sluiten

Verhaal: Hoe Jan metten Buxen in Frankhuis het gelag betaalde

Een ware geschiedenis

Op een mooie junidag in het jaar 1648 keerde Jan Arendsen uit de stad huiswaarts. Hij had boter en eieren verkocht op de Zwolse markt en liep nu in opperbeste stemming langs de dijk terug naar zijn erve in de Mastenbroekerpolder, dat naast de Hoge Brugge was gelegen. De gemakkelijkste route ging langs het Zwartewater tot het Nieuwe Verlaat, dan langs de verlengde Nieuwe Wetering benoorden het Stadsland, vervolgens over de beide bruggen bij Milligen en dan via de Brede Steeg naar de plaats waar hij woonde.

Aan de dijk bij Frankhuis stond een herberg, waar passanten dikwijls aanlegden en ook veel vreemd volk over de vloer kwam, hannekemaaiers en lapjespoepen. Gerrit Reiners, de oude waard, stond in de deuropening. Hij had zijn zaak vorig jaar overgedragen aan zijn dochter Geesje, een vrouw die van wanten wist, en die getrouwd was met de vissersman Jan Lubeleij.
'Heidaar, Buxen!' riep Gerrit. Dat was de bijnaam van Jan Arendsen, omdat hij opviel door de wijde broekspijpen die hij boven zijn laarzen droeg - een groot gemak, vond hij, bij het werken op het land. Omdat het uur nog vroeg was en Jan wel dorstte naar een stevige kan bier, ging hij graag op Gerrits uitnodiging in en trad de gelagkamer binnen.
Er was ook ditmaal veel klandizie; een groep van zes of zeven lieden uit Neuenhaus en Schüttorf zat luidruchtig te kaarten aan de ronde tafel. Jan schoof samen met Gerrit aan bij Evert Muijs, Timen Everts van der Werff en enkele andere eerlijke lieden. Zo bracht hij een paar genoeglijke uurtjes door, drinkend en een pijpje smorend, en tegen de avond wilde hij opstaan om zijn thuisreis te vervolgen.
Maar Gerrit weerhield hem en haalde hem over om hen nog wat langer gezelschap te houden. Zo werd het later en later; de stadsklok had al haast 'tien uren' geluid.

Ruzie met de waardin
Jan stond ten leste op en liep naar de toog, waar Geesje zich had geposteerd als een matrone, handen in de zij. Op zijn vraag, hoeveel hij haar schuldig was, antwoordde zij dat hij een vaantje bier had verteerd. Acht pinten! Dat was meer dan waarop Jan gerekend had, en hij moest dus letterlijk diep in de buidel tasten. "Hoe staet den Buxen," spotte de waardin, "en can mette voet in den buijdel niet coemen!" "Ick moet het nauwer soecken," zei Jan, en geprikkeld voegde hij eraan toe: "Ick hebbe soo veele duijsenden niet als ghij!" "Du Bucxen!" stoof Geesje nu op, "du dit ende dat, wilstu dij bij ons gelijcken!?" "Ick bin soo goedt als gij!" repliceerde Jan, hij betaalde en wilde weggaan.
Maar de waardin, die duidelijk meer had gedronken dan een goede huisvrouw betaamt, schreeuwde alles en iedereen bij elkaar: "Den Buxen!" - gevolgd door woorden die we omwille van de eerbaarheid maar niet zullen herhalen.

De vechtpartij
Jan haastte zich de deur uit; het was al bijna donker op de dijk. Over wat er nu gebeurde lopen de lezingen uiteen, maar volgens sommigen bedacht hij toen hij buiten stond dat hij zijn stok had vergeten. Weer binnen vroeg hij het dienstmeisje Jannichjen ernaar, die hem er drie voorhield die hij niet als de zijne herkende. De vierde, een hagedoornstok, nam hij tenslotte mee.
Volgens een aantal gasten vertrok Jan toen niet meteen, maar bleef hij op de drempel staan roepen "dat hij beter was als sie luiden!" Daarop kwam het hele huis in beweging. Geesje liep op hem af met een muil in de hand en sloeg hem daarmee hard in het gezicht - midden op de openbare weg. De troep uit Neuenhaus en Schüttorf ging om Jan heen staan en begon hem te schoppen en te stompen. Omdat hij zich bedreigd voelde, probeerde hij zijn mes te pakken, maar kon het niet zo snel uit de schede krijgen. Eén van zijn belagers pakte het hem met schede en al af. Hij had nu alleen zijn stok nog, en haalde daarmee uit. De slag trof doel, maar ongelukkigerwijze op het hoofd van Geesje, die hevig bloedend het huis weer binnenstrompelde.
Toen Gerrit Reiners zag hoe zijn dochter toegetakeld was, verloor ook hij zijn laatste zelfbeheersing. Hij greep zijn mes en stormde naar buiten, roepende: "Laet ons hem int huis ofte schuire sleppen, ende den schelm dootslaen; ick kan hem allene wel vergelden!" Want, liet hij erop volgen, Buxen had verleden jaar wel twee of drie van zijn ossen om hals gebracht. Blijkbaar was de vetweiderij in Mastenbroek in het vorige seizoen niet zonder ongelukken verlo¬pen.

De vechters bedaard
Inmiddels waren er nog anderen op het tumult afgekomen. Arendt Roelofssen Pragge uit Genemuiden, die in een andere kamer in de herberg had gezeten, greep samen met burgemeester Goessen Berents van Schüttorf de razende Gerrit vast, terwijl de dienstmeisjes Jannichjen en Swaentje hem het mes afnamen en wegwierpen. Buurvrouw Wysse Jansen, de vrouw van Berent die Lazarus, had dat met eigen ogen gezien. Zij had ook Jan Arend¬sen op de been geholpen, die tegen de grond was gewerkt en door de ruwe kwanten op een barbaarse en moorddadige wijze letterlijk met voeten was getreden en in de zij was geschopt. Hoe Jan thuis was gekomen, wist hij niet meer. Hij hield er een gebroken rib en inwendige bloedingen aan over, zijn ene oog was bont en blauw, en hij moest wekenlang het bed houden.

Het onderzoek van de shout
Natuurlijk was de zaak het gesprek van de volgende dag en de weken die kwamen. De schout gelastte een onderzoek en getuigen werden gehoord. Jan metten Buxen diende een officiële klacht in en eiste vervolging en een forse schadevergoeding.
Wat was er nu werkelijk in die enkele ogenblikken gebeurd, die hem bijna fataal waren geworden? Aan de bewering van Gerrit Reiners, dat het zich allemaal nog op klaarlichte dag had afgespeeld, geloofde natuurlijk niemand. Ja, had die fantast gezegd, we zijn toch direct naar de chirurgijn gegaan, om hem te ontbieden voor mijn gewonde dochter, en de Kamperpoort was nog gewoon open! Inderdaad was één van de dienstmeisjes met een dringende boodschap naar het huis gestuurd van de eerbiedwaardige mr Israel Swave, die zijn knecht gelastte mee naar Frankhuis te gaan. Toen deze de wond op Geesjes hoofd verbond, constateerde hij dat er een ader was gesprongen, en toen de bejaarde chrirurgijn de volgende dag persoonlijk langskwam, zag hij zelfs dat haar hersenpan blootlag. Het was een “periculeuze” verwonding, waarvan zij wel een maand heeft moeten cureren. Dat verklaarde de 91-jarige op 7 november 1648 plechtig voor de schepenbank, niet onder ede, maar met handtasting, zoals het Joodse ingezetenen was toegestaan.

De getuigen
Maar ook Jan Arendsen was medisch onderzocht. Aanvankelijk leken zijn verwondingen mee te vallen, maar na een paar dagen voelde hij zich zó ziek dat hij zich onder behandeling moest stellen van de arts Joannes Metsger en de chirurgijns Henrick van Ravenstein en Severijn Hendrick¬sen. Severijn had Jan zelfs enige tijd in zijn huis verpleegd.
Op een dag, een paar weken na het incident, kwam Jan Wessels langs. Deze was de knecht van Jan Lubeleij, de schoonzoon van Gerrit Reiners, en tegenover hem had de patiënt toen verklaard dat alleen Gerrit en zijn dochter schuld hadden aan het geweld. Lubeleij was immers pas thuisgekomen van de visvangst toen de vechtpartij al voorbij was en alle aandacht werd gericht op zijn gewonde vrouw. Rense Gerrijts Wijncoper en Abraham Bolte Hagedoorn hadden Jan Arendsen eveneens aan zijn ziekbed bezocht, in de hoop dat ook Gerrit en Geesjen konden worden vrijgepleit.
In hun getuigenis à decharge voor de schepenbank vertelden zij, hoe Jan na veel omhaal van woorden toegaf dat vader en dochter hem niet hadden geslagen, en dat het de troep uit Neuenhaus en Schüttorf was geweest. Maar dat werd door het slachtoffer zelf weer ontkend.
Tegen Rense en Abraham had hij op hun vraag naar Gerrit Reiners onschuld alleen maar geantwoord: "Dat mach hij weeten, off dat weet hij well [...]" Met andere woorden: dat wist die zelf het beste! In geen geval had hij Gerrit willen vrijpleiten. En Jan Wessels? Die was net als zijn maat Jan Claessen, waard in de nabijgelegen herberg Den Oetmersum, veel te dronken geweest om nog een betrouwbare getuigenis te kunnen afleggen.

Blijvende gevolgen
Vele maanden nadien ondervond Jan metten Buxen nog steeds de gevolgen van die bijna fatale vechtpartij. Soms was hij weer zo ziek, dat hij opnieuw moest vrezen voor zijn leven. Werken kon hij niet meer, zijn gezin leed gebrek, door zijn absentie kon hij zijn beesten niet meer verzorgen. Hij eiste daarom van Gerrit en Geesje, en van haar man Jan Lubeleij als haar wettige momber (voogd), een forse schadevergoeding. Duizend rijksdaalders, plus vergoeding van alle kosten voor de dokter, de chirurgijn en alle verteringen en andere zaken waarvoor hij tijdens zijn ziekbed had moeten betalen.

Of de vordering uiteindelijk is toegewezen, vermeldt het procesdossier niet. We weten dus niet hoe het Jan Arendsen verder is vergaan, noch hoe het met zijn belagers is afgelo¬pen. In Frankhuis is men Gerrit en Geesje sinds lang vergeten, de hannekemaaiers en de chirurgijns zijn in de mist van de geschiedenis verdwenen, en zelfs Wysse de Lazarusvrouw heeft geen spoor meer nagelaten. Maar Jan 'metten Buxen' is na drieënhalve eeuw nog springlevend. Hij immers is er de oorzaak van, dat de aanduiding van het kruispunt tussen de Breedesteeg en de Oude Wetering na vele eeuwen een verandering onderging. De naam 'De Hoge Brugge', stammend uit de pionierstijd toen Frederik Stoeve toezag op de uitmeting van het land van Mastenbroek en alles wat daartoe behoorde, werd vervangen door Jans geuzennaam. Het erve waar hij woonde heet nog altijd: De Boksen.

Bron: Stadsarchief Zwolle, inv.nr 2825

Bron(nen): 
IJsselacademie, Stadsarchief Zwolle
Hoort bij locatie: 
sluiten

Verhaal: Engels vliegtuig neergestort

Als je de kern van Mastenbroek uitrijdt in de richting van Zwolle zie je ineens rechts een monument. Op het monument de namen van de zeven bemanningsleden, die omkwamen toen de viermotorige Lancaster neerstortte op 13 juni 1944.
Gerrit Pelleboer zag het gebeuren, als jongen van zestien. De Engelsen zijn weer op de terugweg naar Engeland als het vliegtuig uit de lucht geschoten wordt. Zodra het licht is, gaat hij erop af. Het vliegtuig ligt scheef in een groot gat, half in de sloot, half op de wal in een weiland, dichtbij het huis van Albert van Ittersum aan de Oude Wetering. Eén propeller steekt boven het water uit. De brokstukken liggen ver over het omliggende gebied verspreid. Met de mesthaak probeert Gerrit nog wat spullen uit het wrak te halen, maar er blijkt weinig bruikbaars meer in te zitten. Al gauw zijn er wat buurjongens bij, die hetzelfde doen. “Ik ga naar huis jongens, ajuus”, en met de haak over de schouder loopt Gerrit richting huis. Hij heeft het wel gezien, er is niks van enige waarde hier. Hij hoort dat de andere jongens ook afscheid nemen.
Maar Marten Koersen heeft pech. Hij wordt door de Duitsers betrapt terwijl hij brokstukken of iets anders van het vliegtuig onderzoekt. Voor straf moet hij voor de Duitsers aan rennen, terwijl hij onder schot gehouden wordt. Richting Hasselt gaat het, Marten rennend, de Duitsers fietsend met het geweer over het stuur. Gelukkig brengt hij het er levend van af.
De dochter van Albert van Ittersum vertelt hierover: bij ons werden Duitsers ingekwartierd toen het vliegtuig neergestort was. Marten Koersen werd betrapt ergens aan de Nieuwe Wetering. Hij moest rennend, vóór de Duitsers uit die een geweer over het stuur hadden liggen en hem zo onder schot hielden, naar ons huis. Mijn ouders hebben toen hevig voor hem gepleit om de jongen vrij te laten, wat de Duitsers uiteindelijk ook deden.
Al gauw deed het gerucht de ronde dat de omgekomen bemanningsleden beroofd waren van hun horloges en sieraden. En niet door Duitsers, maar door Nederlanders. Herm Jan Snel, die betrokken is geweest bij het onderduikerschip in het Zwarte Water en bezig was met het opsporen van familie van de omgekomen vliegeniers in Mastenbroek, kreeg een tip. De ring kwam boven water in Blokzijl, op de Wilheminahoeve. Daar was hij geruild voor eten. Toen de bewoners het verhaal hoorden, stonden ze de ring graag af zodat hij teruggegeven kon worden aan de echtgenote. Zij was er zo blij mee dat ze hem persoonlijk op kwam halen. De goud-met-platina ring was van de piloot van de Lancaster, Albert Williams. Hij was op 26 september 1943 in Londen getrouwd met Edna Williams.
Ongeveer 23 jaar geleden is het wrak opgegraven, in 1989. Het laatste vermiste bemanningslid is toen ook gevonden en in december 1992 begraven bij zijn maten, op de algemene begraafplaats in IJsselmuiden. Op 5 mei 1995 wordt het monument onthult ter nagedachtenis aan deze gebeurtenis.
Een velg met as van het vliegtuigwiel van dit vliegtuig heeft jarenlang bij het huis van Van Ittersum gestaan en werd als bloembak gebruikt. Na de oorlog kreeg de familie van Ittersum hiervoor een rekening van de Nederlandse overheid, het werd beschouwd als Rijksbezit.

Bron(nen): 
Gerrit Pelleboer
Auteur: Annet Jonker, foto's: Jan Kroes
sluiten

Verhaal: Een tankgracht door polder Mastenbroek

Dat de Tweede Wereldoorlog z’n sporen in het landschap heeft achtergelaten, zal iedereen beseffen. De meesten zullen denken aan de bunkers in het landschap, anderen wellicht aan het centrum van Rotterdam dat een complete metamorfose onderging als gevolg van de verwoestingen van het bombardement op de stad.
Een tankgracht is een minder bekend én minder opvallend verschijnsel. Zeker daar – gelukkig – de begeleidende prikkeldraadversperringen al lang het veld hebben geruimd. De meeste inwoners van Stadshagen zullen dan ook niet weten dat er door hun stadsdeel - misschien zelfs wel voor hun deur – een dergelijke tankgracht loopt.

De tankgracht in de polder Mastenbroek maakte deel uit van een verlenging van de Westwall, een verdedigingslinie vlak achter de Duitse westgrens. De Westwall liep van Basel naar Emmerich. Na de bevrijding van Parijs door de geallieerde troepen besloot Hitler eind augustus 1944 de Westwall verder te versterken en via de zogenaamde IJssellinie door te trekken tot aan het IJsselmeer. Langs de gehele oostelijke oever van de IJssel werden stellingen en andere militaire werken aangelegd. Zwolle werd versterkt door middel van tankgrachten, muren, loopgraven, mitrailleurnesten en kazematten tot in het hart van de stad.
De aanleg van deze verdedigingswerken stond onder leiding van de Organisation Todt, een Duitse organisatie die zich sinds 1943 ook in Nederland bezighield met verschillende militaire bouwwerken. De Organisation Todt maakte daarbij gebruik van grote aantallen dwangarbeiders. Zo ook in Zwolle en omgeving.

Op woensdag 13 september 1944 werden de burgemeesters van Zwolle en Zwollerkerspel geconfronteerd met de Duitse eis honderden mannelijke arbeidskrachten te leveren. Beide burgemeesters weigerden hieraan mee te werken en doken onder. De vrijdag daarop werden aan het eind van de middag proclamaties aangeplakt in de stad. Alle mannelijke ingezetenen tussen de 18 en 45 jaar moesten zich om 18.00 uur melden om graafwerk te verrichten. Spade, schop of houweel moest worden meegenomen. Mannen riskeerden strenge straffen als ze zich onttrokken aan de werkzaamheden.
Met de honderden burgers die zich vervolgens meldden, waren de Duitsers echter niet tevreden. In de nacht van 15 op 16 september werd daarom een razzia in de stad gehouden. Mannen werden huis aan huis meegenomen en ondergebracht in de Ambachtschool, de Celeschool en de Grote Sociëteit, waarna ze in ploegen werden ingedeeld om te gaan graven. De volgende ochtend vertrokken ze naar Westenholte waar ze gedwongen werden een 12 tot 15 meter brede gracht te graven, die kwam te lopen van de IJsseldijk nabij het Zalkerveer tot aan de Rademakerszijl bij het Zwarte Water. De gracht, die zo’n drie meter diep werd, is duidelijk te zien op een luchtfoto van de RAF, genomen in april 1945. Zie foto 1.

De verdedigingslinie bestond niet alleen uit militaire werken als tankgrachten, loopgraven en mitrailleurnesten. In geval van acute dreiging zouden delen van het land zelfs geheel onder water worden gezet, om zo een barrière te vormen tegen oprukkende geallieerde troepen.
Na de luchtlandingen van de geallieerden bij Arnhem en Nijmegen op 17 september 1944 steeg de spanning in Zwolle. Er werden extra gravers aangevoerd, opgepakt tijdens razzia’s in Hengelo, Oldenzaal, Enschede en andere Twentse plaatsen. Ook gevangenen uit kamp Amersfoort werden te werk gesteld aan de IJssel. Ondanks het uitblijven van een doorbraak van de geallieerden naar het noordoosten, groeide de angst dat ook om Zwolle zwaar gevochten zou worden. De situatie was naar oordeel van de Duitse militaire autoriteiten zo dreigend, dat de polders Koekoek en Mastenbroek werden geïnundeerd.

Op 21 september werd van Duitse zijde het bevel gegeven de polder Mastenbroek onder water te zetten. Ondanks een sabotagepoging werden op zaterdag 23 september de sluizen opengezet en kon het buitenwater ongehinderd de polder binnenstromen. Het water steeg maar langzaam. In eerste instantie bleven de boerderijen op de terpen droog. Een maand na het openzetten van de sluizen waren echter alleen de hoge gronden bij Wilsum, Uiterwijk en ’s-Heerenbroek nog vrij van water.

Op 14 april 1945 werden Zwolle en IJsselmuiden door de geallieerden bevrijd. Het bestuur van het waterschap ging meteen voortvarend aan de slag. Nog voordat Kampen was bevrijd, was men begonnen met het droogmalen van Mastenbroek. Op 17 mei 1945 bereikte het water in de polder zijn normale peil en kon worden begonnen met het herstellen van de schade. De oorlog was voorbij.

Intussen is de tankgracht in de polder Mastenbroek bij de aanleg van de nieuwbouwwijk Stadshagen voor een deel vergraven en gedempt. Zeer waarschijnlijk omdat ten tijde van de planvorming niet bekend was dat het hier om een bijzonder element in het landschap ging. Dit is jammer; in de eerste plaats omdat de gracht in de woonwijk zowel ecologisch als ruimtelijk een mooie verbinding van het Zwarte Water naar de IJssel had kunnen vormen. Maar bovenal omdat de gracht op zich een monument is voor de gravers van weleer.

Literatuur

Hove, J. ten. Geschiedenis van Zwolle. Waanders Uitgevers, Zwolle, 2005.
Ribbens, K. Bewogen jaren; Zwolle in de tweede wereldoorlog. Waanders Uitgevers, Zwolle. Stichting IJsselakademie kampen, 1995. Publikatie van de IJsselakademie nr.89.
Stalknecht, H.A. “De inundatie van Mastenbroek in 1944”, in: Omarmd door IJssel en Zwarte Water. Jaar, etc?
Topografische Dienst Emmen voor kaartmateriaal

Bron(nen): 
Trudy van Es
sluiten

Verhaal: D' Olde Mesiene

Als er niet ‘gemaald’ zou worden dan zou Mastenbroek onder water staan. Gemalen zijn dus van levensbelang. Het gemaal, d’ Olde Mesiene, was het eerste stoomgemaal dat in het midden van de 19e eeuw werd gebouwd om de drie windmolens die er stonden te vervangen. Het gemaal heeft gewerkt tot 1961 en is toen vervangen door een elektrisch gemaal. De markante pijp van de Veneriet is een belangrijk herkenningspunt voor Kamperzeedijk en de verdere omgeving.

Het gemaal is gerenoveerd en is een belangrijk stukje erfgoed. Het is opengesteld voor bezoekers. Vanuit het bezoekerscentrum heeft men een uniek uitzicht over de weidsheid van de polder. Het gemaal wordt gevoed door Machinevaart en loopt via de Veneriete naar het Zwarte Meer.

Bron(nen): 
Dorpsontwikkelingsplan Kamperzeedijk
sluiten

Verhaal: Voorjaar

Het voorjaar was een drukke tijd voor de boerderij. Koeien kregen kalveren, dus het melken werd extra druk. Vooral omdat er nog geen melkmachines waren.
De melk ging in 40 liter bussen. De bussen moesten na de weg gebracht worden. De bussen schoonmaken was handwerk, dit gebeurde met sodawater. Het warme water moest met de houtkachel of fornuispot gestookt worden. Met het lentezonnetje begonnen de schoonmaakkriebels, bedden dekens, kleren alles ging naar buiten, dekens aan de waslijn, veren bedden op de ladder op melkbussen om te luchten. Nog geen stofzuiger, wasmachine of strijkijzer, daarom moest alles met mooi weer naar buiten.

Als het vee weer buiten liep moesten de stallen schoongemaakt worden. Iedereen moest meehelpen. De man het zware werk. Ook de zolder moest schoongemaakt worden. Als de stal schoon was werd er weer zand opgehaald en neergelegd waar de koeien met de poten op stonden, dit werd mooi aangeharkt.
Als de stal schoon was en het vee buiten ,was dit een mooie speelruimte voor de kinderen, dan konden ze een kamertje maken.

Bron(nen): 
Roelie Kok
sluiten

Verhaal: Ruilverkaveling Mastenbroek - deel 1

De ruilverkaveling in het kort:
Aangevraagd in 1969, gestemd in 1973. De uitvoering begon in 1975.

De ruilverkaveling in Mastenbroek is wel de meest ingrijpende verandering geweest sinds de inpoldering van Mastenbroek in 1364 door de bisschop Jan van Arkel van Utrecht. Dit gebeurde na een overwinnen op ridder van Voorst en Frederik van Hekeren die veel te zeggen hadden in dit gebied.

Na deze overwinning werd de polder in grote blokken verdeeld en ontsloten, op een manier die 600 jaar stand heeft gehouden tot op de dag van vandaag.

De polder heeft vele tegenslagen moeten verwerken; rooftochten door de middeleeuwse bendes, veeziekten, overstromingen, oorlogen en reformatie. De polder werd door toedoen van de Duitsers in de laatste oorlogswinter (september 1944 tot april 1945) onder water gezet om de oprukkende geallieerden te hinderen.

De wegen, dijken en bruggen in de polder vielen onder het Waterschap. De wegen, tot aan de ruilverkaveling van grind, waren niet meer berekend op het gemotoriseerde verkeer dat sinds begin jaren zestig toenam, evenals de smalle houten bruggen. Verder waren de weteringen ondiep en vol modder. Het Waterschap stelde daarom voor om ruilverkaveling aan te vragen en subsidie te krijgen, zodat alle problemen in een keer konden worden aangepakt. Bovendien werd hierdoor de, door verkoping en vererving, versnipperde kavels land herverdeeld.

In 1975 worden eerst de wegen en weteringen aangepakt: er wordt 71 kilometer verharde weg aangelegd en 137 kilometer aan waterwegen aangepakt en 330 km. kavelsloot gegraven. Er werden elf nieuwe boerderijen gebouwd en drie bedrijven werden verplaatst naar de Flevopolder. Er is een nieuw gemaal gebouwd (twee oude werden gesloten) en door een andere kavelindeling konden 27 spoorwegovergangen worden afgesloten. Om de boerderijen optimaal bereikbaar te houden zijn er 42 karakteristieke houten bruggen gebouwd en werden er vier nieuwe verkeersbruggen gerealiseerd. Totale kosten van het zogenoemde 'Plan Vallen': ruim 61 miljoen gulden

Op 2 november 1987 is de akte van toedeling in het Hervormd Verenigingsgebouw in Wilsum gepasseerd, het juridische sluitstuk van de verkaveling. De akte wordt ondertekend door rechter-commissaris mr. J. Ph.M. Freijters, notaris mr. D. Klein, de voorzitter en de secretaris van de Landinrichtingscommissie, E. Knol en H. Rumph.

Daarna wachtte de ruilverkavelingscommissie de taak om zich bezig te houden met de kostenverdeling. De verwachting was in 1987 dat de ingelanden tussen de vijftien en achttien miljoen gulden op zouden moeten brengen. Hiervoor waren wel veel verbeteringen doorgevoerd.

Bron(nen): 
Folder Kadaster informatie ruilverkaveling Mastenbroek, krantenknipsel van Hannie Knol
Auteur: Annet Jonker
Foto: Folder Kadaster informatie Ruilverkaveling Mastenbroek en privé archieven
sluiten

Verhaal: Nieuwe wegen in de polder, het plan Vallen

Niet iedereen in de polder zag het Plan Vallen zitten, dat bedoeld was om de wegen in de polder drastisch te verbeteren.
‘Het wordt veel te duur.’ ‘Dat kunnen we nooit meer opbrengen!’
Vele vergaderingen en voorlichtingsbijeenkomsten zijn er geweest om een goed oordeel te vormen. En iedereen moest zo nodig zijn of haar invloed verkondigen.
Zo werd de toenmalige voorzitter van de Boerenpartij, Koekoek, door tegenstanders naar het Trefpunt in Mastenbroek gehaald om tegenstanders te verwerven.
Op die avond zat het Trefpunt nokvol. Maar na een uur wachten was de heer Koekoek er nog niet, waarop de voorstanders zeiden: ‘Geen wonder, hij kan het heus niet vinden waar hij moest wezen met al die smalle weggetjes in Mastenbroek.’
Dat de wegen smal waren ondervond ook een delegatie van de cultuurtechnische dienst uit Utrecht. Zij kwamen per bus om te kijken of het wel nodig was om hier een verkaveling te houden. De bus reed over de Bisschopswetering toen er een auto in tegengestelde richting kwam en de chauffeur geen kant meer uit durfde, hangend boven de Wetering met zijn bus.

Bron(nen): 
van Ittersum, vm dijkgraaf
sluiten

Verhaal: Ooievaars

Zomer 1969, op bovengrondse stroomleiding tussen Oude Wetering 4 en 5 stonden op een
avond acht ooievaars op een rij; iets wat in die tijd heel bijzonder was. Er waren in die tijd minder ooievaars dan nu.

Bron(nen): 
Bernard Reuvekamp
sluiten

Verhaal: De stormvloed van 1825

“Toe grootmoe, vertel nog eens over 1825.”

Hoe grootmoeder een verhaal vertelde over haar overgrootmoeder.
Dit verhaal hoort bij het ‘Luibuis’ Oude Wetering 4 en begon met

Overgrootmoeder van moeder woonde toen als dienstmeisje bij de familie Van der Vegte. Zij woonden op het ‘Luibuis’, Oude Wetering 4 te Mastenbroek.
Nu, in 2012, is het een terp in Stadshagen, er staan 4 huizen. De boerderij is weg.

Dan begon zij te vertellen over de stormvloed van vrijdag 4 februari 1825
“Het stormde al een paar dagen, maar het werd heviger. Opeens kwam er veel water aandrijven vanuit richting Kampen. Het water kwam steeds hoger en de bewoners vluchten naar de zolder.
De zolder was een open ruimte boven het voorhuis en de stal.
Zij hoorden nachts de schokkers, palen, tegen het huis klotsen en waren bang dat de muren het niet zouden houden en alles zou instorten. Maar dat is niet gebeurd.

In de vroege morgen uren was er van het vee niets meer te horen. Men dacht dat alle dieren waren verdronken.
Opeens hoorden we het paard hinniken en we waren zeer verbaasd. Toen heeft Christina Mol een eendennest naar het dier gegooid, zodat het paard wat te eten had.
Een eendennest bestond uit stro. In die tijd hielden boeren vaak eenden op hun bedrijf voor de eieren. Deze dieren vlogen vaak naar de zolder in de boerderij.

De volgende dag kwamen er van uit Zwolle mensen met bootjes om hen te redden.

Boer van der Vegte heeft toen tegen de 15 jarige dienstmeid Christina Mol gezegd "ie krieg later de karrenspoor nog wel onder oe gat". Vroeger moest een dienstmeid naast de brik lopen als zij met zijn allen op zondag naar de kerk gingen. Later is zij met de zoon van de boer getrouwd.”

Bron(nen): 
redactie
sluiten

Verhaal: Water en gemalen

De storm van 1825 was mede een ramp voor Mastenbroek, niet alleen verdronk zeer veel vee maar ook waren er meerdere menschenlevens te betreuren. De dijk van Grafhorst naar Genemuiden werd grotendeels onherstelbaar vernield. Toen werd een nieuwe dijk dichter bij het Ganzediep en de Goot gelegd, waardoor de Grafhorster Halingen en de Oostermaat nog aan den polder werden toegevoegd, die daardoor de grootte van ruim 8700 ha. verkreeg. Deze laatst ingedijkte gronden zijn door zijn door hun dikkere klei laag beduidend beter dan de aangrenzende gronden in de polder, waaruit lijkt dat Mastenbroek met betrekking tot de kwaliteit van den grond eigenlijk te vroeg werd ingedijkt.
In 1856 heeft het oude stoomgemaal voor ‘t eerst gemalen terwijl in 1878 het nieuwe in werking is gesteld. Tegen dit laatste gemaal was nog al oppositie. ”Eerst gaat het laatste water uit den polder en dan malen ze alle boeren door de lange pijp”!! verkondigden de tegenstanders luide. Zij legden daarom ten einde het water zooveel mogelijk te behouden, kaden om hun land, plaatsten molentjes voor inmaling, om 's zomers ook hun land zeer vochtig te kunnen houden. Tot voor eenige jaren liet men 's winters vanaf de stalling van het vee tot het begin van Maart 't land bijna onder water lopen, daarna werd er op vele plaatsen in de polder aangebrachte waterophoudende schotten opgetrokken om op zomerpeil te malen. Lang heeft men gemeend, dat van grootste belang was, dat de gronden 's winters nat werd gehouden en dat men daar dan 's zomers van profiteerde. Geleidelijk durfde men het winterpeil gelijk te houden aan het zomerpeil en zelfs het eerste geleidelijk zelfs lager dan het laatste 'bravo'
Het waterpeil in den polder varieert van 30 tot 50 cm beneden A.P.
De gemalen behoeven het water dus niet hoog op te voeren. Bij aanhoudende droogte wordt op drie plaatsen nl. Rademakerszijl, te Genemuiden en bij station Kampen, het water in den polder gelaten. Het stroomt dan naar binnen, hierdoor wordt de grond weer meer vochtig en wordt het vee tot in de uithoeken van heerlijk versch drinkwater voorzien.

Bron(nen): 
J.W. Holtland, in Landbouwblad 24-8-1928, n.a.v Landbouw Tentoonstelling “Zwolland” , 1928 in Zwolle

Pagina's

Subscribe to RSS - Mastenbroek, de polder