sluiten

Verhaal: Mastenbroek Toen - 24 mei 2014

Bent u vandaag bij ons op de deel geweest, dan heeft u misschien de vragenlijst over de oude voorwerpen ingevuld. Hieronder vindt u de juiste antwoorden.

1 Om te voorkomen dat ze gaan zuigen onder andere dieren.

2 Bedrijfsnaam voor gereedschappen, stelen e.d.

3 Tang om de klauwen van koeien te knippen.

4. Om aan de zicht te doen.

5 Om mollen te vangen.

6 Engelse sleutel

7 Een ijzer om te voorkomen dat een koeienbaarmoeder
naar buiten komt na het afkalven.

8 1 is een bente pol

9 Een plank, vlag, bord die aangeeft dat het eten klaar is.

10 10 x

Wij hopen dat u een leuke dag heeft gehad, en dat u nog eens bezoek aan onze site brengt.

Bron(nen): 
Bron: Mastenbroek Toen
sluiten

Verhaal: Kienhout of stobben

Als het zomers lang droog is of wanneer de bodem inklinkt door ontwatering komen er nog regelmatig zulke kienstobben naar boven. Bertha en Egbert Kanis, die vroeger bij de Papekop woonden, vertellen dat het heel wat messen van maaibalken gekost heeft. Want als je gras ging maaien en je mes kwam tegen zo’n harde punt, was het kapot. Later met de cyclomaaiers ging het beter. Uit 3,5 hectare land die Egbert en Bertha midden jaren ’70 in de buurt gekocht hadden zijn zo’n 150 stukken kienhout uitgegraven.

Problemen
Ook Bernard Reuvekamp, die een boerderij bij ’t Werkel had (die inmiddels is opgegaan in Stadshagen) herinnert zich dat er eens loonwerker bij hem op het land aan het werk was. Hij had de machinist goede instructies gegeven. “Als je hout raakt, laat het gewoon zitten en werk er omheen!” Als Bernard Dat ging prima, totdat er een andere machinist aan het werk was. Toen Bernard even naar huis was geweest en weer terug kwam, hoorde hij een machinemotor tekeer gaan. Waar hij bang voor was, was gebeurd. De man had een grote stronk naar boven gehaald en stond er trots bij. Het probleem van Bernard was dat het grote gat dat achterbleef, weer aangevuld moest worden met zand!

Wim Blankvoort, boer aan de Oude Wetering, vertelt dat hij ’s zomers, als het wat langer droog is geweest, in het land kan zien waar houtresten in de bodem zitten. Het gras verkleurt daar roodbruin, doordat de wortels van het gras op het hout zitten en ze geen krijgen voeding meer krijgen.

Bron(nen): 
Bron: fam. Kanis, Bernard Reuvekamp, Wim Blankvoort
Auteur: Annet Jonker
Foto: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Mastenbroek één groot bomengraf

“Voordat Mastenbroek ontstond heette het ook wel ‘Woud van Ongenade’, niet alleen omdat er wilde dieren leefden maar ook omdat er onbarmhartige mensen woonden,” aldus J. Kroes van de Nieuwe Wetering die zich in de historie van Mastenbroek verdiept heeft, in een interview in 1992.

“In 693 was er een aardbeving die gepaard ging met een vloedgolf uit de Noordzee, die gevolgen had voor het dit gebied. Het hele bos werd door natuurgeweld geveld. Het bos werd moeras en in het stilstaande water ontstond planten- en struikengroei, waardoor het veen zich begon te ontwikkelen. Tot het jaar 1877 overstroomde de polder maar liefst 22 keer bij stormrampen.

De bisschop van Utrecht, Jan van Arkel, bond in 1363 de strijd met het water al aan: hij liet een ringdijk om Mastenbroek heen aanleggen ter bescherming. Ook was deze bisschop de eerstverantwoordelijke voor de verkaveling van het gebied. Na de indijking en verkaveling werden er ook meer boerderijen gebouwd, vooral langs de rand van de polder.”

Werden de boerderijen in het begin gewoon op het maaiveld gebouwd, als gevolg van de vele overstromingen ging men de hoeven op terpen bouwen. Toen hij zelf graafwerkzaamheden uitvoerde, stuitte hij op restanten van vroegere boerderijen. Het ging om brandlagen. In één daarvan trof Kroes een speerpunt aan, die afkomstig bleek te zijn van de roofridder Zweder van Voorst, die vele eeuwen geleden de boeren in Mastenbroek beroofde. Wanneer de boeren niet wilden meewerken, werden zij gebrandschat, wat inhield dat de boerderijen in brand gestoken werden.

De graafwerkzaamheden toonden verder aan dat tot 1950 de terp, waarop ook nu nog de boerderij van Kroes staat, acht keer is verhoogd, elke keer met 30 centimeter. Kroes is ervan overtuigd dat Mastenbroek altijd op haar hoede moet blijven voor het water. Hij wijst op 1988, toen het water in de IJssel zo hoog kwam te staan dat het kritiek werd voor Mastenbroek. De oorzaak is volgens Kroes de kanalisering, de drang in Nederland om smelt- en regenwater zo snel mogelijk af te laten vloeien naar de Noordzee.

Bij de ontwikkeling en het bouwrijp maken van de wijk Stadshagen, kwam een heel veenbos naar boven. De Zwolse Stadsarcheoloog Hemmy Clevis (zie foto) zegt eind jaren ’90 in een interview dat het ‘heel uniek is in Nederland dat zo’n groot veenbos in oorspronkelijke staat uitgegraven is’. Door een storm of overstroming aan het begin van onze jaartelling is het eiken- en elzenbos omgevallen in de zachte veengrond en afgedekt door een dikke laag klei, waardoor het perfect bewaard is gebleven. “Boomresten en veenbodem in deze originele combinatie kunnen heel veel duidelijk maken. Tot en met een vrij nauwkeurige klimaatreconstructie aan toe,” zegt één van wetenschappers die zich destijds in deze opgraving verdiept heeft in hetzelfde krantenartikel. Ook het landschap en met name de flora van rond het begin van de jaartelling kan veel beter geduid worden. Uiteindelijk is de opgraving weer afgedekt met grond en bouwzand en is de wijk Stadshagen erop gebouwd.

Bron(nen): 
Krantenartikelen uit archief Hannie Knol
Auteur: Annet Jonker
Foto: bij krantenartikel / Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Koeien naar Rouveen ll

De boer in Rouveen wil nog wel een paar koeien hebben dus gaan Klaas en zijn vader nog een keer op weg om koeien weg te brengen. Ze zijn blij, want de beesten worden goed verzorgd. De boer in Rouveen houdt de melk als vergoeding voor die verzorging. Een prachtige oplossing, omdat er in Mastenbroek te weinig veevoer is door de inundatie (onderwaterzetting) van de polder in september 1944.

“Dit keer gaan we met de veewagen, daar passen die twee pinkvaarzen wel in,” zegt Klaas’ vader. Ze vertrekken al vroeg en ze zijn net halverwege de steendijk als ze een vliegtuig aan horen komen. “Klaas, vlug, in de loopgraaf,” roept zijn vader die snel van de wagen afspringt. Klaas rent weg en duikt de loopgraaf in. Als hij over het randje kijkt, ziet hij dat zijn vader de repen van het paard losgemaakt heeft zodat het weg kan als er iets gebeurd. Dan springt zijn vader naast hem de loopgraaf in. Gelukkig laat het vliegtuig het paard en wagen met rust. Maar Klaas’ vader vertrouwt het niet zo erg meer. “We moeten zien dat we paard en wagen ergens kunnen stallen, dan moeten we maar lopend verder. Ik ga ons paard er niet aan wagen,” zegt hij.

Bij de eerste de beste boerderij in Holten houden ze halt. De boer komt naar buiten en is niet zo happig om het paard en wagen te stallen. “Waarom moet het hier blijven,” vraagt hij een beetje nors. “Als we weer beschoten worden, laat ik de koeien wel lopen. Dat kan wel, het is zo rustig op de weg. Dan trekken we minder aandacht als met paard en wagen,” zegt Hengeveld. “Ja, maar als er wat gebeurd, zit ik ermee,” zegt de boer wat onwillig. “Och, er gebeurd zomaar niet wat,” zegt Hengeveld. Intussen is er over de weg een man aan komen fietsen, zijn fiets heeft houten wielen. Hij hoort wat Hengeveld en de boer met elkaar bespreken, maar zegt niets en fietst verder. De boer gaat akkoord en ze rijden het paard en wagen het erf op. De vaarzen worden uit de veewagen gehaald en Klaas en zijn vader lopen verder naar Rouveen. De vaarzen worden daar afgeleverd en tegen drie uur gaan ze weer op weg naar Mastenbroek.

Op de Glindhuisweg komen ze dezelfde man van die ochtend weer tegen op zijn fiets. “Zijn jullie die mensen die vanmorgen een paard en wagen gestald hebben bij die boer,” vraagt hij. “Die wagen is helemaal kapotgeschoten!” Daar schrikken Klaas en zijn vader natuurlijk erg van.

Als ze weer bij de bewuste boerderij aan komen, komt de boer hen al tegemoet. Hij is vreselijk kwaad. “Ik moest de hele buurt door om die wagen van jullie de schuur in te krijgen,” roept hij. “Dan kun je wel zeggen dat er niks zal gebeuren, maar er is dus wel wat gebeurd!” “Waar is de wagen,” vraagt Hengeveld? “Daar in die schuur,” wijst de boer nog steeds boos. Als Klaas en zijn vader de schuur binnengaan, halen ze opgelucht adem. De wagen is beschoten, dat is duidelijk, je ziet de kogelgaten her en der. Maar hij is gelukkig niet helemaal kapot!

De beschietingen werden door de Engelsen uitgevoerd. Ze schoten op alles wat op de weg bewoog, omdat ze dachten dat het troepenverplaatsingen van de Duitsers waren. Iedereen was hiervoor wel gewaarschuwd.

Bron(nen): 
Klaas Hengeveld
Autuer: Annet Jonker
Foto: internet
sluiten

Verhaal: Hongertochten

In de winter van 1944, een paar dagen voor Kerst, gaat de dan 12-jarige Klaas Hengeveld met zijn vader op weg naar Staphorst om een paar koeien weg te brengen. Klaas weet wel waarom de koeien weg moeten: in september is de polder door de Duitsers onder water gezet en daardoor hebben ze minder voer voor de beesten.

Trekkers
“Wat doen al die mensen, waarom lopen ze met wagentjes en karretjes en waarom dragen die vrouwen zulke grote zakken? Wat zit daarin,” wil Klaas van zijn vader weten als hij onderweg heel veel mensen ziet. “Dat zijn trekkers, mensen uit de grote steden, uit het westen, maar ook wel uit Arnhem en Nijmegen. In de grote stad is geen eten meer en in Arnhem en Nijmegen is alles platgegooid in september. Die mensen hebben ook niks meer”, antwoord zijn vader. Klaas knikt langzaam, ja, dat weet hij nog. Die zondag, toen de polder onder water kwam te staan, zijn de geallieerden bij Arnhem geland om de brug over de Rijn en de Waal bij Nijmegen te veroveren. Wat hoopten ze in Mastenbroek toen dat de oorlog snel voorbij zou zijn, je kon de kanonnen horen bulderen. ‘Jammer dat dat mislukt is’, denkt hij, en hij kijkt met medelijden naar al die mensen die zo ver moeten lopen om eten te zoeken zodat ze niet verhongeren.

IJsselbrug opgeblazen
De maanden die volgen blijven er veel mensen komen om eten te zoeken voor hun gezin. Maar begin april 1945 horen ze ook in de Mastenbroekerpolder het gerucht dat alle trekkers nog tot 14 april de IJsselbrug bij Zwolle over kunnen, daarna wordt de brug afgesloten. “Waarom gaat de brug dan dicht,” vraagt Klaas aan zijn vader. “De bevrijders komen nu wel erg dichtbij. Ik denk dat de Duitsers de brug niet dicht doen, maar dat ze hem opblazen zodat de Engelsen en Canadezen er niet over kunnen. Er staan overal borden om iedereen te waarschuwen heb ik gehoord,” antwoordt zijn vader. Als Klaas in Zwolle is, ziet hij inderdaad dat er veel mensen richting de IJsselbrug gaan, zoveel dat je er haast niet meer tussendoor kunt lopen. Er rijden paard-en-wagens om mensen de brug over te brengen. En inderdaad wordt de brug opgeblazen. Hij is nog veel zwaarder beschadigd dan in 1940,” hoort Klaas de buurman tegen zijn vader zeggen. Als Klaas later de brug ziet, schrikt hij ervan. De brug is helemaal kapot, daar kun je echt niet meer over….

Bron(nen): 
Klaas Hengeveld
Auteur: Annet Jonker
Foto: internet
sluiten

Verhaal: Voer tekort

“Ik denk niet dat we rondkomen met het hooi en stro voor de koeien,” zegt de vader van Klaas Hengeveld op een avond als ze aan tafel zitten. “Maar we hebben al koeien en pinken weggebracht,” zegt Klaas verwonderd, “die hoeven we ook niet meer te voeren. Hoe kan dat dan?”
“We hebben veel minder hooi en stro dan anders, omdat de polder in september al blank stond, daar komt het van.” “Moeten er dan nog meer dieren weg,” vraagt Klaas’ moeder. “Ik denk dat ik ga proberen om in Hasselt wat bij te kopen. Ik heb gehoord dat de coöperatie daar extra heeft ingekocht, dus daar zal nog wel wat zijn. Ik zal morgen eens in Hasselt gaan kijken hoe het zit,” zegt boer Hengeveld. “Mag ik dan mee,” vraagt Klaas. Hij heeft wel zin in een verzetje. Gelukkig vinden zijn vader en moeder het goed.

Naar Hasselt
De volgende dag vertrekken ze al op tijd richting Hasselt. Ze moeten wel omlopen, want omdat de polder blank staat kunnen ze niet langs de kerk, de kortste weg naar Hasselt. Over de Boxem en de Milligersteeg richting Hasselt. Klaas en zijn vader lopen flink door en na een poosje zien ze de brug bij Hasselt al.

Smalle brug
Ze moeten even wachten voor ze de brug over kunnen, want er komen mensen van de andere kant. De brug is heel smal en oud, in het midden kon je elkaar niet passeren. “Waarom is de brug zo smal in het midden,” wil Klaas weten. “Het middengedeelte is een apart stuk, dat kan draaien als er een schip door moet,” zegt zijn vader. Dan kunnen ze de brug al over. Aan de andere kant moeten ze een dubbeltje betalen aan de brugwachter, een stuiver per persoon. Klaas ziet dat de fietser, die achter hen aankomt, een dubbeltje moet betalen. Dan loopt hij snel achter zijn vader aan, de smalle Hoogstraat in. Het hooi is gauw geregeld bij de coöperatie en dan gaan Klaas en zijn vader alweer naar huis.

Stro met de bok
“Wanneer krijgen we het stro nou en hoe krijgen we het bij ons huis,” vraagt Klaas. “We kunnen het immers niet met paard en wagen halen omdat de weg onder water staat.” “Ze komen het deze week nog brengen met de bok,” zegt zijn vader. En dat klopt, een paar dagen later komt er een boot de oude Wetering opvaren en wordt het stro keurig afgeleverd.

De burg bij Hasselt is na de oorlog vernieuwd. Klaas vertelt: “Ik dacht toen dat hij veel te breed was, hij was wel vijf à zes keer zo breed als de oude brug. Maar nu weet ik dat het juist goed was, ze hadden toen een vooruitziende blik.” Voor zover Klaas zich kan herinneren moest er tot januari 1946 of 1947 tol betaald worden om de brug bij Hasselt over te mogen. Het huisje waar de brugwachter sliep is gerestaureerd en staat er nog.

Bron(nen): 
Klaas Hengeveld
Auteur: Annet Jonker
Foto: J. Kroes sr.
sluiten

Verhaal: Het Mastenbroeker volkslied

Tot grote verrassing van de werkgroep Mastenbroek Toen blijkt er een Mastenbroeks volkslied te bestaan, gedicht door Henk Pelleboer, toen Bisschopswetering West 32 ( is nu Bisschopswetering 86). Hannie Knol vond een krantenartikel van 19 mei 1994 waarin mevrouw B. Henniphof-Schaapman vertelt over de polder en dat er een volkslied bestaat. In het krantenartikel wordt het volkslied helemaal afgedrukt. Mevrouw Henniphof vertelt hoe zij er aan komt: ‘er was eens een feestavond in ‘Het Trefpunt’, zo’n 25 jaar geleden. Ik weet niet meer welk feest het was, maar wel herinner ik me nog dat ik een papier kreeg aangereikt waarop het Mastenbroeker Volkslied stond afgedrukt. Het was de bedoeling dat we het als feestgangers in koor zouden zingen’, wat dan ook gebeurd is.

Het Mastenbroeker volkslied
Zingen op de wijs: My Bonny is over the Ocean

We zijn met elkaar Mastenbroekers
We zijn op elkander gesteld.
We delen met vreugd onze armoe
Als ’t anders niet kan ook ons geld.
Mannen, vrouwen helpen elkaar hier in wel en wee
hoor je bij ons dan zing je dit liedje maar mee.

Als voorjaars de zon en de bloemen
elkander begroeten met vreugd
dan vieren we hier bruiloftsfeesten
we doen dat in ere en deugd.
Mastenbroekers helpen elkaar hier in wel en wee
hoor je bij ons dan zing je dit liedje maar mee

Is ’s winters het water bevroren
dan zwiert Mastenbroek langs de baan
Dan vinden de jongens de meisjes
en ieder roept lachend haak aan.
Mastenbroekers helpen elkaar hier in wel en wee
hoor je bij ons dan zing je dit liedje maar mee.

Er is veel zorg in de wereld
Maar elders is ’t erger dan hier
We houden als goed Mastenbroekers
toch altijd een beetje plezier.
Mannen, vrouwen helpen elkaar hier in wel en wee
hoor je bij ons dan zing je dit liedje maar mee.

Bron(nen): 
Hannie Knol
Auteur: Annet Jonker
foto: Het Oversticht
sluiten

Verhaal: Het drama bij Ruimzicht kwam niet alleen

De watersnood van 1825 staat bekend als de grootste natuur-ramp, die Nederland en de omringende landen in de 19de eeuw heeft getroffen. Oorzaak, verloop en gevolgen van het drama waren vergelijkbaar met 'de Ramp' van 1953.
Een aanhoudende noordwesterstorm, gecombineerd met springtij, stuwde het water de zeegaten in en de zwakke dijken deden de rest. Vooral de provincies Noord-Holland, Friesland en Overijssel werden zwaar getroffen, waarbij het grootste aantal slachtoffers, driehonderd, in het laatste gewest viel.

Hulp
De hulpverlening kwam zeer snel op gang en dankzij giften uit het gehele Verenigd Koninkrijk (België had zich nog niet afgescheiden) kon de wederopbouw snel en voortvarend ter hand worden genomen. Al spoedig verschenen ook allerlei gedenkboeken, zowel op nationaal als op regionaal en zelfs locaal niveau. Er werd massaal op ingetekend en alle baten werd beschikbaar gesteld aan de noodlijdenden.
In de provinciehoofdstad Zwolle verzamelde gedeputeerde Jan ter Pelkwijk gegevens uit alle getroffen gemeenten en verwerkte deze in zijn Overijssels Watersnood, dat in 1826 verscheen. De beschrijvingen zijn ook na bijna twee eeuwen realistisch en hartverscheurend. Steenwijkerwold, Blankenham, Genemuiden, de Kampereilanden en Mastenbroek werden het hardst getroffen van allemaal. Niet alleen kwam het water daar als een muur over de lage dijken en terpen spoelen, het voerde ook van alles mee wat het op zijn weg door de Zuiderzee had losgerukt.

Bescherming Schokland
Daaronder waren zware eikenhouten balken, die men op aanwijzingen van de opzichters Seidel sr. en jr. voor de kust van Schokland had ingeheid om het smalle en lage eiland beter tegen de golfop-loop te kunnen beschermen. Bij dat alles had men erop gerekend, dat de stormvloedhoogte nooit die van de vorige rampjaren, 1775 en 1776, zou overtreffen. Maar zoals zo vaak had men maatregelen genomen ter voorkoming van de vórige ramp.
De kracht van de storm van 4 en 5 februari 1825 was dermate groot en de golven waren zo formidabel sterk, dat de palenschermen massaal uit de zeebodem werden gelicht en met grote kracht in de richting van de Kamperzeedijk werden gevoerd - en door en over die zeedijk heen. Tot ver in Masten-broek doorboorden deze balken als een speer de wanden van de boerderijen, dood en verderf onder de bewoners zaaiend.

Naar de markt
In het uiterste zuidoosten van de polder, bij Ruimzicht, deed zich een drama voor dat Ter Pelkwijk tot in detail beschrijft. We laten hem daarover zelf aan het woord. "Aan de Nieuwe wetering, een kwartier uurs van den Zwartewaters dijk, bevindt zich het huis Ruimzigt, thans bewoond wordende door den landman Gerrit Arents van Spijker, en nabij hetzelve een ander, toen door Gerrit Willems Knol bewoond. Laatstgemelde was in den morgen van den 4den Februarij, ter bijwoning der weekmarkt, naar Zwolle gegaan, met zijnen oudsten zoon Willem, 16 jaren oud zijnde. Weder naar huis keerende overviel hen het water, bij den 13den paal, van Ruimzigt afgerekend, weinige minuten gaans van hunne woning. Zij waren genoodzaakt zich aan dien paal vast te houden en konden niet verder komen.
De vrouw dit ziende, wilde, door hare meid, eene schuit van de brug bij Ruimzigt doen halen: dan, dit was deze onmogelijk, en zij kwam zelfs niet zonder gevaar weder in huis. Er was dus geene mogelijkheid, om Knol of zijnen zoon eenige hulp toe te brengen, en zijne vrouw moest man en zoon zien verdrinken.

Weduwe
Deze, nu diep bedroefde weduwe, moest zich, terstond daarna, met hare dienstmeid en vijf overige kinderen, een van welke nog zuigeling was, naar den zolder van haar huis begeven, van welken zij, na verloop van weinig tijds, naar den hooiberg moesten vlugten, waarin zij, door middel van eene uit het dak gelegde plank, geraakten. Hier waren zij genoodzaakt, zonder eenige verkwikking, te verblijven, tot des Zondags morgens, toen zij, door Willem Barschap, deszelfs knecht, Jan Rietman en diens broeder, met veel moeite van daar naar Ruimzigt werden overgebracht, waar zij meer dan 14 dagen zijn verbleven. Het lijk van den zoon werd, zeven weken later, op eenigen afstand van de plaats, waar hij verdronken was, en dat van den vader niet voor den 2den Mei, in de wetering, nabij die plaats, wedergevonden."

Veel slachtoffers
Maar het drama bij Ruimzicht kwam niet alleen. Wanneer we in de door Ter Pelkwijk toegevoegde statistiek kijken, zien we hoeveel dodelijke slachtoffers er in de toenmalige gemeenten Genemuiden, IJsselmuiden en Zwollerkerspel vielen. Dan komen we tot een afschuwwekkend aantal van 83; gevoegd bij de 48 verdronkenen op de Kampereilanden brengt dat het aantal doden in dit deel van Overijssel al ver boven de honderd. Het getal aan geheel en al weggespoelde huizen was van eenzelfde orde, terwijl dat van zwaar beschadigde woningen in de vele honderden liep. De veestapel was gedecimeerd: alleen al in Zwollerkerspel verdronken 2882 runderen en 98 paarden.

Poging om familie te redden
Het treurige verhaal van vader en zoon Knol wordt door Ter Pelkwijk vervolgd met een haast nog angstiger geschiedenis, die zich even verderop, bij de Milligersteeg tussen Ruimzicht en de Boksen heeft afgespeeld. Daar stond een huisje, bewoond door Hendrik van den Berg met vrouw en drie kinderen. De vrouw, Egbertje Arents van Spijker, was een zuster van de bewoner van Ruimzicht. Deze had gehoord dat het water kwam en spande zijn wagen met twee paarden in om de familie naar zijn hoger gelegen huis te evacueren. Zijn zwager gaf er de voorkeur aan te blijven, want hij wilde nog een poging te doen zijn vee te redden; Gerrit en zijn knecht namen de rest van het gezin mee.

Meegevoerd door het water
Halverwege de tocht terug, vlak voor het huis Milligen, werden ze door het water overvallen en wel met zo'n kracht, dat de wagen werd opgetild en in de richting van de Luibuis aan de Oude Wetering afdreef. Met dat water kwam ook een enorme hoeveelheid bevroren schuim aangedreven, waarin wagen en paarden vast dreigden te raken. Doordat de stroming van alle kanten op hen af kolkte, kwamen ze weer vrij en slaagden erin de paarden tegen de stroom in naar Milligen te laten zwemmen. De dieren waren echter de uitputting nabij, en een nieuw gevaar dreigde. Ter Pelkwijk schrijft dan: "Het huis Milligen, namelijk, is op eenigen afstand geheel door geboomte omringd, waarom het niet anders, dan door eene opening in het geboomte, van de kant der Milligersteeg, en door eene andere, van achteren aan het weideland, kan genaderd worden. De wagen van den weg gedreven zijnde, was de eerste opening niet te bereiken, en men vreesde, dat, de paarden de tweede missende, de wagen tegen het geboomte zoude geraken, wanneer zij niets dan eenen gewissen dood zouden hebben te wachten gehad."

Aan land bij Milligen
Terwijl dier en mens voor zijn leven vocht, speelde zich op gezichtsafstand het drama van vader en zoon Knol af; Gerrit en zijn zuster zagen de dood werkelijk in de ogen. Een van de kinderen raakte te water, werd gegrepen, en eindelijk wisten de uitgeputte paarden het erf tussen de bomen door te bereiken. "Hunne wederwaardigheden waren echter hiermede nog niet geëindigd. Naauwelijks waren de paarden uitgespannen en op stal gezet, of het huis liep onder water. De bewoner, Hillebrand Jans, moest met zijn gezin, en de aangekomene, te zamen dertien personen uitmakende, naar den zolder vlugten. Het huis, schoon door het geboomte beschermd, werd, door de palen van Schokland, geweldig geteisterd, en het muurwerk bijna geheel vernield, al de op stal staande runderen, behalve vier, en een paard verdronken, terwijl evenwel de paarden, die voor den wagen gezwommen hadden, het leven behielden.

Redding per boot
Zich nu niet langer op den zolder vertrouwende, vlugtte men naar eenen enkelen balk, en daarop hebben deze dertien personen van Vrijdag namiddag tot Zaturdag avond, zonder eenige verkwikking, moeten vertoeven." Dankzij de vrouw van Gerrit van Spijker, die dodelijk ongerust was omdat zij de wagen achter Milligen had zien verdwijnen, werden de ongelukkigen per schuitje naar Ruimzicht geëvacueerd. Dat huis lag hoog genoeg om de vloed verder te kunnen weerstaan.

Verdronken
Maar Hendrik van den Berg, die in zijn huisje was gebleven om zijn vee te redden, kon door de snelle stijging van het water niet op tijd meer wegkomen. Zijn kleine woning stortte in, en zoals zovelen vluchtte hij naar de hooiberg op zijn erf. Deze werd door de stroom meegenomen en dreef met grote snelheid af, dwars door de vernielde Zwartewaterdijken in de richting van Dieze. Hendrik Hullen aan de dijk was de laatste, die hem zag, wanhopig zwaaiend. Op 18 maart werd Hendriks lichaam bij Dieze gevonden. Hij werd in Zwolle ter aarde besteld.
Ja, zo erg was het voor de Mastenbroekers in die februaridagen van het jaar 1825!

Bron(nen): 
Onderzoek IJsselacademie 2013:J. ter Pelkwijk, Overijssels Watersnood, p. 144-148.
Hoort bij locatie: 
sluiten

Verhaal: Moord in Mastenbroek

Zoals men weet is de ontginning van Mastenbroek niet zonder slag of stoot geschied. De eigenaar van het gebied, de bisschop van Utrecht, wilde het zo rechtvaardig mogelijk verdelen tussen de omringende steden en dorpen, die het tot dusverre als zomerweide hadden gebruikt. Maar hij werd gedwarsboomd door zijn rebelse vazal, de heer van Voorst. Die wilde, net als zijn neven op de Buckhorst, kasteel Rechteren en huis Almelo, vanuit zijn sterke burcht bij Westenholte het veengebied beheren als zijn exclusief domein.
Tweemaal werd er een heuse oorlog gevoerd, en pas de belegering, inname en verwoesting van 'de Voorst' met behulp van de drie Overijsselse steden in 1362 kon een begin worden gemaakt met de uitvoering van het ontginningsplan. Frederik Stoeveken, gezworen landmeter van de bisschop, maakte een revolutionair ontwerp, dat zo goed in elkaar zat dat men zich nog eeuwen later verbaasde over de perfecte regelmaat in het Mastenbroeker landschap. Het zou tweeënhalve eeuw duren voordat de Amsterdammers erin slaagde om in de Beemster een vergelijkbare prestatie te leveren.

Vaklieden uit alle windstreken
Toen de landmeter en zijn helpers nog bezig waren om met hun meetkettingen de lijnen uit te zetten, kwamen de poldergasten al van heinde en verre aangezet. Waar ontgonnen werd, was werk: met bijl en fakkel werden bomen en ruigte verwijderd, en vervolgens met spa, draagberrie en kruiwagen weteringen en kavelsloten gegraven, looppaden gemaakt, huisterpen en dijkjes opgeworpen. Goede timmerlieden konden flink verdienen aan de bruggen, zijlen en sluizen. En natuurlijk hoopten velen dat ze na afloop van de werkzaamheden een stukje grond kregen toebedeeld in het nieuw ontgonnen landbouwparadijs.
We kennen de namen van veel van die kolonisten; ze noemden zich vaak naar de plaats van herkomst. Ze kwamen van dichtbij, en heetten 'van Millingen' (bij Dalfsen) of 'Heyne' (Heino), of van verder, en droegen de herkomstnaam 'van Loenen' (in het Nedersticht) of 'Catreep' (Catrijp, bij Schoorl in Kennemerland). Anderen werden naar hun streek van herkomst 'Hollander' genoemd, of 'Overlander'; de laatste categorie bestond uit lieden die de Rijn waren komen afzakken, en uit het hele 'bovenland' tussen Kleef en Keulen afkomstig konden zijn.

Arrogant Kampen
Met zoveel mensen bij elkaar gebeurde er wel eens wat; ruzies en opstootjes, ongelukken, misschien wel een staking als het loon niet op tijd kon worden uitbetaald. In 1381 ontstond er een grote controverse tussen de initiatiefnemers, waar de Drie Steden naast de bisschop de belangrijkste rol in speelden. Nu stond Kampen tegenover de rest. De stad was destijds afgekocht door omzetting van de rechten op Masten¬broek in de vorm van de snel aanwassende eilanden in de IJsselmond. Maar arrogant als het was door zijn enorme rijkdommen die het uit de Oostzeehandel had vergaard, was het op eigen houtje begonnen met het graven van een nieuwe wetering.

Strijd
De oude landmeter Stoeveken reisde af naar Zwolle om plechtig te verklaren, dat er destijds was afgesproken dat er drie weteringen zouden worden aangelegd. Die waren al geruime tijd klaar, en iedereen kende ze: de Oude Wetering naar Veneriete, de Nieuwe Wetering naar Genemuiden en de Bisschopswetering naar Westendrecht. Nu wilde die Kampers dwars door Mastenbroek een vaarverbinding naar Hasselt graven! Ondanks de protesten van de andere be-langhebbenden ging het werk door.
Het enige dat werd bereikt, was dat de wetering niet door eigendommen heen gegraven werd, maar dat de grenzen van de kavels en de blokken werden gevolgd. Zo herinnert het hoekige verloop van deze vaarweg nog altijd aan het compromis dat als vroeg voorbeeld van het Nederlandse 'polderen' in zijn overdrachtelijke betekenis kan gelden.

Moord
Maar waarschijnlijk was de toon nu gezet. De verhoudingen waren verhard, de oude tegenstellingen van vóór de verdeling kwamen weer aan het licht. Drie jaar na de moeizame onderhandelingen over de Kamper Wetering moest er opnieuw groot alarm worden geslagen. Daarvoor kwam ditmaal de landsheer in hoogst eigen persoon naar het Oversticht. Er was een moord gepleegd. Het slachtoffer was Rembolt die Hollander, Zwols gerichtsman, eigenaar van een kavel in het Windesheimer Slag. Men zei dat Dirc Arndssoen, gerichtsman te Genemuiden, bij de dodelijke vechtpartij betrokken was geweest. Maar hij was samen met zijn handlanger, Andries die Overlander, gevlucht.

De rechtszitting
Op de dag van de Heilige Catharina (23 november) van het jaar 1384 arriveerde bisschop Floris van Wevelinkhoven in Zwolle. Vier dagen later vond het 'heymael', de rechtszitting, plaats. De landsheer liet zich bijstaan door een Raad van notabelen. Daartoe behoorden jonker Frederik van Wevelinkhoven, zijn broer, Goswinus van Rossum, ridder, en Henric die Zuer, knaap, schout van Salland. Ook zag men Egbert Hake van Rutenberg, schout en kastelein van Vollenhove, Wolter Stelling, dijkgraaf van Mastenbroek, en Godert van Oestenwolde, gerichtsman en gezworene in de polder. En tenslotte zaten bij de rechtzitting aan Henric van Criekenbeke, knaap, die later amtman van Salland zou worden, en Hugo Duwer, schepen van de stad Zwolle. Velen van dezen waren gegoed in Mastenbroek, en hadden dus een persoonlijk belang bij het handhaven van de vrede en het bevorderen van de welvaart in het gebied.

De getuigen
Er waren veel getuigen van de moord. Zij werden opgeroepen om voor het heymael te getuigen, en met hulp van twaalf volgers onder ede hun onschuld aan het gebeurde te bevestigen.
De eerste getuige bleef anoniem in het protocol; laten we hem Jan noemen. Hij nam tien volgers mee die in Mastenbroek zelf woonden, en twee die onder Zwollerkerspel vielen. Eén van deze helpers was Peter Catreep, die net als zijn broer Jacop Catreep een boerderij bezat in het Windesheimer Slag, tussen de Nieuwe Wetering en de Zwartewaterdijk.
Vervolgens kwam Johan van Loenen naar voren, die eveneens met twaalf helpers zijn onschuld betuigde. Ook onder hen waren er tien Mastenbroekers en daarnaast twee inwoners van Zalk.
Een aantal getuigen had nog geen twaalf helpers om zich heen kunnen verzamelen, en kreeg veertien dagen respijt. Het ging om Dirc van Bijmen, Henric van Loenen met zijn zoons Willem, Derc en Jacob, en om zekere Bartelomeus.
Marselijs Gerijtssoen had aanvankelijk ook uitstel bedongen, maar kon nog tijdens de zitting met twaalf volgers terugkeren en met hen bezweren had dat hij geen schuld had aan Rembolds gewelddadige dood.

Voorkomen van bloedvetes
De verdachten waren zoals gezegd voortvluchtig. De aanklagers in de zaak, Reijnken die Maelner, Alert Wiggerssoen en Peter van Marcken, moesten beloven dat zij niet buiten de landsheer om tot een zoen of een vonnis zouden besluiten. Een vonnis in een dergelijke zaak betekende vrijwel zeker de doodstraf voor de daders, maar een 'zoen' was minder hard. In zo'n geval werden niet alleen de daders en de directe nabestaanden van het slachtoffer, maar ook beide families door middel van een officiële plechtigheid met elkaar verzoend, en moesten de eersten aan de laatsten ook een materiële en immateriële genoegdoening geven.
Dat kon neerkomen op betalingen in geld of natura (paarden bijvoorbeeld), of op het instellen van een fonds waaruit missen konden worden betaald voor het zieleheil van de overledene. Dit systeem was ingesteld om de ook in onze gewesten veel voorkomende bloedvete te voorkomen, waarbij families generaties lang op voet van oorlog met elkaar bleven. Het werkte goed, en heeft ertoe bijgedragen dat het rechtssys¬teem door de overheid, in dit geval de landsheer, gereguleerd werd en voor alle onderdanen in beginsel gelijkelijk zou gaan gelden.

Gissen
Helaas weten we niet hoe deze zaak is afgelopen. Sterker nog: we kennen zelfs de toedracht van deze doodslag niet. Rembold was gezien zijn functie zeker een man van enig gezag. Heeft hij onenigheid gekregen met zijn Genemuider collega, en is dit op een fatale ruzie uitgelopen? Gezien de hoeveelheid directe getuigen, negen man, de drie aanklagers en de twee vermeende daders, moeten er behalve Rembold tenminste twaalf mensen aanwezig zijn geweest toen het gebeurde. Hield het verband met die eerdere ruzie over de Kamper Wetering? Dat is niet waarschijnlijk, want geen van de in het protocol genoemde personen heeft aanwijsbare connecties met die stad. Mogelijk heeft het incident zich dus ergens in het zuidelijk deel van Mastenbroek, in 's-Heerenbroek of ergens bij de Hoge Brug afgespeeld. Sporen heeft het niet in het landschap achtergelaten. Tegenwoordig wordt door nabestaanden wel eens een monu¬mentje op de plaats van het drama opgericht, en dan vaak in de vorm van een kruis.
Maar de naam 'Kruisvliet' bij de Mastenbroeker kerk zal toch wel een andere herkomst hebben.

Bron(nen): 
Historisch onderzoek IJsselacademie 2013, Tijdrekenkundig Register, deel F p. 112-113.
Foto: Het Oversticht
Hoort bij locatie: 
sluiten

Verhaal: Hoe Uilenspiegel de boeren bespotte

Op een dag raakte Tijl Uilenspiegel op zijn zwerftochten in de omgeving van Zwolle verzeild. Hij had de nacht doorgebracht in een kleine herberg, en zijn logies betaald door tot laat in de avond grappen aan de gasten te vertellen. De weduwvrouw die het etablissement bestierde, had pijn in de buik gekregen van het lachen, en voelde zich de volgende ochtend nog zó slap dat ze zei: 'Tijl, neem maar een homp brood met wat kaas uit de spinde, en ga dan maar gauw, anders lach ik me nog dood!' En zo vervolgde de schelm zijn weg, op zoek naar nieuwe avonturen. Over Zwolle had hij veel goeds gehoord, er kwamen altijd lieden van heinde en ver, met allerlei koopwaar op de rug en vooral met veel verhalen.

Schuilen
Het weer was goed, en vrolijk liep hij verder noordwaarts langs de wetering, die hem de weg wees. Maar in de loop van de middag betrok de lucht en begon het te regenen. Eerst zacht, maar allengs harder. Het was zo'n regen die dwars door alles heenging, door je kap, door je mantel, zelfs door het dichte bladerdak van een grote eik waaronder je beschutting zocht. Er was in de omgeving geen enkele schuilplaats te vinden, maar ineens kreeg Tijl een brug over de wetering in het oog. Als hij nu eens onder die brug ging staan, om het einde van de stortbuien af te wachten! Zo gezegd, zo gedaan. Natuurlijk stond de wetering vol en was het bruggehoofd glibberig; hij kwam dan ook bijna tot zijn middel in het water te staan. Maar zijn bovenlijf, zijn hoofd, zijn handen en zij knapzak bleven nu verder droog onder het houten plankier. Dat was dan tenminste wat.

Verveling
Zo had de Uilenspiegel daar al een poosje gestaan, en behalve van het koude water van de wetering begon hij ook een beetje last te krijgen van verveling. Maar gelukkig hoorde hij iets naderen. Een groep boeren kwam langs het water gelopen, terug van het land, hooivorken op de schouder, allen druipend van het hemelwater en nat tot op het bot. Toen ze de brug passeerden waaronder Tijl zich schuilhield, begon hij hard te lachen om die domme boeren, die zich zo kletsnat hadden laten regenen, en niet zoals hij zo verstandig waren geweest om een schuilplaats op te zoeken! De mannen waren eerst verbaasd, maar daarna boos en ze probeerden de deugniet te pakken te krijgen om hem een aframmeling te geven.
Maar Tijl dook de wetering in en kon zich zwemmend in veiligheid stellen. Daarbij werd hij natuurlijk natter dan zelfs de boeren waren, die nu op hun beurt hard begonnen te lachen om die domme zotskap en de achtervolging al spoedig staakten. Rillend en bibberend, zo wil het verhaal, bereikte de Uilenspiegel tegen de avond de stad, waar hij kon bijkomen van zijn waterige belevenis.

De plaats
Nu zijn er mensen die beweren, dat dit alles zich in de buurt van Lierderholthuis heeft afgespeeld. Daar wordt zelfs de betreffende brug nog in ere gehouden, al is die natuurlijk al lang niet meer het planken staketsel uit de tijd van Tijl zelf. Ja, de omwonenden zijn er zelfs in geslaagd om een beeldhouw¬werk te laten plaatsen ter ere van de roemruchte gebeurtenis.
Maar wij weten beter, we kunnen de plek aanwijzen waar het werkelijk is gebeurd, en die ligt in Mastenbroek. Hoe zou anders de Uilenspiegelbrug daar aan zijn naam zijn gekomen? Die vormde eeu¬wenlang de verbinding over de wegsloot langs de Rijk- of Groenesteeg, waarover men van de Bisschopswetering naar de Dijkersteeg en zo naar Lutterzijl kon komen. Vlak tegenover de Papekop, en die naam is vanzelfsprekend óók terug te voeren op de zojuist vertelde schelmenstreek.

'Papenkoppen'
Tijl schold de boeren uit voor 'papekoppen', omdat ze terugkwamen van hun noeste arbeid op het land dat toebehoorde aan het kartuizer klooster op de Sonnenberg. En hoe heette de bewoner van het huis, waar hij voor de boze Mastenbroekers kon schuilen? Ja juist: Jan Cleyssen, een man die al even beroemd is geworden door zijn grappen en grollen! Hij was het, die zijn vriend Tijl in het varkenskot verborg en hem de volgende dag in alle vroegte naar Hasselt smokkelde. Toen de hoogschout van IJsselmuiden later aan de deur rammelde, en alles liet onderzoeken, ook het kot waar negen biggen rondscharrelden, vond hij geen spoor meer van de schavuit. Jan schilderde uit misnoegen over die huiszoeking een tronie van een dikke, welgedane priester op een paneel en hing dat aan zijn gevel. Ziezo, dan kon iedere voorbijganger zich daaraan voortaan spiegelen.

Uiteindelijk vrij
Tijl vertoefde inmiddels veilig en wel binnen de muren van Hasselt, waar de hoogschout hem niet te pakken kon krij-gen. Dikwijls, als het marktdag was, vermaakte hij kinderen en volwassenen met zijn potsen, waarbij Jan hem trouw terzijde stond. Na afloop namen de vrienden dan een pint in de herberg, trokken een lange neus richting polder en toostten: 'Op alle zwangere boeren van Mastenbroek!' En toen Tijl een jaar en een dag in de stad had gewoond, was hij volgens het geldend recht vrij man, en kon hij gaan en staan waar hij wilde. Maar intussen was hij verliefd geworden op een aardig meisje, Mariken, hij trouwde en werd een braaf huisvader. Nog als negentigjarige wist hij de mensen te vermaken met de verhalen over zijn avonturen, die steeds mooier en mooier werden en hem eeuwige roem bezorgden.

nageslacht
Maar de werkelijke betekenis zou hij krijgen als stamvader van een zeer vermaarde familie in de stad Hasselt, die zich trots met zijn voornaam tooide. Het geslacht Tijl zou in later eeuwen synoniem worden met de strijd voor de rechten van de vrije mens en voor de verspreiding van het vrije woord. En daarom moeten we bij het passeren van het kruispunt bij de Papekop altijd even de spreekwoordelijke hoed afnemen voor Tijl Uilenspiegel. Want anders past ons slechts de narrekap.

Bron(nen): 
De Blécourt e.a., Verhalen van stad en streek, 179-180.
De Mastenbroeker toevoeging is ontsproten uit de fantasie van de schrijver, maar de vermelde namen zijn historisch geboek¬staafd, inclusief de Uilenspiegelbrug, Jan Cleyssen en de Hasselter familie Tijl.
Hoort bij locatie: 

Pagina's

Subscribe to RSS - Mastenbroek, de polder