sluiten

Verhaal: Zeilbootjes op de Nieuwe Wetering

Het lijkt een vredig tafereeltje: zacht deinende bootjes op de Nieuwe Wetering. Maar toch ligt hier een direct verband met de Tweede Wereldoorlog. De zeilbootjes zijn namelijk gemaakt van een door een gevechtsvliegtuig afgeworpen kerosine tank.

Op de achtergrond is de boerderij op nummer tien aan de Nieuwe Wetering te zien. Er wappert een vlag. Oud bewoonster G. (Gerritje) Palland-Kijk in de Vegte is bij het bekijken van de foto's gelijk terug in de tijd. “Dat was bij de bevrijding. In de oorlog werden veel van die kerosine tanks in de polder gedropt. Dwarrelde er een naar beneden, dan was hij leeg. Kwam er een tank pats boem omlaag, dan wist je dat hij nog vol met kerosine zat.”
Net als veel anderen had zij zelf een afgezaagde tank in gebruik voor kolenopslag. De bootjes die op de foto zijn vastgelegd door Jan Kroes, werden gemaakt van een halve tank en voorzien van een mast en een zeil. In een van de bootjes zit Berend Kamphof, die destijds ook bekend stond als een knutselaar.
Mevrouw Palland woonde op dat moment nog niet aan de Nieuwe Wetering. Haar man Berend Palland kreeg door de ruilverkaveling de mogelijkheid hier te gaan boeren. Voor die tijd woonde zij nog in haar ouderlijk huis aan de Hasselterdijk 10. “Ik heb altijd op nummer 10 gewoond”, zegt zij glimlachend in haar huidige woning aan de Ridderstraat 10 te Hasselt.
Toch blijft haar geboorteplek heel belangrijk. Boven de kamerdeur hangt een schilderij van de boerderij aan de Hasselterdijk 10 die haar grootvader in 1880 kocht. En in het familie fotoalbum staat niet voor niets de volgende opmerking: “O dierbaar plekje grond waar eens mijn wiegje stond.”
Er kleven ook moeilijke herinneringen aan die plek waar haar man haar vader als boer opvolgde. Vader Jan Kijk in de Vegte (1890) kwam in januari 1943 in kamp Vught om het leven. Hij had een familielid van vlees voorzien. Slachten was in die tijd illegaal en toen dat ontdekt was dacht hij er met een boete af te zullen komen. Maar de Duitse bezetters stuurden hem eerst naar kamp Amersfoort en vervolgens door naar het veel beruchtere kamp Vught.

Redding
Gerritje Kijk in de Vegte trouwde nog in de oorlog, op 1 maart 1945, met Berend Palland. Al hun acht kinderen werden aan de Hasselterdijk geboren. Achter de boerderij is een groot water en vanzelfsprekend was ook het Zwarte Water dichtbij. Dat deed vader Jan ooit besluiten om zijn drie dochters te laten leren zwemmen. Iets wat Gerritje vele jaren later goed van pas kwam. Zoon Arie raakte in 1954 op tweejarige leeftijd te water en dreef al een paar meter uit de kant toen zijn moeder de kolk insprong. “Gelukkig had ik klompen aan en kon ik Arie op tijd redden, want Berend kon niet zwemmen.”
Ten tijde van de foto met het zeilbootje woonde Harm-Jan Kamphof met zijn derde vrouw Eppie Schaapman in de boerderij aan de Nieuwe Wetering 10. Toen het echtpaar Palland er begin jaren ‘80 zijn intrek nam bleef de ongetrouwde Harmpje Kamphof nog in haar deel van de boerderij wonen. Nu woont de 89-jarige mevrouw Palland dus in Hasselt, alleen want haar man is in 2008 overleden. Zij heeft echter veel steun aan haar kinderen. Haar jongste zoon Gerben en zijn vrouw Margreet zijn nu verantwoordelijk voor het boerenbedrijf in Mastenbroek.

Bron(nen): 
Bron: G. Palland-Kijk in de Vegte
Foto's: G. Palland-Kijk in de Vegte, Jan Kroes
Auteur: Rita Ras
sluiten

Verhaal: Nieuwe erfbeplanting na de Tweede Wereldoorlog

Veel bomen in de polder Mastenbroek waren dood gegaan doordat door toedoen van de bezetter de polder tussen oktober 1944 en mei 1945 onder water had gestaan. Niet alleen gewone bomen, maar vooral ook veel fruitbomen. Om en op de erven stonden vroeger veelal fruitbomen voor eigen gebruik.

Bij de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog was het mogelijk om met steun van de overheid nieuwe aanplant te doen. Daarvoor werd dan een plan gemaakt in samenwerking met het Rijkstuinbouwconsulentschap.

Een voorbeeld van zo'n plan blijkt uit de lijst van aan te planten appel-, peren- en pruimenbomen die G. Meuleman aan de Hasselterdijk ontving van de assistent van het Rijkstuinbouwconsulentschap te Apeldoorn in maart 1946.

Het betrof mooie oude rassen waar de familie Meuleman trots op was, zoals de appelrassen Groninger kroon en Jonathan, de Zwijndrechtse wijnpeer en de stoofpeer Dubbele Winterjannen en de pruimensoorten Reine Claude en Belle Lovain.

Bron(nen): 
familie Meuleman
Auteur: B. Reuvekamp
Foto's: Wikipedia
Erfbeplantingsadvies: familie Meuleman
sluiten

Verhaal: Boerderij 'Het Schansje'

Waar nu pleziervaartuigen rustig over de Vecht afzakken naar het Zwarte Water kon vroeger zomaar de vijand opduiken. Om te verhinderen dat vijandelijke schepen verder zouden varen richting Zwolle of Hasselt werd tegenover de plek waar de Vecht uitmondt in het Zwarte Water een schans (verdedigingswerk) opgericht. Vlak naast die vroegere schans werd in 1934 Bennie van de Vegte geboren, op boerderij “Het Schansje”.

Zowel de boerderij als de bewoners hebben dus een naam die verbonden is met de directe omgeving. Toen Napoleon bepaalde dat iedereen een officiële achternaam moest hebben, zei een voorvader van Bennie, die ook al op Het Schansje woonde, namelijk “Ik komme van de Vegte”.
Daarmee was de familienaam geboren.
Inmiddels wonen Bennie van de Vegte en zijn vrouw Sienie van de Vegte-van den Berg al weer jaren in een seniorenwoning te Hasselt. Maar de nog steeds vitale Bennie gaat op werkdagen tweemaal daags en in het weekeinde eenmaal per dag naar de boerderij aan de Zwolsedijk 20 om zijn zoon Erik te assisteren. Erik is de zesde generatie van de familie die hier sinds 1781 boert.
In de kleine buurtschap aan die Zwolsedijk speelde zich in 1910 een ware ramp af. Op 22 juni ontstond brand in de boerderij van de familie Blankvoort, die aan de andere kant van de dijk het verst in de richting van Zwolle stond. Er stond echter een zuid oosten wind en alle panden hadden rieten daken. Het treurige gevolg was dat op die dag vijf boerderijen tegelijk afbrandden.
Van zijn vader Wilhelmus Gerardus Eduardus van de Vegte, geboren in 1888, hoorde Bennie later dat het ergste nog was dat de eerste snede hooi ook was verbrand.
Het Schansje werd, net als de andere boerderijen na de brand herbouwd. In tegenstelling tot het woonhuis van de familie Blankvoort werd de ouderlijke woning van Bennie van de Vegte niet voorzien van een datum van het leggen van de eerste steen. “Dat vind ik nog steeds jammer.”
Met of zonder zo'n gedenkteken, de boerderij kreeg de status “karakteristiek” van de gemeente Zwartewaterland, zo weet zijn neef Cees van de Vegte. Deze kleinzoon van een broer van zijn vader maakte een stamboom van de familie, die teruggaat tot de volkstelling in 1748 en stortte zich gelijktijdig op de geschiedenis van boerderij Het Schansje.

Spaanse troepen
Hij weet te vertellen dat er tijdens de Tachtigjarige Oorlog door Spinola, de opperbevelhebber van de Spaanse troepen in de Nederlanden, krijgsvolk in kleine schepen vanuit Almelo via de Regge en de Vecht naar het Zwarte Water werd gezonden met als doel het fort Kijk in de Vecht te overmeesteren. Er ontstond een hevig gevecht bij de monding van de Vecht en het Zwarte Water tussen de Spanjaarden en de Staatse troepen. Er sneuvelde veel volk, maar waarschijnlijk hebben de Spanjaarden de oever van Mastenbroek nooit bereikt en zijn ze teruggedreven tot aan de Berkummerbrug. In 1625 lukte het Ambrogio di Filippo Spinola overigens wel Breda te veroveren.
Maar terug naar recentere tijden. Van het fort of de schans valt nu niets anders meer te zien dan een tamelijk klein stukje bos. Bennie woonde en werkte aan die oever van Mastenbroek, binnendijks, waar het land immer drassig was. Hij kan zich nog goed herinneren dat de paarden die bij het hooien werden ingezet werden voorzien van jute zakken om de poten om wegzakken te voorkomen. Als rechtgeaarde boer noemt hij overigens nog trots zijn eerste tractor, die hij in 1951 kocht. Een melkmachine kwam er pas tien jaar later.
Toen hij zijn vader opvolgde moesten er een kleine dertig koeien worden gemolken en tegen de tijd dat hij de boerderij overdroeg aan zoon Erik was dat aantal melkkoeien verdubbeld.
Bennie van de Vegte ging in Zwolle naar school. Hij had een busabonnement om de Aloysiusschool aan de Koestraat te bereiken en later naar de Grote Baan bij de Veemarkt. Om op de bus te stappen moest hij overigens wel eerst naar Ruimzicht lopen. “Maar in de oorlog reed die bus ineens niet meer terug en moesten we helemaal naar huis lopen.” Omdat Hasselt dichterbij was – zijn ouders hadden in eerste instantie voor een katholieke school gekozen – ging hij vervolgens toch maar de andere kant op, naar een openbare school.
Schaatsen
De Tweede Wereldoorlog heeft uiteraard een diepe indruk gemaakt op het 'basisschoolkind' dat Bennie toen was. Hij was niet direct in de buurt toen een kruitschip van 'de moffen' , gelegen in het Zwarte Water, werd geraakt door een Engelse jager en een tweede jagerpiloot neerstortte in een weiland in de polder Mastenbroek. “Zijn horloge liep nog”, weet Bennie over de verongelukte piloot – die pas 's avonds bij het melken werd ontdekt – te vertellen. Zelf zat hij bij die bewuste aanval op 28 april 1943 aan het ontbijt bij zijn familie op de boerderij Het Luibuis. De klap heeft hij wel gehoord en het servies rinkelde op de tafel. In de ouderlijke woning sprongen de ruiten. “Mijn moeder was pap aan het maken en daar zat allemaal glas in, evenals in de kinderwagen.” Dat de koeien al buiten liepen noemt de boerenzoon van destijds nog steeds een geluk.
Niet alleen dit voorval staat in het geheugen gegrift. Bennie van de Vegte weet zich nog goed te herinneren dat de Duitsers in 1944 de polder onder water hadden gezet. “Als er jagers overvlogen die een rij kogels afvuurden spoot dat door het water.” Maar al die gevolgen van de oorlog brachten hem in de winter toch ook nog iets anders: “Op die grote plas water heb ik leren schaatsen en dat was mooi.”

Bron(nen): 
Bennie van de Vegte en Cees van de Vegte
Auteur: Rita Ras
sluiten

Verhaal: Verraad op de Kamperzeedijk

“Hannes, kom eens kijken wat daar aankomt”, roept mevrouw van Oene. Hannes komt naar buiten en ziet, net als zijn vrouw, hoe de melkwagen nadert. Gerard van Assen zit, net als altijd, op de wagen. Bij de groepjes melkbussen, die gevuld aan de kant van de weg staan, stopt de wagen om ze op te laden, ook net als altijd. Maar een stel jonge kerels haalt ze er weer af, net zo snel als Gerard ze er op zet, net als vanmorgen. Maar Gerard is niet alleen: op de wagen zit een WA-man om de melkrijder te controleren. Het is zaterdagmiddag 1 mei 1943…

Wat is er aan de hand? Eind april hebben de Duitsers bevolen dat de vrijgelaten krijgsgevangenen van het Nederlandse leger zich opnieuw moeten melden. Maar het Nederlandse volk protesteert, en er breken stakingen uit, die de geschiedenis ingaan als de meistakingen. Niet alleen in de steden, ook op het platteland protesteerde men. Door geen melk meer af te leveren aan de zuivelfabrieken, kwam de ‘export’ naar Duitsland stil te liggen. De sfeer is erg gespannen.

Hannes van Oene wordt zo kwaad dat hij op de wagen springt en de WA-man flink door elkaar schudt. Dan trekt zijn zwager hem van de wagen. Maar de WA-man, die al grimmig is omdat hij niet kan voorkomen dat de bussen weer van de wagen afgehaald worden, is nu helemaal woedend. “ Dat kost je de kogel,” roept hij Hannes na!

“Man, Je moet meteen weg,” zegt zijn vrouw. “Ik smeer je wat brood en dan moet je gaan.” Hannes vertrekt meteen en duikt onder bij zijn zus, die een eindje verderop woont. Nog geen uur later hoort mevrouw van Oene de overvalwagen al aankomen. Ze wordt meegenomen naar het politiebureau aan de Trekvaart, omdat ze niet wil vertellen waar Hannes is. Ze wordt zelfs met de revolver onder de neus ondervraagd, maar ze zegt niets.

Intussen is de overvalwagen weer vertrokken, richting Kamperzeedijk en stopt bij zeven adressen. “Ze wisten precies waar ze zijn moesten, er moet verraad in het spel zijn geweest,” zegt mevrouw van Oene later. Nog diezelfde nacht wordt Hannes gevonden bij zijn zus. De volgende morgen wordt mevrouw Van Oene vrijgelaten. Ze loopt terug naar huis, naar haar vier jonge kinderen die door haar ouders opgevangen zijn.

De mannen worden meteen naar Hengelo gebracht, waar ze alle acht standrechtelijk veroordeeld worden. De zeven jonge mannen krijgen vanwege hun leeftijd niet de geëiste doodstraf, maar tien jaar tuchthuisstraf. Hannes wordt in de vroege ochtend van maandag 3 mei in de bossen van Almelo doodgeschoten.

Als mevrouw Van Oene op maandagmorgen met de bonkaarten, die Hannes ook voor anderen ophaalde en wegbracht, bij het gemeentehuis is IJsselmuiden komt, wordt ze een beetje vreemd aangekeken. “Ik maakte me niet zoveel zorgen, Hannes had immers niks ernstig gedaan,” vertelt ze later. Als ze het gemeentehuis weer verlaat, houdt een politieman haar even staande. “Heb je al iets gehoord?” Als ze zegt van niet, zegt hij: “Hou er rekening mee dat het weleens ernstig kan zijn.” Op de IJsselbrug komt ze een ver familielid tegen, die haar vraagt of het waar is dat Hannes is doodgeschoten, omdat het aangeschreven staat. Als ze bij haar familie komt, ziet ze dat het waar is.

Later komt er een predikant uit Hengelo, die haar alles vertelt, ook hoe moedig Hannes is geweest. Van de acht gearresteerde mannen komen er uiteindelijk vier weer thuis. Drie anderen overlijden in de concentratiekampen of net na de bevrijding aan de gevolgen daarvan.

Verhoudingsgewijs heeft de staking nergens zoveel slachtoffers geëist als juist aan de Kamperzeedijk. Deze gebeurtenis heeft een plaats gekregen in de documentaire annex speelfilm over de oorlogsjaren in IJsselmuiden.

Bron(nen): 
Krantenknipsel Kamper Nieuwsblad 16 maart 1985 uit archief Hannie Knol.
Auteur: Annet Jonker
Foto’s: uit krantenknipsel, Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Predikanten in Mastenbroek

In de kerk onder de orgelgalerij hangen twee predikantenborden, die in opdracht van de diaconie gemaakt zijn door dhr. A. Kijk in de Vegte. Hierop staan de namen van de 44 predikanten die vanaf 1595 (na de reformatie) tot 2012 aan de Hervormde gemeente (nu PKN) van Mastenbroek waren verbonden.

Van de tweede dominee op de lijst, Joannes Meranus van Kessel, staat vermeld dat hij tegen de wil van de gemeente en de classis naar Kolderveen in Drente vertrok rond 1600.

Tot 1804 bleven de dominees, die als kandidaat beroepen werden, tot hun sterven in Mastenbroek. In 1849 gaat de eerste dominee in Mastenbroek met emeritaat en de dominees die daarna de gemeente dienden, vertrokken naar andere gemeenten, elders in Nederland.

Zijn de dominees in het begin alleen maar kandidaten, later komen er af en toe ook dominees in Mastenbroek die al langer dominee zijn.

Rond 1912 wordt de huidige pastorie gebouwd. De predikant verkocht daarvoor de ongeveer 20 ha land die bij de pastorie hoorde en die de dominees mochten gebruiken.
Ds. Kuypers komt in 1938 vanuit Friesland naar Mastenbroek. In Wanswerd was hij erg geliefd: de boeren noemden de bovenste koe (de beste koe die het eerste in de stal stond) zelfs naar zijn vrouw. In de oorlog waren de Mastenbroekers wat huiverig. Hij kon wel erg goed met de Duitsers overweg. Ze kwamen regelmatig een praatje maken aan de deur van de pastorie. Na de oorlog bleek dat ds. Kuypers meerdere onderduikers, waaronder enkele joodse meisjes, in de pastorie had gehad. De dominee was waarschijnlijk een van de weinige mensen in de polder die Duits kon, en om achterdocht bij de Duitsers te voorkomen stond hij ze beleefd te woord.
Ds. Kuypers en zijn vrouw moesten ook hun zoon Keesje begraven op de begraafplaats bij de kerk in Mastenbroek.

Van ds. Van Lokhorst (1958-1963) is bekend dat hij desgevraagd een bijbel gaf aan een polderbewoner die Rooms Katholiek was.

Ds. Middelkoop kwam in 1994 vanuit Zimbabwe naar Mastenbroek. In diezelfde tijd kwam er een onderzoeksrapport van het SCP (Sociaal Cultureel Planbureau) naar armoede in Nederland, waarin Mastenbroek als armste gebied van Nederland aangemerkt werd. In dit onderzoek, dat op postcode uitgevoerd was, was het toenmalige woonwagenkamp aan de rand van Mastenbroek in Frankhuis, ook meegenomen. Ds. Middelkoop zei: “Hoe kan ik het zo treffen, kom ik vanuit het armste gebied van Zimbabwe, kom ik weer in het armste gebied van Nederland.”

Bron(nen): 
Brochure kerk Mastenbroek 1981, Hannie Knol, Klaas Hengeveld, Willy Post en Jantina Landman.
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief fam. Bergman, Knol, uit herdenkingsboekje 1981 Kerk Mastenbroek
sluiten

Verhaal: Wolfshagen

De boerderij Wolfshagen heeft behoord bij landgoed of Havezate Wolfshagen. Een eindje verderop in het land heeft dit landhuis gestaan met er om heen wat boerderijen, die richting IJsselmuiden voor bescherming zorgden. Alleen Wolfshagen is daarvan overgebleven. Net als in de rest van de polder staat ook de boerderij Wolfshagen op een terp. Het achterhuis was lange tijd van hout. Hout is lichter dan steen en zakt dus minder weg in de (veen)grond. De familie Brinkman kocht de boerderij indertijd van Kamphof, met ongeveer acht bunder land erbij. Het zou kunnen dat de boerderij eerst andersom heeft gestaan. In het achterhuis zijn later gangen, gewelven en een kelder in de grond gevonden. Men zegt dat er heel vroeger een eindje verderop naar het oosten een watermolen heeft gestaan.
Toen in 1932 de aanleg van de Afsluitdijk klaar was, had de polder Mastenbroek veel minder van het water te vrezen. In 1973 laten Henk en Mien Velthuis, die dan op Wolfshagen wonen, het houten achterhuis vervangen door stenen muren op te metselen, het te verlengen tot 26 meter en er een stuk nieuw rieten dak op te leggen.

Spaanse griep
Dien Brinkman, die lang op Wolfshagen gewoond en gewerkt heeft vertelt: “Mijn vader, Jan Brinkman, is al jong overleden. Hij stierf in 1919 aan de Spaanse griep. De ene week was hij nog op de veemarkt, de andere week was hij al overleden. Hij was nog maar veertig jaar. Ik zat in Hasselt op school, dat was maar tien minuten lopen. We kregen les bij de fietsenmaker omdat er Franse soldaten in onze school ingekwartierd waren. Het was immers de tijd van de Eerste Wereldoorlog? Nederland was wel neutraal, maar er was mobilisatie en de soldaten moesten ergens blijven. Wij kregen daarom les bij een fietsenmaker.
Buurman Koetsier kwam mij van school halen omdat mijn vader overleden was. Ik was toen zeven jaar en moest een zwarte jurk aan en een zwarte strik in het haar. Vader werd met de wagen naar het kerkhof gebracht. Mijn moeder was zwanger van Jan, het vijfde kind”.

Moeder hertrouwt
“Op de boerderij werd mijn moeder geholpen door Gradus Velthuis, die altijd al graag bij ons kwam en regelmatig bij ons werkte. Hij kwam vaker en langer, mijn moeder kon niet zowel de huishouding als de boerderij draaiende houden. Het klikte wel tussen mijn moeder en Velthuis en mijn moeder zei: “dan moet Velthuis maar blijven”. Toen zijn ze getrouwd, een jaar nadat mijn vader overleden was. Ze kregen samen nog vijf kinderen.”

Engelse ziekte
Als Grada Velthuis, een mooi klein krullenkopje, ziek wordt als ze twee is ziet het er niet goed uit. “Ze kreeg hele dikke polsen,” herinnert Dien Brinkman zich. “Buurvrouw Koetsier zei: ze moet bruine suiker nemen. Maar het hielp niet, ze overleed aan de Engelse ziekte. Vader Velthuis wilde niet dat een eventueel volgende baby weer naar hem genoemd zou worden, dat zou hem teveel aan Grada doen denken.”

Meehelpen op de boerderij
Dien heeft als oudste kind veel meegeholpen op de boerderij. Als ze ongeveer zestien jaar is, haalt zij ’s morgens om vijf uur de paarden uit de wei en spant ze in. Dan kan haar vader meteen vertrekken om gras te gaan maaien. Dien kruipt dan nog lekker weer even in bed, tot ze eruit moet om samen met haar moeder en zussen de dertien koeien te melken. Als ze dan naar haar vader toegaat om koffie of thee te brengen, gaat zij het weiland rond met de paarden als haar vader even rust en koffie drinkt. Gelukkig zijn het hele makke paarden, Dien kan er alles mee.
Dien helpt ook altijd met wassen. Ze weet nog goed dat ze de bonte was altijd vanaf de stappe in de sloot moet spoelen, zomer en winter. ’s Winters wordt er een wak in het ijs gemaakt om de was te spoelen. “Ik vergeet nooit meer die koude handen!”
Het water uit de put kan niet gebruikt worden, daar zit roest in. Voor de witte was komt er daarom schoon leidingwater terug in de melkbussen, dat wordt door de melkfabriek verzorgd.

Land onder water
In 1944 zetten de Duitsers de polder onder water. Ook het land en de weg bij Wolfshagen staat blank. Ze gebruiken een hek om naar de weg te komen. Als Diens zus in 1945 trouwt moet ze met een bootje vanaf het huis naar de weg gevaren worden en lopend naar de kerk in Hasselt. En omdat de brug over het Zwartewater ook nog kapot is, moet ze ook daar met een bootje overgezet worden.

Verkering: een wereldreis
Als Henk Velthuis en Mien Mensink verkering krijgen, is het nog niet zo gemakkelijk om elkaar regelmatig te zien. Eén keer in de drie weken reist Henk naar Tubbergen of Mien naar Mastenbroek. Met achtereenvolgens de fiets, de bus, de trein, de bus en weer de fiets zijn ze een hele tijd onderweg: twee-en-een-half uur. Maar natuurlijk hebben ze het er graag voor over!

Geen stroom
Als Mien verkering krijgt met Henk Velthuis, is er nog geen stroom op Wolfshagen. Omdat er maar één boerderij staat, is het voor de gemeente Zwollekerspel te onrendabel om elektriciteit aan te leggen. Wolfshagen ligt maar een steenworp van Hasselt af, maar behoort niet tot die gemeente. Mien: "ik had van alles, een mixer, een strijkijzer, maar kon niks gebruiken omdat er geen stroom was." Als de stadsboerderij van de familie Moed afbrandt, krijgt Moed een vervangend perceel grond aangeboden aan de Wolfshagenweg. Hij wil daar wel bouwen, maar bedingt dat er ook water en elektriciteit aangelegd wordt. En dan profiteert Wolfshagen mee: ze krijgen daar ook water en stroom. Het is 1963!

Riet snijden
Zoals wel meer boeren in de Mastenbroeker polder huren ze van Wolfshagen ook een stuk land waar riet op groeit. Dat riet wordt in de winter, als de grond hard bevroren is, met de zeis gemaaid. Het stuk land waar ze riet halen ligt aan het verlengde van de Nieuwe Wetering, richting het Zwarte water.
Als het riet gemaaid is wordt het in kleine stapeltjes gebonden en op elkaar gelegd om te drogen. Als het goed weer is, wordt het opgehaald en komt het bij de boerderij te liggen met een kleed er over, zodat het niet wegwaait. Op een mooie dag in maart zet de boer dan de greep met de steel in de grond zodat de tanden omhoog staan. Het riet wordt dan tussen de tanden doorgehaald, zodat de het blad van het riet afgaat.
Het wordt dan weer in bosjes gebonden en op gestapeld, weer met een kleed erover weggelegd. In de winter wordt het gebruikt om gaten in het dat te stoppen. Wat over is wordt verkocht aan anderen.

IJspegels
De strenge winter van 1979 gaat ook Wolfshagen niet ongemerkt voorbij. Er moet een shovel komen om de sneeuw te schuiven zodat de bewoners in en uit kunnen. Ook komen er ijspegels aan de rand van het rieten dak te hangen, die groeien en langer worden totdat ze de grond raken. Mien Velthuis: “het was net of we in een iglo woonden, het was gewoon schemerdonker in huis. Henk heeft de pegels kapot getikt, anders zou het rieten dak kapot gaan. Die ijspegels, dat was nog wel een heel gewicht!”

Hartoperatie
Als Henk eind 1978 problemen met zijn hart krijgt, moet hij kiezen waar hij geopereerd wil worden, in Genève of in Amerika. Als hij dit aan het overwegen is, komt het nieuws dat in 1979 een hartoperatie ook mogelijk wordt in Utrecht. In overleg met de artsen mag hij zo lang wachten. Hij is één van de eerste mensen die in Nederland aan het hart geopereerd wordt. Hij mag zich niet meer lichamelijk inspannen. Omdat er geen opvolger is verkopen Henk en Mien uiteindelijk in 1989 Wolfshagen aan Van der Weerd uit Grafhorst.

Wijnvoorraad Grand Hotel Wientjes ‘ondergedoken’
Als de Duitsers in de oorlog dreigen de IJsselbrug op te blazen, besluit de heer Wientjes van Grand Hotel Wientjes in Zwolle om zijn wijnvoorraad en vruchten in blik uit Zwolle weg te brengen. Hij vraagt de familie Brinkman aan de Wolfshagenweg of deze spullen bij hen in de kelder mogen.
Gerrit Brinkman en zijn zussen Dien en Anna vinden dat prima, en zo worden de flessen wijn en blikken met vruchten in één van de grote kelders onder Wolfshagen opgeslagen. Ze hadden daar een grote melk- en een grote aardappelkelder. Met paard en wagen haalt Gerrit Brinkman de spullen uit Zwolle op.
Als de Duitsers vervolgens in 1944 de Mastenbroekerpolder onder water zetten om de geallieerden te beletten er te landen, loopt ook de kelder van Wolfshagen onder water. Het gevolg is dat de blikken allemaal verroesten.
Als Anna Brinkman van Wolfshagen vlak na de oorlog (8 mei 1945) trouwt is het groot feest. Van Wientjes mogen de bruiloftsgasten zo veel wijn drinken als ze willen…
Later werd de rest weer teruggebracht naar Zwolle.
Deze anekdote komt boven water als Grand Hotel Wientjes ter gelegenheid van haar 75-jarig bestaan de Zwolse bevolking in de ‘Regio IJsselmond” vraagt om verhalen rondom het Hotel. Het verhaal van Marietje Reuvekamp werd als leukste verhaal uitgekozen en gepubliceerd in de uitgave van ‘Regio IJsselmond’ van 1 december 2004.

Bron(nen): 
Dien Brinkman, Mien Velthuis, Bernard Reuvekamp, Marietje Reuvekamp
Auteur: Annet Jonker
Foto's: Privé archieven fam. Brinkman, Velthuis, Reuvekamp, Knol
sluiten

Verhaal: Voer voor het vee in de polder 1945

Als de Polder Mastenbroek in april 1945 bevrijd wordt, staat het land nog steeds onder water. Het gemaal moet aangezet worden om de 8000 hectare land droog te pompen. Maar… er is geen brandstof. In de laatste Oorlogswinter was er aan alles een gebrek, ook aan brandstof. De kolen van het gemaal zijn verdwenen… Daarom koopt het polderbestuur stro, zodat het vuur in de ketels van het gemaal kunnen branden. Dat stro komt per schip naar Genemuiden en de boeren moeten helpen om het bij het gemaal te krijgen.

Vee elders onderbrengen
Als het land drooggemalen is, kunnen de beesten nog niet direct naar buiten: er groeit immers nog niets. De Rijksdienst Landbouwherstel, opgericht door de Nederlandse regering in augustus 1945, houdt zich bezig met het beheer van landbouwgronden en het afhandelen van bezettingsschade. Hier valt ook onder water gezet land onder. De Rijksdienst brengt vee onder brengen bij boeren die aan de rand van de polder wonen en wiens land droog gebleven is. Niet alle boeren werken vrijwillig mee, soms moet er enige dwang uitgeoefend worden. Er gaat vee uit Mastenbroek naar de Mandjeswaard en naar het Kamper eiland. Waarschijnlijk wordt dit door de overheid vergoed.

Voer voor het achtergebleven vee
Een ander probleem is het voer voor de koeien die in Mastenbroek achtergebleven zijn. Er groeit nog niets in de polder en omdat de polder in september 1944 onder water gezet is, is er ook minder geoogst. Het bestuur van de ‘Stoomzuivelfabriek Genemuiden’ in Genemuiden regelt eind mei, begin juni met de Rijksdienst voor de Noordoostpolder dat er veevoer voor de boeren in Mastenbroek geleverd wordt. De stoomzuivelfabriek huurt 30 ha. rode klaver voor zes boeren van de Kamperzeedijk. Zes boeren van de Nieuwe Wetering kunnen hooien bij Kuinre. Dat is wel een hele onderneming: twee boerenwagens met daarop maaimachines en daarachter twee hooimachines (gecombineerden) vertrekken naar Kuinre. Voor de wagens lopen twee paarden. Een moeizame tocht omdat de wagens de hele winter in het water hebben gestaan. De boeren leveren allemaal man-, paardenkracht en wagens aan. Via ‘De Krieger’ naar Vollenhove, dan de polder in over de nieuwe weg die ongeveer evenwijdig liep met de oude weg over Blokzijl en Blankenham richting Kuinre. Er gaan ook fietsen mee, want op zaterdag gingen de mannen weer naar huis, naar de Kamperzeedijk. De paarden konden dan bij een ‘directieboer’ blijven. Een directieboer had het opzicht over 500 ha. Door de week eten en slapen de mannen in kamp Luttelgeest 2.
De rode klaver staat een halve meter hoog! De mannen maaien het en omdat het prachtig weer is is de klaver met twee, drie dagen droog. Het wordt aan mijten gezet, onder de begeleiding van een deskundig mijter die het werk goed in de hand houdt. Na twee weken staan er maar liefst vijf grote klavermijten! In het najaar wordt de klaver in balen van 50 kg geperst en met de hulp van legerwagens naar Mastenbroek gebracht.

Land voor de pinken
Voor de pinken heeft de Genemuider Stoomzuivelfabriek, net als de andere ‘melkfabrieken’ die de melk van de boeren uit de polder afnemen, land geregeld in de polder. Een ploeg ‘verzorgingsmannen’ gaat alvast naar de polder om de weiden daar ‘in het draad te zetten.’ Deze mannen blijven ook in de polder om voor de pinken te zorgen. De pinken worden voorzien van een schets met aftekening, een blikje in het oor en de afkorting van de voor- en achternaam van de eigenaar wordt in de hoeven gebrand. Dan worden de pinken met de veeboot van de familie Visscher (de Pieten) naar Kuinre gevaren. Vanaf Kuinre worden ze nog een paar kilometer verder gedreven naar de klaverweide.

Het vee weer terug
Toch is het vee niet lang in de polder geweest. Eind augustus 1945 komt het bericht dat er pinken uitgebroken zijn in dat ze in “het Lemster Hop” lopen, een gebied tussen Kuinre en Lemmer. Om verdere moeilijkheden te voorkomen geeft het bestuur van de Genemuider Stoomzuivelfabriek opdracht om het jongvee terug te halen. De pinken worden bij elkaar gedreven en over dezelfde route naar huis gebracht. Tussen ‘de Noorde’ en het veer worden de pinken tegengehouden. In zes of zeven vaarten worden de 500 pinken overgezet en tijdelijk ondergebracht op de algemene weide aan de Achterweg in Genemuiden. De volgende dag halen de eigenaren ze daar op.
Dat het een hele tocht was om het vee lopend uit de polder op te halen, bleek wel dat verschillende boeren de klompen versleten hadden en op kousenvoeten het laatste stuk naar huis liepen.

Bron(nen): 
Bron: Peter van der Horst
Foto: internet
sluiten

Verhaal: Koeien naar Rouveen ll

De boer in Rouveen wil nog wel een paar koeien hebben dus gaan Klaas en zijn vader nog een keer op weg om koeien weg te brengen. Ze zijn blij, want de beesten worden goed verzorgd. De boer in Rouveen houdt de melk als vergoeding voor die verzorging. Een prachtige oplossing, omdat er in Mastenbroek te weinig veevoer is door de inundatie (onderwaterzetting) van de polder in september 1944.

“Dit keer gaan we met de veewagen, daar passen die twee pinkvaarzen wel in,” zegt Klaas’ vader. Ze vertrekken al vroeg en ze zijn net halverwege de steendijk als ze een vliegtuig aan horen komen. “Klaas, vlug, in de loopgraaf,” roept zijn vader die snel van de wagen afspringt. Klaas rent weg en duikt de loopgraaf in. Als hij over het randje kijkt, ziet hij dat zijn vader de repen van het paard losgemaakt heeft zodat het weg kan als er iets gebeurd. Dan springt zijn vader naast hem de loopgraaf in. Gelukkig laat het vliegtuig het paard en wagen met rust. Maar Klaas’ vader vertrouwt het niet zo erg meer. “We moeten zien dat we paard en wagen ergens kunnen stallen, dan moeten we maar lopend verder. Ik ga ons paard er niet aan wagen,” zegt hij.

Bij de eerste de beste boerderij in Holten houden ze halt. De boer komt naar buiten en is niet zo happig om het paard en wagen te stallen. “Waarom moet het hier blijven,” vraagt hij een beetje nors. “Als we weer beschoten worden, laat ik de koeien wel lopen. Dat kan wel, het is zo rustig op de weg. Dan trekken we minder aandacht als met paard en wagen,” zegt Hengeveld. “Ja, maar als er wat gebeurd, zit ik ermee,” zegt de boer wat onwillig. “Och, er gebeurd zomaar niet wat,” zegt Hengeveld. Intussen is er over de weg een man aan komen fietsen, zijn fiets heeft houten wielen. Hij hoort wat Hengeveld en de boer met elkaar bespreken, maar zegt niets en fietst verder. De boer gaat akkoord en ze rijden het paard en wagen het erf op. De vaarzen worden uit de veewagen gehaald en Klaas en zijn vader lopen verder naar Rouveen. De vaarzen worden daar afgeleverd en tegen drie uur gaan ze weer op weg naar Mastenbroek.

Op de Glindhuisweg komen ze dezelfde man van die ochtend weer tegen op zijn fiets. “Zijn jullie die mensen die vanmorgen een paard en wagen gestald hebben bij die boer,” vraagt hij. “Die wagen is helemaal kapotgeschoten!” Daar schrikken Klaas en zijn vader natuurlijk erg van.

Als ze weer bij de bewuste boerderij aan komen, komt de boer hen al tegemoet. Hij is vreselijk kwaad. “Ik moest de hele buurt door om die wagen van jullie de schuur in te krijgen,” roept hij. “Dan kun je wel zeggen dat er niks zal gebeuren, maar er is dus wel wat gebeurd!” “Waar is de wagen,” vraagt Hengeveld? “Daar in die schuur,” wijst de boer nog steeds boos. Als Klaas en zijn vader de schuur binnengaan, halen ze opgelucht adem. De wagen is beschoten, dat is duidelijk, je ziet de kogelgaten her en der. Maar hij is gelukkig niet helemaal kapot!

De beschietingen werden door de Engelsen uitgevoerd. Ze schoten op alles wat op de weg bewoog, omdat ze dachten dat het troepenverplaatsingen van de Duitsers waren. Iedereen was hiervoor wel gewaarschuwd.

Bron(nen): 
Klaas Hengeveld
Autuer: Annet Jonker
Foto: internet
sluiten

Verhaal: Koeien naar Rouveen brengen l

“Er moeten nog een paar koeien naar Rouveen gebracht worden,” zegt de vader van Klaas Hengeveld ’s avonds aan tafel. “Dat kunnen de jongens morgen weleens doen.” “Is dat niet gevaarlijk dan,” zegt de moeder van Klaas verschrikt. “Och, ik denk dat het nog wel meevalt, ze zijn nog, ze lopen geen gevaar om opgepakt te worden,” denkt Hengeveld. “En het voer raakt op, het zal wel moeten.”

Klaas en zijn broer Egbert vertrekken die vrijdagochtend al vroeg. Het is nogal een eindje naar Rouveen en de kortste weg langs de school en de kerk van Mastenbroek naar Hasselt kunnen ze niet nemen: de polder staat immers onder water? Ze zullen de Boxem rondmoeten, de Milligersteeg over en dan verder naar Hasselt.

“Tsjonge, wat is het toch rustig op de weg,” zegt Egbert, “nou zijn we al bij Hasselt en we hebben nog geen kop op de weg gezien.” “Misschien is iedereen bang voor razzia’s, dat de Duitsers ze oppakken,” denkt Klaas. “Weet jij trouwens welke kant we nu op moeten,” vraagt hij even later aan zijn broer. “Nee eigenlijk niet, we moeten maar eens vragen.” Gelukkig is een eindje verderop een vrouw buiten aan het werk. Die wijst hen de weg, maar een eind verderop staan ze weer besluiteloos te kijken. Weer vragen ze de weg. “Ja, dat is die kant op,” zegt de vrouw aan wie ze het vragen, “maar je loopt daar vast hoor, de Duitsers hebben daar een grote bunker dwars over de weg gebouwd.” De jongens lopen toch maar door. De vrouw heeft gelijk, bij de kolk op de Doorn zien ze de bunker van de Duitsers. Gelukkig mogen ze erlangs.
Tot hun grote verrassing staat hun vader hen daar op te wachten met de veewagen. Daar kan één van de koeien in en Klaas en Egbert lopen verder. Maar dan heeft één van de koeien er genoeg van. Hij gaat op de weg liggen en is niet meer in de benen te krijgen. Gelukkig lukt het toch na een poosje en de jongens zijn net weer onderweg als ze een tweemotorig vliegtuig aan horen komen. Snel gaan ze onder de bomen staan met hun koeien.
Net op tijd, want even later horen ze het vliegtuig schieten. “Dat is hier vlakbij,” zeggen de jongens tegen elkaar. Als alles weer rustig is, gaan ze verder. Een eindje verderop zien ze waar het vliegtuig op geschoten heeft: een vrachtrijder, die van de veemarkt uit Zwolle terugkwam, is onder vuur genomen. De paarden liggen dood op de grond en ze worden ter plekke geslacht. Wat een naar gezicht.
Als ze eindelijk in Rouveen aan komen zijn ze blij: nu kunnen ze met vader mee terug rijden. Maar net als ze willen vertrekken, komt er een veewagen aan die vol zit met trekkers (voedselzoekers). “Wat hebben die dan bij zich”, vraagt Klaas met afschuw als hij de bloederige zakken op de wagen ziet. “Ach joh, die paarden zijn gewond, zie je dat? Die zijn vast beschoten,” zegt zijn broer. Dat klopt en aan de zakken zit bloed van de gewonde paarden.

Bron(nen): 
Klaas Hengeveld
Auteur: Annet Jonker
Foto's: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Schippersdochter

De bel gaat en Ali Mandemaker gaat naar de deur. Verrast blijft ze staan als ze opgedaan heeft. Het is Gerrit Zielman! “Ik ben op weg naar huis, naar Dalfsen en ik dacht zo: ik kon weleens melk voor jullie meebrengen,” zegt hij. Ali’s ogen stralen. Even nog blijft hij praten, dan vertrekt hij. Langzaam doet Ali de deur dicht en blijft er even tegenaan staan. Gerrit… Hoe lang kent ze hem nu? Ze zag hem afegelopen zomer 1942 voor het eerst, ze was toen al een paar keer op de boerderij van Jongman aan de Hasselterdijk geweest om melk te halen. Geen wonder dat ze hem pas na een paar keer zag, hij zat immers ondergedoken bij zijn oom Berend en tante Dina?!

Schip gevorderd
Van die korte wandelingetjes van hun schip naar de boerderij genoot ze altijd volop. Haar gedachten springen terug naar het begin van de oorlog, toen de Duitsers hun schip wilden vorderen om oorlogstuig naar Engeland te varen. Gelukkig is hun schip, de Ultima Latet, daar niet geschikt voor. Maar helaas, begin van de zomer afgelopen jaar moesten ze er toch aan geloven. In Rotterdam werd hun schip volgeladen met munitie en samen met 25 andere schepen naar het Zwarte Water gebracht. Hun schip is nog niet gelost, anders waren ze hier al weer weggeweest. Nou ja, ze woont liever hier in Zwolle, aan de Jufferenwal, dan op het schip zoals het afgelopen halfjaar. Er komen zo vaak Engelse vliegtuigen over… Het is veel veiliger om hier te wonen, al vindt ze het wel naar dat hier Joden gewoond hebben. Waar zouden die nu zijn?

Verkering
Dan komt het bericht dat hun schip leeg is. De familie Mandemaker verhuist naar het schip en vaart het Zwarte Water weer af. Ali is verdrietig, want zo vaart ze bij Gerrit weg. Gerrit van wie ze houdt en met wie ze al een paar maanden verkering heeft. Langzaam strelen haar handen het houtsnijwerkje dat Gerrit voor haar gemaakt heeft. Gelukkig kunnen ze elkaar schrijven!

Kruitschip ontploft
Dan horen ze eind april 1943 geruchten over een kruitschip dat ontploft is en dat bij Zwolle lag. Ali’s hart slaat een slag over. Als Gerrit maar niet gewond is geraakt, de kruitschepen lagen zo dicht bij de boerderij van Jongman. Gelukkig hoort ze al snel dat Gerrit net die dag niet op de boerderij aan het werk was maar ergens anders een klusje moest doen. De boerderij van Jongman is wel helemaal ingestort en oom Berend en tante Dina, Hennie en Marrie zijn wel gewond geraakt. Ze zaten aan tafel, op hun gewone plek onder het raam. Ze hebben allemaal glassplinters overal, Hennie vooral in het gezicht, bij oom Berend was er een stuk van zijn neus af, ze zijn allemaal gewond maar leven gelukkig nog!
Later hoort ze dat het schip van Gietema op 28 april 1943 door Engelse jagers onder vuur is genomen, waarop het ontploft is en het vliegtuig is neergestort. De piloot is hierbij om het leven gekomen. De Gietema’s woonden naast hen op de Jufferenwal. Gelukkig dat ze niet meer op het schip woonden!

Als Ali een poosje later hoort dat er in Zwolle in het bejaardentehuis hulpen gevraagd worden, besluit ze te solliciteren. Ze is blij dat ze wordt aangenomen en gaat in Zwolle wonen, lekker dicht bij Gerrit. In 1946 trouwen Gerrit en Ali en gaan in Dalfsen wonen.

Bron(nen): 
Ali Zielman-Mandemaker
Auteur: Annet Jonker
Foto's: Annet Jonker

Pagina's

Subscribe to RSS - oorlogsperiode