sluiten

Verhaal: Hongertochten

In de winter van 1944, een paar dagen voor Kerst, gaat de dan 12-jarige Klaas Hengeveld met zijn vader op weg naar Staphorst om een paar koeien weg te brengen. Klaas weet wel waarom de koeien weg moeten: in september is de polder door de Duitsers onder water gezet en daardoor hebben ze minder voer voor de beesten.

Trekkers
“Wat doen al die mensen, waarom lopen ze met wagentjes en karretjes en waarom dragen die vrouwen zulke grote zakken? Wat zit daarin,” wil Klaas van zijn vader weten als hij onderweg heel veel mensen ziet. “Dat zijn trekkers, mensen uit de grote steden, uit het westen, maar ook wel uit Arnhem en Nijmegen. In de grote stad is geen eten meer en in Arnhem en Nijmegen is alles platgegooid in september. Die mensen hebben ook niks meer”, antwoord zijn vader. Klaas knikt langzaam, ja, dat weet hij nog. Die zondag, toen de polder onder water kwam te staan, zijn de geallieerden bij Arnhem geland om de brug over de Rijn en de Waal bij Nijmegen te veroveren. Wat hoopten ze in Mastenbroek toen dat de oorlog snel voorbij zou zijn, je kon de kanonnen horen bulderen. ‘Jammer dat dat mislukt is’, denkt hij, en hij kijkt met medelijden naar al die mensen die zo ver moeten lopen om eten te zoeken zodat ze niet verhongeren.

IJsselbrug opgeblazen
De maanden die volgen blijven er veel mensen komen om eten te zoeken voor hun gezin. Maar begin april 1945 horen ze ook in de Mastenbroekerpolder het gerucht dat alle trekkers nog tot 14 april de IJsselbrug bij Zwolle over kunnen, daarna wordt de brug afgesloten. “Waarom gaat de brug dan dicht,” vraagt Klaas aan zijn vader. “De bevrijders komen nu wel erg dichtbij. Ik denk dat de Duitsers de brug niet dicht doen, maar dat ze hem opblazen zodat de Engelsen en Canadezen er niet over kunnen. Er staan overal borden om iedereen te waarschuwen heb ik gehoord,” antwoordt zijn vader. Als Klaas in Zwolle is, ziet hij inderdaad dat er veel mensen richting de IJsselbrug gaan, zoveel dat je er haast niet meer tussendoor kunt lopen. Er rijden paard-en-wagens om mensen de brug over te brengen. En inderdaad wordt de brug opgeblazen. Hij is nog veel zwaarder beschadigd dan in 1940,” hoort Klaas de buurman tegen zijn vader zeggen. Als Klaas later de brug ziet, schrikt hij ervan. De brug is helemaal kapot, daar kun je echt niet meer over….

Bron(nen): 
Klaas Hengeveld
Auteur: Annet Jonker
Foto: internet
sluiten

Verhaal: Voer tekort

“Ik denk niet dat we rondkomen met het hooi en stro voor de koeien,” zegt de vader van Klaas Hengeveld op een avond als ze aan tafel zitten. “Maar we hebben al koeien en pinken weggebracht,” zegt Klaas verwonderd, “die hoeven we ook niet meer te voeren. Hoe kan dat dan?”
“We hebben veel minder hooi en stro dan anders, omdat de polder in september al blank stond, daar komt het van.” “Moeten er dan nog meer dieren weg,” vraagt Klaas’ moeder. “Ik denk dat ik ga proberen om in Hasselt wat bij te kopen. Ik heb gehoord dat de coöperatie daar extra heeft ingekocht, dus daar zal nog wel wat zijn. Ik zal morgen eens in Hasselt gaan kijken hoe het zit,” zegt boer Hengeveld. “Mag ik dan mee,” vraagt Klaas. Hij heeft wel zin in een verzetje. Gelukkig vinden zijn vader en moeder het goed.

Naar Hasselt
De volgende dag vertrekken ze al op tijd richting Hasselt. Ze moeten wel omlopen, want omdat de polder blank staat kunnen ze niet langs de kerk, de kortste weg naar Hasselt. Over de Boxem en de Milligersteeg richting Hasselt. Klaas en zijn vader lopen flink door en na een poosje zien ze de brug bij Hasselt al.

Smalle brug
Ze moeten even wachten voor ze de brug over kunnen, want er komen mensen van de andere kant. De brug is heel smal en oud, in het midden kon je elkaar niet passeren. “Waarom is de brug zo smal in het midden,” wil Klaas weten. “Het middengedeelte is een apart stuk, dat kan draaien als er een schip door moet,” zegt zijn vader. Dan kunnen ze de brug al over. Aan de andere kant moeten ze een dubbeltje betalen aan de brugwachter, een stuiver per persoon. Klaas ziet dat de fietser, die achter hen aankomt, een dubbeltje moet betalen. Dan loopt hij snel achter zijn vader aan, de smalle Hoogstraat in. Het hooi is gauw geregeld bij de coöperatie en dan gaan Klaas en zijn vader alweer naar huis.

Stro met de bok
“Wanneer krijgen we het stro nou en hoe krijgen we het bij ons huis,” vraagt Klaas. “We kunnen het immers niet met paard en wagen halen omdat de weg onder water staat.” “Ze komen het deze week nog brengen met de bok,” zegt zijn vader. En dat klopt, een paar dagen later komt er een boot de oude Wetering opvaren en wordt het stro keurig afgeleverd.

De burg bij Hasselt is na de oorlog vernieuwd. Klaas vertelt: “Ik dacht toen dat hij veel te breed was, hij was wel vijf à zes keer zo breed als de oude brug. Maar nu weet ik dat het juist goed was, ze hadden toen een vooruitziende blik.” Voor zover Klaas zich kan herinneren moest er tot januari 1946 of 1947 tol betaald worden om de brug bij Hasselt over te mogen. Het huisje waar de brugwachter sliep is gerestaureerd en staat er nog.

Bron(nen): 
Klaas Hengeveld
Auteur: Annet Jonker
Foto: J. Kroes sr.
sluiten

Verhaal: Strijd om het gemaal

‘’De Duitsers gaan het gemaal open zetten, dat kan toch niet, dan komt alles onder water”, zegt Klaas Hengeveld verschrikt tegen zijn vader. “Ja, ik heb er ook iets van gehoord”, antwoordt zijn vader, ‘’ maar we zullen zien of het echt gebeurd’’.

Zondags aan het werk
Na een paar dagen staat de polder inderdaad onder water. Snel hebben de boeren de stallen klaargemaakt, staken erin gezet, touwen opgezocht, strooisel in de stal. “De koeien liepen gelukkig al op de koewei, dus die konden snel naar binnen”, vertelt Klaas. ‘’Iedereen werkte die zondag, de koeien naar binnen, de aardappels gerooid…”

Actie van de ondergrondse
“Maar het openzetten van het gemaal ging niet zonder meer”, herinnert Klaas zich. ‘’De Duitsers zetten op 17 september 1944 het gemaal open, maar ‘s nachts kwam de ondergrondse. Die kwam de sleutel van het gemaal halen bij Kloosterman die driehonderd meter verderop op de Prinsenkeet woonde. Hij beheerde de sluizen voor het Waterschap en gaf de sleutel af aan de ondergrondse die de sluizen weer sloot. Overal van de boerenerven werden wagens gehaald en die werden voor de sluizen in het water gezet zodat de sluizen niet meer open konden. Maar de volgende morgen, toen de Duitsers erachter kwamen wat er gebeurd was, waren ze woedend. Ze gingen naar het huis van Kloosterman en staken het in brand. Gelukkig was de familie Kloosterman gevlucht en met hun zes kleine kinderen ondergedoken.

Gijzelaars
Daarna pakten de Duitsers mensen uit de buurt op en ze zeiden: ‘jullie weten wie de sluizen weer dicht gedaan heeft. Als jullie het niet zeggen zetten we je tegen de muur’. Nou had Mol van de Kamperzeedijk een kokosfabriek en men zei dat hij een NSB’er was. Maar hij heeft mensen uit zijn fabriek gehaald en die hebben de wagens weer uit het water gehaald. Daarna lieten de Duitsers de gijzelaars los.

“Maar om te voorkomen dat de ondergrondse weer zoiets zou doen haalden ze mannen uit Genemuiden. Twee mannen moesten dag en nacht wachtlopen,” zegt Klaas.

Vergelding en vergoeding
Het Waterschap had twee stukjes land aan de Kamperzeedijk. Kloosterman had daar twee pinken lopen en er liep ook een pink bij van Westra. Alle drie de pinken werden door de Duitsers doodgeschoten als vergelding.
De ondergrondse kwam een week nadat de familie Kloosterman gevlucht was met kleding voor de kinderen, dat werd tenminste gezegd. Maar na de oorlog schreef Kloosterman dat hij nooit iets heeft gehad van de ondergrondse. De geruchten gingen dat de ondergrondse stal en duur doorverkocht. Kloosterman heeft jaren later van het Waterschap Mastenbroek 1000 gulden ter compensatie van zijn huis en inventaris gekregen.

De mensen in Mastenbroek dachten overigens toen de polder onder water werd gezet, dat de oorlog snel voorbij zou zijn. Ze hoorden op zondag 20 september 1944 het kanonnengebulder van operatie ’Market Garden’ bij Arnhem…

Als de polder bevrijd is op 14 april 1944, duurt het nog even voordat het land weer bebouwd kan worden. De enige droge plekken zijn de terpen waar de boerderijen en schuren op staan. Daarom was de belt het enige plekje waar groente verbouwd kon worden. Deze werd dan ook door veel bewoners omgespit om groente te verbouwen. (De Koekkoek, waar verse groente werd verbouwd, stond ook onder water.) Het omliggende land werd later opnieuw ingezaaid met Amerikaans graszaad, door de Amerikanen beschikbaar gesteld. Maar na een jaar of tien was deze grassoort bijna weg en op veel plaatsen kwam zelfs het oude gras weer boven.

Bron(nen): 
Klaas Hengeveld
Auteur: Annet Jonker
Foto's :J. Hoekman in Omringd door IJssel en Zwarte Water, van knipsels Deltapost uit archief Hannie Knol, familie Palland
sluiten

Verhaal: De Duitsers trekken terug

Half april ’44 komen er geregeld Duitsers over de Oude Wetering. Ze zijn op terugtocht, ze weten dat de oorlog verloren is. Het wordt bijna een gewoon gezicht. Totdat er op het erf gerucht is.

Geschreeuw bij de deur. Duitse woorden, harde, angstige stemmen. Vader Pelleboer staat langzaam op en loopt naar de deur. Gerrit schuifelt achter hem aan. Als de deur open is, staan er twee Duitse soldaten. Hun voeten en de onderkant van hun uniform is nat, ze moeten door het water omdat de polder blank staat. De één heeft een fiets aan de hand, de ander heeft een paar handgranaten in de handen. Ze praten door elkaar heen, in het Duits. Gerrit en zijn vader verstaan er niks van. Het enige wat ze verstaan is: ‘Krieg zat’ en ‘verloren’. Dat begrijpen ze wel. Ze hebben genoeg van de oorlog.

Na nog wat heen en weer gepraat en getrek aan de kleren van zijn vader wordt duidelijk wat de Duitsers willen: een overall, zodat ze niet herkenbaar zijn als Duitse soldaten. De fiets mogen ze hebben en de granaten ook en alles wat ze maar bij zich hebben, als ze de Duitsers maar willen helpen.

“Maar we hebben het ze niet gegeven!” zegt Pelleboer trots. ‘Dat deden we niet!”

Bron(nen): 
Gerrit Pelleboer
Tekst: Annet Jonker
Foto: uit het archief van Bernard Reuvekamp
sluiten

Verhaal: Paarden in de oorlog

“Moet ik nu alweer het paard laten keuren? Dat is toch een halfjaar geleden ook al gebeurd.. Het wordt toch weer afgekeurd! Dat kost me weer een middag,” moppert Albert Kok, de vader van Cees. “Ach, zolang ze hem maar afkeuren, ga er nou maar gewoon naar toe. Je hebt er niks aan als je de Duitsers tegen je in het harnas jaagt,” vindt Cees z’n moeder. “Mag ik mee pappa,” bedelt Cees. Zijn vader en moeder kijken elkaar even aan. “Nee, doe dat maar niet, je weet maar nooit wat er gebeurt’,” zegt zijn moeder. Cees haalt zijn schouders op, jammer!

De volgende middag staat hij met spanning te wachten op zijn vader. Zou hij weer terugkomen met het paard? Of zouden ze hem deze keer gevorderd hebben? De Duitsers hebben ook zoveel paarden nodig, altijd hebben ze te weinig auto’s. En iedere keer als er iets vervoerd moet worden, moeten ze paarden hebben. Cees heeft pas nog het verhaal gehoord van de buurman, wiens paard gevorderd was. Hij heeft het nooit meer teruggezien. Later heeft hij de buurman horen zeggen dat Duitsers uit Raalte hem nog gebruikt hebben. Wie weet waar het paard overal naartoe gebracht wordt.

Dan ziet hij op de lange weg richting Zwolle iets bewegen. Is dat zijn vader? Met zijn hand boven de ogen tuurt hij in de verte. Ja.. Ja, dat is pappa. Mét het paard. “Mamma, pappa komt er weer aan met het paard!” Hij rent naar binnen. “Ja jongen, mooi, gelukkig!”

Even later staat het paard weer in de wei en zit vader aan tafel. “Zoals ik al dacht, de schacht te dik. Dat wist ik toch wel, dat is het elke keer. Maar goed, ik heb ‘m weer meegekregen,” vertelt hij. “Er was ook iemand uit Windesheim. Dat paard is ook afgekeurd, het was wat kreupel,” lacht hij. “Nou, dat is toch zielig, dan heeft hij toch een zere poot,” roept Cees. “Soms slaat de boer een extra nagel in de hoef, iets te diep, nèt in ‘t leven. Dan krijgt het paard een beetje een zere poot zodat het kreupel loopt. Dan heb je meer kans dat de Duitsers het afkeuren. En thuis haal je die extra spijker er weer uit en loopt hij weer gewoon!” Nu kan Cees er ook om lachen!

Bron(nen): 
Kees Kok
Tekst: Annet Jonker
Foto's: Bernard Reuvekamp
sluiten

Verhaal: Pinken naar de polder

“We moeten de stal klaarmaken, de polder komt onder water te staan,” zegt Albert Kok. Het is eind september 1944. “Waarom dan, dan komen alle weilanden onder water, dat kan toch niet,” roept Cees verschrikt. “We moeten even afwachten hoe erg het wordt, misschien valt het nog wel mee,” zegt zijn moeder een beetje aarzelend. “Ik heb gehoord dat ze de schuif bij de Kamper zeedijk openzetten, en dan valt het niet mee. Dan kunnen de koeien niet buiten blijven”. Twee dagen later is de stal klaar voor de koeien. Dat is maar goed ook, want er komt steeds meer water in het land te staan.
Maar als het voorjaar wordt kunnen de beesten niet naar buiten. De melkfabrieken hebben grond gehuurd in de polder waar de pinken terecht kunnen. De melkkoeien werden verdeeld bij andere boeren, de plaatselijke bureauhouder regelde dat andere boeren koeien overnamen. Een paar koeien gaan naar Berkum en een paar naar Kampen, voor de rest is er nog voldoende voer.
In het voorjaar is er bij sommige boeren een probleem ontstaan: doordat de polder zo vroeg onder water is gezet, kon er minder gemaaid worden, dus het voer is op. Op een goede dag komt er een schip vanaf Hasselt met hooi. De coöperatie daar heeft extra hooi gekocht om de boeren in Mastenbroek te helpen.
Als na de bevrijding door de geallieerden de polder zo snel mogelijk weer drooggemalen wordt, komen er al snel Caterpillars, voertuigen op rupsbanden die het land op rijden en inzaaien met graszaad. “Van de Marshallhulp,” hoort Cees zeggen.
De koeien en pinken worden in de herfst weer opgehaald. Cees is blij, als hij nu weer uit het raam kijkt, lopen de beesten daar weer, zoals het hoort.
Dan moet er gemaaid worden in de N-O-polder, zodat er ook weer genoeg voer is voor de komende winter. De bevrijders helpen met hun legertrucks om de vracht naar de Mastenbroeker polder te brengen. Als Cees z’n vader waarschuwt dat de man wat meer in het midden van de weg moet rijden, zegt de man dat hij gewend is links te rijden. Hij heeft niet door dat de weg zó smal is en een ogenblik later zakt de wagen met z’n vracht de Wetering in! Gelukkig zijn ze dichtbij huis. Met takels en paarden wordt alles weer uit het water gehaald.

Bron(nen): 
Cees Kok
Tekst: Annet Jonker
Foto vee: J. van Ittersum, foto NO-Polder: B. Reuvekamp
sluiten

Verhaal: Bommen in Kinderland

Het gezoem wordt steeds sterker. Gerrit Pelleboer duikt nog wat dieper onder de deken. Hij slaapt bij zijn ouders op de slaapkamer. Hij weet wel dat het de Engelse vliegtuigen zijn, op weg naar Duitsland om daar steden te bombarderen. Toch is er vanavond ook een ander geluid te horen: dat van vallende bommen. ‘Er zit zeker een jager tussen’, hoort Gerrit zijn vader zeggen. Gerrit drukt onder de deken zijn oren dicht als hij een bom hoort ontploffen.
Hij weet wel waarom de Engelsen dat doen, hier hun bommen afwerpen. Dan kunnen ze sneller weg om te vluchten voor het Duitse jachtvliegtuig dat hen op de hielen zit en dat hen probeert uit de lucht te halen. Dat gebeurt wel vaker, net zoals de benzinetanks die ze er soms af gooien. Morgen maar even gaan kijken, denkt hij bij zichzelf.
De volgende dag gaat hij met zijn polsstok het land in. Daar, in Kinderland, een ontzettend groot gat, daar is die bom gisteravond ontploft. En daar, net wat hij dacht, een hele rij gaten in het land. Van halverwege de Bisschopswetering en de Oude Wetering richting de Schaapsteeg. Het zijn driehoekige gaten, brandbommen dus, dat weet hij inmiddels wel. Als het ronde gaten zijn, zijn het gewone bommen. Met zijn polsstok prikt hij in de bodem, net zo lang tot hij voelt dat hij het metaal raakt. Sommigen liggen best diep, want onder de ongeveer 40 centimeter dikke bovenlaag van kleigrond is het allemaal zachte veengrond. Hij volgt het spoor, helemaal tot aan de Schaapsteeg, waar de bom die vannacht in brand vloog nog na smeult.
‘Ik had er geen idee van hoe gevaarlijk het was wat ik deed’, zegt hij nu. ‘En de bommen liggen er nog steeds, allemaal’.

Bron(nen): 
Gerrit Pelleboer
Tekst: Annet Jonker foto: internet
sluiten

Verhaal: Razzia

“Gerrit, gauw naar de buren, de Duitsers zijn onderweg!” Gerrit Pelleboer hoeft geen nadere aansporing, hij is al weg. De twee onderduikers bij hem thuis, die gewoon meehelpen op de boerderij, rennen ook het land in om zich te verstoppen. Snel rent Gerrit door het hoge graan naar de buren, waar hij bij de achterdeur al roept wat er aan de hand is. Eén van de buurkinderen komt naar buiten en beiden rennen ze weer weg, het land in, allebei een andere kant op. Op weg naar de andere bewoners van de polder, om ze via de sluiproutes die alle kinderen kennen, te waarschuwen zodat de onderduikers weg kunnen komen. Soms verstoppen ze zich in het huis, soms in het veld tussen het graan, soms tussen het riet. Meestal gaat het goed.
Maar deze keer is er wat aan de hand bij de fam. Pelleboer aan de Bisschopswetering. De Duitsers zijn er lang bezig. Ze doorzoeken het hele huis. En ze vinden op zolder een onderduiker: de zoon des huizes. Vol schrik en machteloos staat iedereen te kijken hoe de jonge man wordt ingerekend.
Dan gebeurt er iets onverwachts. Als de Duitsers weg willen rijden, wordt hen de weg versperd door de vader. Breeduit staat hij op de dam. Al schreeuwend bevelen de Duitsers hem om aan de kant te gaan, maar hij blijft onverzettelijk staan. Ook als de Duitsers de auto uitkomen. “Niet aanders as over mien liek”, (alleen over mijn lijk) zegt hij, en hij blijft staan. Net zo lang tot de Duitsers bakzeil halen en de jongen weer vrijlaten!

Bron(nen): 
Gerrit Pelleboer
Tekst en foto's Annet Jonker
sluiten

Verhaal: De trekschuit

Hèhè, eindelijk is de school uit. Albert van Ittersum zucht van opluchting. Wat duren die dagen soms lang! Hij trekt zijn jas aan en loopt met zijn vriendjes naar buiten. Als ze naar de weg lopen beginnen zijn ogen ineens te glinsteren. “Kijk, daar komt Gerrit Jan Visscher aan met de bok, misschien mogen we wel met hem meevaren naar huis!” Snel rennen ze naar de kant van de Kerkwetering. Ja hoor, het is Gerrit Jan Visscher, zijn paard dat de bok voorttrekt is er al. De bok is ’s middags altijd leeg, dan heeft Visser het zand, dat van de Zonneberg komt, afgeleverd bij de boeren die het weer gebruiken op het erf, in de stallen en op de pers bult. Even later legt Visser de boot aan de kant. “Ja jongens, ik zag jullie al staan en dan weet ik het wel”, lacht hij. Snel springen de jongens aan boord.
Albert ziet hoe de kabel, waar het paard aan vastzit, om de dikke eiken paal geslagen wordt. Dan wordt het paard losgemaakt en moet de trekschuit zelf een eindje doorvaren totdat hij onder de brug door is. Gelukkig maar dat de brug zo hoog is, de bok past er onder door. Dan wordt het paard weer aangehaakt en gaat Albert lekker zitten. Zo komt hij vandaag gemakkelijk thuis, hoeft hij niet eens te lopen naar de Bisschopswetering, waar hij woont.
Van zijn vader heeft hij weleens gehoord dat er vroeger veel meer met de trekschuit werd vervoerd door de polder. Er ging een trekschuit vanaf Kampen naar Hasselt en van Zwolle naar Genemuiden. Die deed er een hele dag over en had soms mensen maar meestal vracht aan boord. Hm, Genemuiden, daar wilde hij niet graag wonen, dan kon je alleen maar over de dijk naar Hasselt en verder niet, alleen met de boot.
“Va, gaan we morgen weer met de bok van Visscher naar de kerk? Je kunt de weg helemaal niet zien”, wil Albert op een zaterdag in de winter van 1944 weten. De Duitsers hebben in september de polder onder water gezet, alleen de huizen, die op een soort terpen staan, houden het droog. “Ik denk het wel Albert”, antwoordt zijn vader. Iedereen komt naar de Drie Bruggen, het kruispunt op het midden van de Bisschopswetering, vanwaar de boot vertrekt. Albert rilt. Als het maar niet weer zo gaat als laatst. Met z’n allen zaten ze op de trekschuit van Visser, iedereen in de zondagse kleren, de vrouwen met de witte knipmutsen op. Toen kwamen er Engelse jagers aan. Die vlogen laag over, keerden weer en kwamen terug. Iedereen kromp in elkaar en verwachtte dat het kogels zou regenen. Ze schoten immers op alles wat bewoog?! Maar wonder boven wonder, de jagers vlogen nog een keer laag over en verdwenen toen. Albert hoorde iemand mompelen: ‘ze hebben vast de witte mutsen gezien van de vrouwen…’
Dan zijn ze gelukkig alweer bij de kerk, waar al een aantal andere bokken liggen waar de andere kerkgangers mee gekomen zijn nu alles onder water staat.
Tot ongeveer 1930 heeft de trekschuit in de polder gevaren. Toen de trekschuit niet meer voer, werden de houten bruggen enigszins verlaagd, al waren ze ook toen nog wel hoog. In de taal is het vaarverleden nog lang levend gehouden. Er werd bijvoorbeeld nog lang gepraat over een melkvaarder in plaats van een melkrijder.

Bron(nen): 
Albert van Ittersum
Tekst en foto's: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Engels vliegtuig neergestort

Als je de kern van Mastenbroek uitrijdt in de richting van Zwolle zie je ineens rechts een monument. Op het monument de namen van de zeven bemanningsleden, die omkwamen toen de viermotorige Lancaster neerstortte op 13 juni 1944.
Gerrit Pelleboer zag het gebeuren, als jongen van zestien. De Engelsen zijn weer op de terugweg naar Engeland als het vliegtuig uit de lucht geschoten wordt. Zodra het licht is, gaat hij erop af. Het vliegtuig ligt scheef in een groot gat, half in de sloot, half op de wal in een weiland, dichtbij het huis van Albert van Ittersum aan de Oude Wetering. Eén propeller steekt boven het water uit. De brokstukken liggen ver over het omliggende gebied verspreid. Met de mesthaak probeert Gerrit nog wat spullen uit het wrak te halen, maar er blijkt weinig bruikbaars meer in te zitten. Al gauw zijn er wat buurjongens bij, die hetzelfde doen. “Ik ga naar huis jongens, ajuus”, en met de haak over de schouder loopt Gerrit richting huis. Hij heeft het wel gezien, er is niks van enige waarde hier. Hij hoort dat de andere jongens ook afscheid nemen.
Maar Marten Koersen heeft pech. Hij wordt door de Duitsers betrapt terwijl hij brokstukken of iets anders van het vliegtuig onderzoekt. Voor straf moet hij voor de Duitsers aan rennen, terwijl hij onder schot gehouden wordt. Richting Hasselt gaat het, Marten rennend, de Duitsers fietsend met het geweer over het stuur. Gelukkig brengt hij het er levend van af.
De dochter van Albert van Ittersum vertelt hierover: bij ons werden Duitsers ingekwartierd toen het vliegtuig neergestort was. Marten Koersen werd betrapt ergens aan de Nieuwe Wetering. Hij moest rennend, vóór de Duitsers uit die een geweer over het stuur hadden liggen en hem zo onder schot hielden, naar ons huis. Mijn ouders hebben toen hevig voor hem gepleit om de jongen vrij te laten, wat de Duitsers uiteindelijk ook deden.
Al gauw deed het gerucht de ronde dat de omgekomen bemanningsleden beroofd waren van hun horloges en sieraden. En niet door Duitsers, maar door Nederlanders. Herm Jan Snel, die betrokken is geweest bij het onderduikerschip in het Zwarte Water en bezig was met het opsporen van familie van de omgekomen vliegeniers in Mastenbroek, kreeg een tip. De ring kwam boven water in Blokzijl, op de Wilheminahoeve. Daar was hij geruild voor eten. Toen de bewoners het verhaal hoorden, stonden ze de ring graag af zodat hij teruggegeven kon worden aan de echtgenote. Zij was er zo blij mee dat ze hem persoonlijk op kwam halen. De goud-met-platina ring was van de piloot van de Lancaster, Albert Williams. Hij was op 26 september 1943 in Londen getrouwd met Edna Williams.
Ongeveer 23 jaar geleden is het wrak opgegraven, in 1989. Het laatste vermiste bemanningslid is toen ook gevonden en in december 1992 begraven bij zijn maten, op de algemene begraafplaats in IJsselmuiden. Op 5 mei 1995 wordt het monument onthult ter nagedachtenis aan deze gebeurtenis.
Een velg met as van het vliegtuigwiel van dit vliegtuig heeft jarenlang bij het huis van Van Ittersum gestaan en werd als bloembak gebruikt. Na de oorlog kreeg de familie van Ittersum hiervoor een rekening van de Nederlandse overheid, het werd beschouwd als Rijksbezit.

Bron(nen): 
Gerrit Pelleboer
Auteur: Annet Jonker, foto's: Jan Kroes

Pagina's

Subscribe to RSS - oorlogsperiode