verder. Bij Van de Weerd waren ze aan het koffie drinken. Hun knecht Freek Kok uit Wilsum sloeg een gat in het ijs en daar aangekomen klauterden de varkens met wat hulp de wal op. Het eind van het verhaal is: ze waren alle twee drachtig en kregen een mooie toom biggen.’

Stormvloed
Vanaf de Boxem gaan we nu een eindje verder de Oude Wetering op. Of eigenlijk een heel stuk verder want de nummers 10 en 12 waren er vroeger niet. Het begon bij 14 en tegenover 14 stond ook een boerderij. Of beter gezegd heeft vroeger een boerderij gestaan, de huisstee van Blankvoort.
De boerderij die hier heeft gestaan is met een stormvloed weg gespoeld, misschien wel in 1825 maar ik heb het niet opgezocht of navraag naar gedaan.
Verderop links op een boerderij in het land woonde vroeger Berend Knol, thans de familie Stoel. Vroeger had men het overigens nooit over ‘in het land’ maar sprak men over ‘in het veld’.
Nou komen we bij de kerk, maar eerst nog links de boerderij Kruisvliet. De brug over naar de school was direct links de meesters woning. Nu staat het ruimer uit elkaar met het Trefpunt ertussen en dan de kerk met de pastorie.
Het veldje of weitje voor Wielinks houthandel was de wei voor het paard van de dominee is mij verteld. Paard en wagen was het vervoermiddel en daarom stond er ook een paardenschuur in de buurt van de huidige smederij Van de Berg.
Het verhaal wil dat er op een zondagmiddag dienst in de kerk was maar de dominee uit een andere gemeente was nog niet gearriveerd. Mobieltje waren er nog niet dus begon men maar psalmen te zingen en ja daar kwam de dominee de kerk in. Hij ging de kansel op en gaf als excuus: ‘Ik ben gekomen met een kreupele knol van Knol.’
De school op de hoek was voor de turfschippers wel eens makkelijk: was het scheepje leeg en kon het niet onder de brug doorvaren dan stapten in de pauze de kinderen in het ruim, zakte het scheepje en kon men verder varen.

Dwarsweteringen
De weteringen van noord naar zuid zij kaarsrecht en die dwarsweteringen zijn later gegraven. Kampen had wel een streepje voor: ze kregen Kampereiland maar de stad wilde ook een verbinding met Hasselt. Bij IJsselmuiden lagen wel een paar lage stukken. Er staat nog een huis Meerzicht, maar het meer is wel verdwenen. Kampen wilde dus een verbinding graven maar omdat de grond van de polder was is er tussen de eigenaar doorgegraven en is er enig zigzag effect ontstaan.
Maar eigenlijk staan we nog bij de school in Mastenbroek. Het is hier het dichtst bebouwd van de hele polder Mastenbroek. Vroeger woonde er onder anderen een familie Van Spijker en J.W. Hollander. Hollander was ’s zondags koster en in de week ventte hij met brood van de Coöperatie uit Hasselt. Rondom de kerk was het tweemaal Wielink: de ene handelde in hout en de andere was boer met koeien en varkens. Hij had de gewoonte om de varkens met biggen een poosje buiten te laten lopen. Een big dwaalde af naar de weg, in dit de geval de Kerkwetering. Boer Knol van de Nieuwe Wetering zag het biggetje en dacht leuk voor mijn vrouw zo’n heel klein biggetje. Boer Knol stopte het in de kofferbak van zijn auto en eenmaal thuis roept hij z’n vrouw en dochter. In de kofferbak zien ze alleen een gat in de bodem: het biggetje was weg. Halverwege de rit vond een ander het biggetje en niemand begrijpt nog steeds hoe een big zover kan lopen.

Eendenkooien
Eendenkooien waren er in de polder ook wel maar ik denk dat er de laatste honderd jaar niet veel mee gewerkt. Zo was er een tussen Hengeveld en Snel, dus aan de westkant van de weteringen en ook was er een aan de Nieuwe Wetering Oost.
Waar nu de familie Stoel aan de Oude Wetering woont en vroeger Berend Knol in het veld – ik weet niet of daar een kooi was – maar wel dat daarvoor er een familie Dijk woonde die vrijdags naar de markt ging met een mand vol eenden.
Verder de Oude Wetering langs komen we bij het Hanerik. Die naam zijn we al eerder tegen gekomen en wel bij het Frankhuis. Het woonwagenkamp daar heet ook De Hanerik.
Noordwaarts komen we bij het Witte Schaap aan de Kamperzeedijk. Weer terug naar het Hanerik en dan de Groene Steeg op richting Nieuwe Wetering. Op de hoek van Nieuwe Wetering en Groene Steeg vind je De Prins. Verder naar het zuiden ligt de kruising Nieuwe Wetering/Kerkwetering en nog iets verder de kruising Nieuwe
Wetering/Wolfshagenweg. Ten oosten van Wolfshagen, zo heb ik me laten vertellen, heeft een watermolen gestaan. Of er nog restanten van zijn weet ik niet, wel liggen er veel stenen naar men zegt. Goed dan weer naar het Vosje, waar vroeger de familie Lindeboom woonde en later de familie Kragt. Nu is het dubbel woonhuis.

Wordt vervolgd!

Bron(nen): 
Door Cor Kok wonende aan de Boxem
sluiten

Verhaal: Gedachten over de Polder Mastenbroek deel 2

Gedachten over de polder Mastenbroek

Oud Mastenbroeker Cor Kok (hij woonde bij de Boxem) reist aan de hand van zijn herinneringen door de polder Mastenbroek. Omdat hij veel te vertellen heeft wordt zijn verhaal in een paar afleveringen geplaatst.

De Boxem
Dan komt Cor Kok bij de Boxem: Vroeger stonden daar vier huizen of boerderijen. Ik denk dat mensen die dit lezen of horen met het hoofd beginnen te schudden, maar ik zal het uitleggen. Links aan de westkant woonde vroeger Van de Kamp en later Van de Weer. Dan stond er een zwarte schuur en dan weer een klein huisje waar een medewerker van het Waterschap woonde. Men zal misschien zeggen Harm Landman met Jennigje, maar nee, die woonden aan de Millgersteeg. Hier woonde een familie Sluisman of Huisman (de naam is mij niet precies bekend), dus dit zijn er twee. En aan de rechterkant de familie Van de Brink en daarvoor twee broers en een zuster Bergman.
Tegenover de familie Van de Brink woonde de familie Kok. Tussen de boerderijen van de families Kok en Van de Brink liep ook de Milligersteeg tussen twee muurtjes door. Maar pas sinds 1932: eerder was de weg gelijk aan de bovenkant van het muurtje. De brug lag toen wel een meter hoger. Dit was – lach niet – voor de scheepvaart! Ook aan de andere kant (nu A. Kok) zijn de betonnen muurtjes nog te zien.
Mensen met paard en wagen komende uit de Milligersteeg spoorden de paarden dan bij Bart Esseling zijn huis (later H. Landman) vurig aan om tegen de hoge brug op te komen.
Dat was ook luid te horen, maar daar wil ik niet teveel van vertellen omdat ik daar zelf gewoond heb.
Maar aan een ding erger ik me wel: aan de naam Stuurmansweg, vroeger De brede Steeg. Alle dwarswegen in de polder heetten steeg: Milligersteeg, Scholtensteeg, Zandsteeg en Proemensteeg. En dan komt er een deftige mijnheer te wonen en dan wordt het Stuurmansweg! Het was toch Mastenbroek en dan moet je ook een stuurman hebben. Ik hoop dat het gauw weer Breesteeg wordt.

Mest
Ik wil niet beweren dat ik gelijk heb maar het is mij verteld door iemand die er onderzoek naar gedaan heeft: de naam Mastenbroek heeft niets met masten van doen gehad. Vroeger sprak men in het dialect mest uit als mas . In de polder liep het vee in de tijd van bisschop Jan van Arkel op de hogere stukken. Het waren geen melkkoeien maar mestvee (in dialect masvee). Broek is laag land en zo kom je dan op Mastenbroek.

Aan het eind van de Oude Wetering, van het jaagpad naar de Ramakerzijl kun je in het landschap nog zien dat er sprake was van een rivierarm. Voorvaderen van de familie Visscher gingen hierlangs om kunstmest te halen voor de boeren in de polder.
Ze gingen dan met een boot of bok met paard over de weg en het laatste stuk het jaagpad naar Ramakerszijl. Bij de dijk werd het paard uitgespannen en bij een boer op stal gezet, dan duwde men met twee personen de bok krachtig van de oever naar de overkant van het Zwartewater naar de Vulkaan of Agrarisch Unie . Daar kwamen zakken van 100 kilo aan boord. ‘Ja de arbeidsinspectie bestond nog niet en 20 kilo was de moeite niet en die zakjes bestonden ook niet.’
Was de bok vol dan weer naar de overkant. De mensen duwden de boot flink af en die dobberde weer naar de westkant. Het paard ging weer voor de bok en zo bracht men de kunstmest naar de boeren in de Mastenbroekerpolder.
De zware zakken gingen met een soort veer met hefboom op schouderhoogte en dan op de schouder de wal op en bij de boer in de schuur. En als je dan nu het materiaal bij Visser ziet staan...

Straat van Gibraltar
De eerder genoemde betonnen muurtjes werden ook wel de Straat van Gibraltar genoemd. Ze te passeren was niet altijd gemakkelijk. Daar wisten de loonwerkers over mee te praten die soms muurvast kwamen te zitten met een tractor met dubbele lucht of een hakselaar.
De koeien en de pinken werden los over de weg naar een nieuwe weide gedaan. Bij een dam die open stond ging men gauw met de fiets staan om de koeien voorbij te laten en dan gauw op de fiets tussen de koeien door naar de volgende oprit. Bij de Boxem was het altijd oppassen geblazen als er koeien aan kwamen.
Er zijn leuke verhalen over dat vee drijven: Zo stond een koe van Wim Put uit Westenholte ineens bij mevrouw Van de Brink in de keuken en een pink van Klaas Hof stak bij de buurman de kop door het raam toen deze net achter het visje van de veemarkt zat.
Boer Pelleboer fietste achter een koppeltje pinken die net van de stal kwamen. Een pink met een kluit mest aan de staart sloeg door de spaken van de fiets van boer Pelleboer die met fiets en al over de kop sloeg en hij had de spaken uit het wiel.

wordt vervolgd!

Bron(nen): 
Door Cor Kok wonende aan de Boxem
sluiten

Verhaal: Gedachten over de Polder Mastenbroek deel 1

Gedachten over de polder Mastenbroek

Oud Mastenbroeker Cor Kok (hij woonde bij de Boxem) reist aan de hand van zijn herinneringen door de polder Mastenbroek. Omdat hij veel te vertellen heeft wordt zijn verhaal in een paar afleveringen geplaatst.

‘Omdat wij aan de zuidkant van de polder Mastenbroek woonden dachten wij dat we vooraan in de polder woonden bij Zwolle. Maar op de landkaart tot grote schrik stonden we onderaan. Je had natuurlijk grondgebied van Zwolle, Hasselt, Genemuiden, Grafhorst en Kampen. Dan nog Westenholte en Frankhuis hoorde er ook bij.’
Westenholte was maar klein. Destijds met een tiental boerderijen niet groot. Later minder boerderijen maar wel groter. En ik denk aan ongeveer de jaren zestig met V.V. Klompen en Van Dijk Houthandel. Die leverde vooral eiken bergroeden (lange palen voor de hooiberg), soms wel tien tot twaalf meter. En ze stonden bekend om hun houten hooi harken.
Frankhuis was misschien wel de ‘voorstad’ van polder Mastenbroek. Mensen die dit lezen beginnen misschien wel te glimlachen en denken dan aan het woonwagenkamp!
Nou had ik dit tot het laatste willen bewaren, maar goed, het kamp is er nog steeds.
In Frankhuis had je Hullen de smid, kruidenier Jan Wieten met zijn moeder van 80 jaar of nog wel ouder en Jan Dragt de wagenmaker. Bruggeman de kapper, Bisschop de fietsenmaker, Jansje van Munster voor sigaren en sigaretten, een depot houder van de wasserij. Het café van Otse de Jong met zijn vrouw en schoonzuster, bloemist Van Ittersum, groenteboer Niemeijer en er was nog een schoenmaker. Je had ook nog Kieftenbeld timmerman of aannemer.
Bakkerij Lindeboom verkocht vooral brood maar ook gebak. Brood uit venten deed hij ook met paard en wagen. Tijdens het venten met brood aan de Hasselterdijk kreeg het paard op een keer een veulen! Het paard werd met veulen bij een boer in de stal ondergebracht en in de avond werden paard en veulen (veulen in de bakkerskar) en de kar weer naar huis gehaald. Of de bakker heeft getrakteerd op beschuit met muisjes weet ik niet…

Kanaal
We hebben nu het kanaal dwars door Frankhuis maar eerst was het een stuk. Ongeveer na 1960 had je twee gedeelten met aan de overkant Houthandel Eindhoven en zuivelfabriek de Blokmelk.
Zelf vind ik dat er in vroegere jaren een geweldige middenstand in Frankhuis was. In 2010 vertelde een bewoner van een woonwagenkamp in Steenwijk mij het verhaal dat zijn vader vroeger met de wagen ’s zomers in Zwolle stond en in de winter in Steenwijk. En ’s zomers, zo vertelde hij, ging hij dan petroleum halen bij Jan Wieten: ‘Was die oude moeder achter dan pakten wij gauw snoep uit de vakken. Wat werden die mensen bestolen en alles rook in de winkel naar petroleum.’
Toen het café van De Jong verbrand is, zijn ook alle bekers en vlaggen van de voetbalvereniging WVF verbrand, want die voetbalden ook in Frankhuis. Tegenwoordig is Frankhuis eigenlijk niets vergeleken bij vroeger.

Ramakerzijl
Nu iets over de Ramakerzijl (ziel), de sluis naar de Mastenbroekerpolder. Nu alleen gebruikt voor water inlaat bij in de zomer langere droge perioden. Maar vroeger gingen hier schepen of moet ik zeggen scheepjes doorheen met turf en kunstmest. Ook bouwmaterialen, vooral zand, werden per boot of bok (een platte boot) aangevoerd.
Het eerste stuk van de Ramakerzijl naar de Oude Wetering is vermoedelijk een rivierarm. Het past eigenlijk ook niet in de lijn van de Bisschops- , Oude en Nieuwe Wetering en stond ook lijnrecht op het kasteel Werkeren, later boerderij het Werkel. De oude ruïne van het kasteel is nu goed zichtbaar.
Maar ook de boerderij was groot en anders dan de boerderijen in de polder Mastenbroek.
De volgende boerderij links aan de Oude Wetering was Stokebrand of Stokkebrand in de volksmond. Het was altijd Anton en Marie van Stokkebrand en zo werd ook gesproken over Bertus en Annie van het het Werkel. Tegenover deze boerderij stond nog een boerderij maar deze had geen naam.
Dan verder aan de rechterkant stond de boerderij Het Luibuis. Ik kan niet zeggen dat die mensen die er woonden en gewoond hebben lui waren, eerder harde werkers. Vroeger bewoond door de familie Van Dam en later door de familie Snel-Pelleboer. Boer Van Dam had ook varkens en in het bijzonder een beer. Hij had volgens mij hier een vergunning voor (beerhouder).
Bij het Luibuis was als men de brug over ging dadelijk links een landweg die richting de Boxem ging. Na 600 meter rechtsaf richting Hasselterdijk - Werkerlaan misschien wel een kilometer lang. Later werd er een nieuwe brug gemaakt over de Wetering en hoefde je niet meer bij Van Dam en later Snel langs, maar de ruilverkaveling heeft dit ook weer achterhaald hoewel de brug er nog steeds is.
De volgende boerderij links lag een behoorlijk stuk van de Oude Wetering. Ik denk dat hij in 1935-1936 gebouwd is, daarvoor werd het land dat bij de boerderij lag elk jaar los verhuurd. Het land aan de andere kant van de Oude Wetering tegenover deze boerderij noemde men de Lozekoten maar de betekenis ervan weet ik niet.

Wordt vervolgd.

Bron(nen): 
Door Cor Kok wonende aan de Boxem
sluiten

Verhaal: Luibuis? ‘t Luibuis (Het ontstaan van de naam)

Luie lieden op ‘t Luibuis?

Wat het verbasteren van namen al niet vermag:

woonden er nou echt luie mensen op de voormalige boerderij ‘t Luibuis? De inmiddels overleden Zwollenaar G. Oldenhof heeft een aantal jaren geleden aan de hand van archiefstukken proberen te achterhalen waar het slechte imago van deze woonstee vandaan kwam.
De boerderij werd in een oorkonde uit 1680 genoemd als het huis in Mastenbroek De Loybois.
‘Bij het bouwrijp maken van Stadshagen zijn resten van een oerbos gevonden, zodat bois (Frans voor bos, red.) in de hiervoor genoemde naam van dat huis te verklaren zou zijn’, aldus Oldenhof in zijn zoektocht. Boerderij ‘t Luibuis moest zoals bekend wijken voor de stadsuitbreiding. Zie op deze website ook het verhaal over de verdwenen boerderijen uit dat deel van de polder Mastenbroek waar we nu de wijk Stadshagen vinden. We volgen vanaf hier de speurtocht van de heer G. Oldenhof.
‘Diverse keren wordt de naam anders gespeld, onder andere als De Loibois. Misschien was de kennis van de Franse taal minder goed dan de wens om enige deftigheid te verbinden aan het huis. Bois wordt ook vertaald in ‘hout’ of ‘boom’. Met het woord ‘wet’ (loi in het Frans) erbij kom je dan tot wet-bos of wet-boom. Er zal toch geen recht gesproken zijn onder een Mastenbroeker boom?, vroeg Oldenhof zich af.
‘In de achttiende eeuw is men snel tot het verbasteren van de oorspronkelijke naam overgegaan. Misschien dat daaruit wat af te leiden is. In 1740 trouwde Gerrit Hendriks, afkomstig uit ‘t Luybuys, met Jacobje Willems. Twee jaar later wordt het paar op ‘t Erve Luibuis vader en moeder van zoon Willem. Daarna volgen nog enkele kinderen. Met de extra vermelding ‘wonende op de Oude Wetering’ wordt in 1763 melding gemaakt dat Egbertje Clasen, vrouw van Antony Gerrits is overleden op ‘t Luybuis.
Na die tijd wordt het huis in de registers nog vermeld als ‘t Loibois en ook als Den Luibuis. En tot de afbraak van de boerderij weten de Mastenbroekers onder de naam ‘t Luibuis de lang bewoonde locatie aan de Oude Wetering aan te wijzen.
Een enkele bewoner van deze plek zou zelfs ‘een gemakkelijker manier van leven’ (lees: lui, red.) toebedeeld hebben gekregen. ‘Niet het gebrek aan inzet maar het verbasteren van Franse woorden heeft tot gevolg gehad dat deze boerderij, zelfs tot na de sloop, de niet positieve naam behouden heeft’, neemt Oldenhof de oud-bewoners met terugwerkende kracht in bescherming.

Bron(nen): 
G. Oldenhof
Hoort bij locatie: 
sluiten

Verhaal: Grootburgerij Wilsum

Grootburgers van Wilsum beuren 'oud' geld

Sigaren komen er niet meer aan te pas, maar naar oude traditie wordt er nog wel een borreltje op gedronken. Dat gebeurt als begin januari twintig grootburgers van Wilsum in het gebouw naast de Nederlands Hervormde kerk hun rente komen ophalen van een gezamenlijk kapitaal dat door het verkopen van weidegrond in het Voorslag is ontstaan.

De geschiedenis van de zogeheten grootburgers gaat lang terug. Zoals bekend is Wilsum geen dorp maar een (kleine) stad vanwege oude stadsrechten. De bewoners werden al vroeg verdeeld in 'inwoners' en 'burgers'. De laatste groep kon zich ook inkopen in bepaalde rechten, het grootburgerrecht genoemd. Na het ontstaan van de polder Mastenbroek werd een deel van de polder aan Wilsum toegewezen en kregen de grootburgers het gebruiksrecht van deze grond.
De geboren en getogen Wilsummer H. (Henk) Fix zorgt als penningmeester van de Burgerij van Wilsum al een paar jaar voor het uitbetalen (contant) van de bovengenoemde penningen. Hij weet veel van de geschiedenis van het grootburgerrecht.
Je kon alleen grootburger worden als je in Wilsum geboren was en je vader ook dat recht bezat. Dat is later trouwens veranderd in wonen binnen de gemeentegrenzen omdat er ook wel kinderen werden geboren in het ziekenhuis. Dan was het voldoende als je ouders in Wilsum woonden en het burgerrecht bezaten. Het grootburgerrecht kon je dus erven, maar dat was alleen voor de zonen weggelegd. Het vererven geschiedde in de mannelijke lijn. Zij kwamen pas in aanmerking voor een perceel al ze “eigen vuur en licht hadden”, dus zelfstandig woonden.
Belangrijk voor de meestal kleine boeren (keuterboertjes) in Wilsum waren de weiderechten. De grootburgers, de gemeente Wilsum en de kerk hadden ieder een of meerdere percelen grond. Het zogeheten Groot Burgerland, de gemeenschappelijke weide, werd later in twintig percelen verdeeld en daar konden dus twintig grootburgers gebruik van maken. Op de eerste zaterdag van november werd geloot wie het volgend jaar over welk perceel kon beschikken.
Henk Fix, de huidige penningmeester, die een afstammeling is van de vroegere onderwijzer, voorzanger en koster Fix, (1748), weet nog van een hoogoplopend conflict in 1835 waarbij de voorvaderen betrokken waren. “Door de toenmalige gemeentesecretaris werd in 1835 een gemeentelijke deel van de gemeenschappelijke weiden verkocht en daardoor moest de onderhoudsplicht voortaan geschieden door de twee overige partijen, de kerk en de grootburgerij.” Er werd een proces aanhangig gemaakt bij de provincie en daarvoor moest de gemeente reglementen opsturen die getekend waren door verschillende mensen. Daar stond niet de handtekening bij van voorvader Fix, want die vond je terug onder het verweerschrift. Hij stond namelijk achter de grootburgers, maar moest als wethouder de verkoop verdedigen. Als uitkomst van het geschil kregen de kerk en de gemeente eigen stukken grond. Er bleven twee stukken grond van samen circa achttien hectaren over, waar de gemeente en kerk geen zeggenschap meer over hadden.
In opdracht van Napoleon – Nederland viel in die tijd onder Frans gezag – werd alles in kaart gebracht. Bijgaande kadastrale kaart van Wilsum, daterend uit 1832, heeft daarom ook nog Franse benamingen zoals Commune de Zwolle.

Verkoop
Het achttien bunder land van de Grootburgerij Wilsum werd omstreeks 1980 verkocht aan de inmiddels alweer opgeheven SBL, de Stichting Beheer Landbouwgronden. Het was nog in het gulden tijdperk en de Wilsummers konden er een bedrag van circa 14.000 gulden voor krijgen per hectare.
De grootburgers die heel vroeger hun vee in het Voorslag lieten grazen (en in latere tijden het zogenaamde voorgewin mochten hooien) of die de grond beschikbaar stelden/verpachtten aan andere boeren hadden later alleen nog de beschikking over de jaarlijkse rente uit dit groene kapitaal. De peildatum is nog steeds de eerste zaterdag van november, om exact te zijn om 12.00 uur (het tijdstip van de jaarlijkse loting) maar de uitbetaling is nu verschoven naar begin januari omdat de rente dan pas beschikbaar is.
Die uitbetaling geschiedt nog steeds aan twintig grootburgers. In de tachtiger jaren moest je vaak ruim twintig jaar wachten voordat men zich zo mocht noemen. Door verhuizingen naar elders of sterfgevallen zonder opvolgende zonen is de wachtlijst de laatste jaren korter geworden. Er zijn nu (2016) nog slechts drie wachtende burgerst. Zij hoeven nu de rente zo laag staat echt niet op grote uitkeringen te rekenen. Een aantal jaren geleden is al besloten om een deel van de rente uit te keren en een ander deel bij het kapitaal te voegen om de inflatie wat tegen te gaan. Een verstandig besluit, aldus de huidige penningmeester. Ook voor de komende uitkering in januari 2017 moet er weer gezorgd worden voor twintig geldzakjes gevuld met het gepaste bedrag, want dat doen banken niet meer in het girale tijdperk. Maar dan is het op die eerste vrijdagavond ook in een uurtje gebeurd, inclusief een jaarvergadering van de Grootburgerij Wilsum. Bij de uitkering zijn de grootburgers en soms wachtende burgers (die hun vader of moeder vertegenwoordigen) aanwezig. De vergadering wordt met koffie en koek en de traditionele borrel besloten.

Bron: H. Fiks
Auteur: Rita Ras
Foto's: Bernard Reuvekamp

Bron(nen): 
H. Fiks
sluiten

Verhaal: Ruilverkaveling Mastenbroek - deel 2

Aangevraagd 1969
Gestemd 1973
Begin Uitvoering 1975

De ruilverkaveling in Mastenbroek is wel de ingrijpendste verandering geweest sinds de inpoldering in 1364 door Bisschop Jan van Arkel van Utrecht. De polder werd toen in grote blokken verdeeld en ontsloten, op een manier die 600 jaar stand heeft gehouden en tot op heden nog in stand is.

De polder heeft vele tegenslagen moeten verwerken. Eerst rooftochten door middeleeuwse bendes, later veeziekten, overstromingen en oorlogen. Van september 1944 tot april 1945 heeft de Duitse bezetter zelfs de polder onder water gezet om de oprukkende geallieerden te hinderen.
Het waterschap had in de polder een grote invloed en genoot ook waardering van de bewoners: de dijkgraaf en hoofdingelanden hadden meer aanzien dan burgemeester en wethouders.
De polder Mastenbroek viel onder verschillende gemeenten: IJsselmuiden, Genemuiden, Hasselt en Zwollerkerspel. Het waterschap was in de jaren 1965 van mening dat men in moeilijkheden kwam om de polder te beheren, de kosten zouden te hoog op lopen.
De wegen en bruggen waren bijna allemaal aan een grote onderhoudsbeurt toe.
De polderwegen waren in eigendom van het waterschap en niet van de gemeenten.

Na de vraag voor subsidie om dit voor elkaar te maken kreeg men het advies een verkaveling aan te vragen waarin alles kon worden ondergebracht: een betere ontwatering, ontsluiting van de wegen en kavelruil. Door de jaren heen was er zo vaak grond verkocht dat vele bedrijven meerdere kavels hadden en soms een heel kleine huiskavel. En door de snel ontwikkelde landbouw was er behoefte aan efficiëntie, om maar bij te kunnen blijven en de bedrijven te kunnen ontwikkelen.

Door bedrijfsverplaatsingen kon ruimte gemaakt worden voor grote huiskavels. Daardoor kwamen er boerderijen langs wegen waar nog nooit iets had gestaan.
De openheid van de polder werd een beetje aangetast. De wegen aan beide zijden van de drie hoofdweteringen werden vervangen door één weg. Maar door een bijzonder plan - Het plan Vallen - kon de wetering blijven bestaan, al was het wel aan wisselende zijden van de weg. Hierdoor bleef het zicht op de speciale terpboerderijen gespaard.

De nieuwe wegen werden aangelegd op een tot op het zand uitgegraven tracé en vervolgens met zand uit de zandwinplas aan de Kerksteeg opgehoogd zodat er stevige ondergrond was voor het zware verkeer van nu. De oude wegen waren in de jaren aangevuld met puin en grind maar nooit was er de zachte ondergrond verwijderd, met als gevolg dat ze bleven verzakken.

Maar niet iedereen zag dat zitten in de polder !!
Het wordt veel te duur, dat kunnen we nooit meer opbrengen, werd er gezegd. Vele vergaderingen en voorlichtingsbijeenkomsten zijn er geweest om een goed oordeel te vormen. Ook moest iedereen zo nodig zijn of haar invloed laten blijken. Zo werd de toenmalige voorzitter van de Boerenpartij, Koekoek, door tegenstanders naar het Trefpunt in Mastenbroek gehaald om meer tegenstemmers te werven.
Op die avond zat het Trefpunt nokje vol. Maar na een uurtje wachten was de heer Koekoek er nog niet, waarop de voorstanders zeiden: “Geen wonder, hij kan het heus niet vinden waar hij moet wezen met al die smalle weggetjes in Mastenbroek.”

Dat de wegen smal waren ondervond ook een delegatie van de cultuurtechnische dienst uit Utrecht die per bus kwam kijken of het wel noodzakelijk was om hier een verkaveling te houden. De bus reed over de Bisschopswetering toen er een auto uit tegengestelde richting kwam en de chauffeur geen kant meer uit durfde, hangend boven de Wetering met zijn bus.

Ook kregen de natuurverenigingen te veel te vertellen en moesten de bewoners te veel grond inleveren ten behoeve van nieuwe natuur (een weidevogel reservaat “Het Jutjesriet”).
Dat was een heel gevecht want de clubs hadden toen ook al veel te vertellen. Wat niet door iedereen werd gewaardeerd, aldus Bernard Reuvekamp. “Er werd door anderen over onze grond beslist en dat waren we niet gewend!”
Al met al werd er eind 1973 gestemd en met overmacht stemde men VOOR de verkaveling: 1368 stemmen voor en 113 tegen. Dus 74 procent voor en 26 procent tegen.

Eerste schop:
Na een lange voorbereiding (vanaf 1969) werd in 1975 daadwerkelijk de eerste schop in de grond gezet.
De voorbereidingscommissie werd benoemd tot verkavelingscommissie, die eensgezind met behulp van deskundigen het een en ander in goede banen leidde. En wat verbaasde de commissie: op de eerste zitting in het tijdelijke kantoor dat stond aan de Bisschopswetering te ’s-Heerenbroek meldde een van de grootste tegenstanders zich aan voor verplaatsing. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald, moet hij gedacht hebben.
Maar dat was wel de beste oplossing voor allemaal en dus geschiedde het.
Maar of het allemaal zo vlotjes verliep zal niemand beamen. Er was veel overredingskracht en geduld nodig om alles in goede banen te leiden. En er werd wel eens een deur hard dicht geslagen, maar zover men weet zijn geen gewonden gevallen!
Een woord van dank aan de aanvragers en uitvoerders van de verkaveling is volgens de schrijver dan dit artikel wel op zijn plaats. “Aan hen is het te danken dat we nu een bijzonder mooie polder hebben waar het goed wonen en werken is. Waar de natuur ook volledig aan zijn trekken komt en waar de bewoners ook trots op zijn.
Samen hebben we de polder sterk gemaakt en daar mag iedereen nu van genieten.
Een oude polder in een nieuwe jas, die hem nog vele jaren zal passen.”

Kosten:
De kosten van de verkaveling worden voor overgrote deel door het rijk betaald. Voor de grondeigenaren bleef er ongeveer 50 tot 100 gulden te betalen per hectare per jaar gedurende 30 jaar. Dit word door de belastingdienst geïnd, de zogeheten ruilverkavelingsrente. Begin jaren ’90 is men begonnen te betalen.
In januari 1988 was de regeling van de kosten gereed: er werd omgeslagen naar het verschil bij de eerste schatting (aan het begin van de verkaveling) en de tweede schatting op 1-12-1983 als rechtsgeldige. Waarbij werd gekeken naar de herschatting ( dempen sloten, in cultuur brengen van vervallende wegen en dergelijke). Nuts bepaling waterbeheersing, ontsluiting, verkaveling. Verrekenposten ondergrondse leidingen, overwegen, enzovoort .
Dit alles werd via een puntensysteem verrekend en zo kwam men tot een omslag
per bedrijf per hectare.
“Alles met elkaar was dit best wel een bewogen tijd, want toen het begon was het een onbekend fenomeen. Wel was er veel voorlichting geweest maar als het op uitvoering aan komt dan heb je er zelf mee te maken”, kijkt Bernard Reuvekamp terug. De vele wisselingen van gebruik van grond, veelal tijdelijk omdat men op enig moment ruimte nodig had voor de werkzaamheden aan wegen, sloten en weteringen.
De beginschatting was geweest. Dit was als uitgangspunt heel belangrijk want daarnaar werd later alles weer naar toegerekend. En dit punt is wel eens onderschat.
Daarnaast werd ook veel op de buurt gelet: er werden nogal wat grond aankopen gedaan om zo een denkbeeldige kavel te volmaken, maar hier had je niet zoveel tijd voor (tot 1 december 1982). “Maar over het algemeen ging het vrij geruisloos, de weg aanpassingen en het verplaatsen van de boerderijen was de grootste klus. Maar naar verloop van tijd werden de bulten grond minder.”
Ook van de voormalige tegenstemmers kreeg de commissie te horen dat deze verkaveling een goede zaak was en dat ze blij waren dat het was doorgegaan, al zagen ze het eerst niet zitten.

Maar er kwam een ander gevaar op zetten: de expansie drift van de gemeenten heeft ook voor Mastenbroek grote gevolgen. Genemuiden en Hasselt willen grond voor de industrie en Zwolle voor woningen in “Stadshagen”. Maar daar lijkt nu de grootste honger van over te zijn en zal de polder weer in rustig vaarwater terecht komen.
Maar stilstand is achteruitgang wordt wel eens gezegd, dus ontwikkelingen zullen er blijven.

Bron(nen): 
Tekst: Bernard Reuvekamp
Foto's Boxem: Fam. Landman

Pagina's

Subscribe to RSS - Mastenbroek, de polder