sluiten

Verhaal: Een hart onder de riem

Een hart onder de riem!
Het is augustus 1941. Volop oorlog. De dan 13-jarige Gerrit Pelleboer kijkt zijn ogen uit als hij naar buiten kijkt. Er is net een vliegtuig overgevlogen en nu is het normaal groene weiland achter de boerderij aan de Oude Wetering bijna helemaal oranje. Opgewonden rent hij naar buiten om te kijken wat dat toch is.
Sigaretten, allemaal oranje pakjes met sigaretten, meer dan hij kan tellen. Hij komt handen tekort, rent weer naar huis, haalt een emmer en weet niet hoe gauw hij deze moet vullen. De buren hebben intussen ook door dat er iets bijzonders is, en al gauw staan er meer mensen in het weiland de pakjes sigaretten op te rapen, totdat er niets meer te zien is.
Pas in de keuken, als hij zijn moeder laat zien wat hij gevonden heeft, leest hij wat er op de pakjes staat: ‘Oranje zal overwinnen’, staat er op de zijkant en: ‘31 augustus 1941’ met een W en een kroon op de voorkant. Natuurlijk, dat is de verjaardag van koningin Wilhelmina, die in Londen zit.
De inmiddels 82-jarige Pelleboer haalt een blik tevoorschijn. Met de punt van zijn zakmes wipt hij het verroeste deksel er af. Hij haalt een klein pakje, met een half vergane krant, tevoorschijn. “Ik heb er nog altijd eentje bewaard”, lacht hij, “gewoon in een blik van mijn moeder in een oude krant van toen. En moet je kijken wat de Duitsers deden”. Hij haalt een recent krantenartikel uit het blik, waarin beschreven staat hoe de Duitsers tegenpropaganda maakten. Het oranje pakje sigaretten staat op een poster, met een rokende man. De tekst: ook deze illusie gaat in rook op...

Bron(nen): 
Gerrit Pelleboer
Auteur: Annet Jonker, foto's Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Eendennesten maken

Eendennesten maken
Is de Mastenbroeker polder sinds jaar en dag grasland, in de oorlog moet het land gescheurd worden. Boeren zijn druk bezig het land om te ploegen. Er moet graan verbouwd worden, dat hebben de Duitsers de boeren verplicht. Een klein gedeelte mogen ze zelf houden, de rest moet ingeleverd worden. Als het graan gedorst is, blijft er stro over. Lang stro, veel langer dan tegenwoordig, van wel een meter of nog langer. “Daar draaiden we rolletjes van en daar maakten we eendennesten van,” vertelt Kees Kok. “Dan hadden we ’s winters wat te doen en als de eenden er nestelden, hadden we ook eieren.”
’s Winters moest het graan gedorst worden, dan kwam de controleur erbij. De boeren mochten zelf een klein gedeelte houden, de rest moest ingeleverd worden. Maar als het koffietijd was, en de controleur zat binnen koffie te drinken, dan werden er weleens een paar zakjes opzij gezet. Dat wist de controleur ook wel, hij deed een oogje dicht, hij was ook maar aangewezen door de Duitsers om dit te doen.
De commiezen controleren hoeveel vee er is. Om te slachten moet je een vergunning hebben en dan komt de commies erbij. Zij leveren hun gegevens aan het planbureau, waar de voedselcommissaris zit om het beschikbare voedsel te verdelen.
Voor huisslachting mocht je wel slachten, men kwam wel eerst het varken keuren. Als het geslacht was, zetten ze er een blauw stempel op.
Kees: “We hadden ook een keer een kalfje gehouden, om te slachten na een jaar. Maar daar kwam niet van, en zo liep het een jaar later tussen de pinken in de wei. Daar kwam de controleur het land op, die stond de pinken te tellen. Er was er natuurlijk één teveel. Toen vroeg hij aan mijn broer hoe dat kon. ‘O, die is door de sloot gekomen, die is van de buren’. Maar toen de controleur wegging, kwam hij mijn vader tegen en hij vroeg ook aan hem: ‘Van wie is dat böllegie?’ En mijn vader zei eerlijk: ‘Van mij!’ Wat was de controleur boos! Het is wel goed afgelopen, maar je kon ook de bak indraaien en een bekeuring krijgen.”

Bron(nen): 
Kees Kok, Oude Wetering 118
Auteur: Annet Jonker, foto's Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Een tankgracht door polder Mastenbroek

Dat de Tweede Wereldoorlog z’n sporen in het landschap heeft achtergelaten, zal iedereen beseffen. De meesten zullen denken aan de bunkers in het landschap, anderen wellicht aan het centrum van Rotterdam dat een complete metamorfose onderging als gevolg van de verwoestingen van het bombardement op de stad.
Een tankgracht is een minder bekend én minder opvallend verschijnsel. Zeker daar – gelukkig – de begeleidende prikkeldraadversperringen al lang het veld hebben geruimd. De meeste inwoners van Stadshagen zullen dan ook niet weten dat er door hun stadsdeel - misschien zelfs wel voor hun deur – een dergelijke tankgracht loopt.

De tankgracht in de polder Mastenbroek maakte deel uit van een verlenging van de Westwall, een verdedigingslinie vlak achter de Duitse westgrens. De Westwall liep van Basel naar Emmerich. Na de bevrijding van Parijs door de geallieerde troepen besloot Hitler eind augustus 1944 de Westwall verder te versterken en via de zogenaamde IJssellinie door te trekken tot aan het IJsselmeer. Langs de gehele oostelijke oever van de IJssel werden stellingen en andere militaire werken aangelegd. Zwolle werd versterkt door middel van tankgrachten, muren, loopgraven, mitrailleurnesten en kazematten tot in het hart van de stad.
De aanleg van deze verdedigingswerken stond onder leiding van de Organisation Todt, een Duitse organisatie die zich sinds 1943 ook in Nederland bezighield met verschillende militaire bouwwerken. De Organisation Todt maakte daarbij gebruik van grote aantallen dwangarbeiders. Zo ook in Zwolle en omgeving.

Op woensdag 13 september 1944 werden de burgemeesters van Zwolle en Zwollerkerspel geconfronteerd met de Duitse eis honderden mannelijke arbeidskrachten te leveren. Beide burgemeesters weigerden hieraan mee te werken en doken onder. De vrijdag daarop werden aan het eind van de middag proclamaties aangeplakt in de stad. Alle mannelijke ingezetenen tussen de 18 en 45 jaar moesten zich om 18.00 uur melden om graafwerk te verrichten. Spade, schop of houweel moest worden meegenomen. Mannen riskeerden strenge straffen als ze zich onttrokken aan de werkzaamheden.
Met de honderden burgers die zich vervolgens meldden, waren de Duitsers echter niet tevreden. In de nacht van 15 op 16 september werd daarom een razzia in de stad gehouden. Mannen werden huis aan huis meegenomen en ondergebracht in de Ambachtschool, de Celeschool en de Grote Sociëteit, waarna ze in ploegen werden ingedeeld om te gaan graven. De volgende ochtend vertrokken ze naar Westenholte waar ze gedwongen werden een 12 tot 15 meter brede gracht te graven, die kwam te lopen van de IJsseldijk nabij het Zalkerveer tot aan de Rademakerszijl bij het Zwarte Water. De gracht, die zo’n drie meter diep werd, is duidelijk te zien op een luchtfoto van de RAF, genomen in april 1945. Zie foto 1.

De verdedigingslinie bestond niet alleen uit militaire werken als tankgrachten, loopgraven en mitrailleurnesten. In geval van acute dreiging zouden delen van het land zelfs geheel onder water worden gezet, om zo een barrière te vormen tegen oprukkende geallieerde troepen.
Na de luchtlandingen van de geallieerden bij Arnhem en Nijmegen op 17 september 1944 steeg de spanning in Zwolle. Er werden extra gravers aangevoerd, opgepakt tijdens razzia’s in Hengelo, Oldenzaal, Enschede en andere Twentse plaatsen. Ook gevangenen uit kamp Amersfoort werden te werk gesteld aan de IJssel. Ondanks het uitblijven van een doorbraak van de geallieerden naar het noordoosten, groeide de angst dat ook om Zwolle zwaar gevochten zou worden. De situatie was naar oordeel van de Duitse militaire autoriteiten zo dreigend, dat de polders Koekoek en Mastenbroek werden geïnundeerd.

Op 21 september werd van Duitse zijde het bevel gegeven de polder Mastenbroek onder water te zetten. Ondanks een sabotagepoging werden op zaterdag 23 september de sluizen opengezet en kon het buitenwater ongehinderd de polder binnenstromen. Het water steeg maar langzaam. In eerste instantie bleven de boerderijen op de terpen droog. Een maand na het openzetten van de sluizen waren echter alleen de hoge gronden bij Wilsum, Uiterwijk en ’s-Heerenbroek nog vrij van water.

Op 14 april 1945 werden Zwolle en IJsselmuiden door de geallieerden bevrijd. Het bestuur van het waterschap ging meteen voortvarend aan de slag. Nog voordat Kampen was bevrijd, was men begonnen met het droogmalen van Mastenbroek. Op 17 mei 1945 bereikte het water in de polder zijn normale peil en kon worden begonnen met het herstellen van de schade. De oorlog was voorbij.

Intussen is de tankgracht in de polder Mastenbroek bij de aanleg van de nieuwbouwwijk Stadshagen voor een deel vergraven en gedempt. Zeer waarschijnlijk omdat ten tijde van de planvorming niet bekend was dat het hier om een bijzonder element in het landschap ging. Dit is jammer; in de eerste plaats omdat de gracht in de woonwijk zowel ecologisch als ruimtelijk een mooie verbinding van het Zwarte Water naar de IJssel had kunnen vormen. Maar bovenal omdat de gracht op zich een monument is voor de gravers van weleer.

Literatuur

Hove, J. ten. Geschiedenis van Zwolle. Waanders Uitgevers, Zwolle, 2005.
Ribbens, K. Bewogen jaren; Zwolle in de tweede wereldoorlog. Waanders Uitgevers, Zwolle. Stichting IJsselakademie kampen, 1995. Publikatie van de IJsselakademie nr.89.
Stalknecht, H.A. “De inundatie van Mastenbroek in 1944”, in: Omarmd door IJssel en Zwarte Water. Jaar, etc?
Topografische Dienst Emmen voor kaartmateriaal

Bron(nen): 
Trudy van Es
sluiten

Verhaal: Melk en vlees in de oorlog

Het is warm. Geen wonder, het is volop zomer, 1944. ’s Avonds na het melken, als de volle melkbussen op het erf staan, komen ineens een paar kinderen over de Oude Wetering aan lopen om melk te halen. Kinderen van een jaar of tien, twaalf lopen de polder in met een tas met lege flessen.
“Er is maar weinig melk te krijgen in de stad, alles is op de bon”, zegt één van de kinderen, kunnen we niet wat van jullie kopen?” Even later is het geregeld, Kees ziet de kinderen weer over de Oude Wetering terug lopen, naar Zwolle. Maar.. er komen er nog meer. Veel meer, veel kinderen van rond de tien, hooguit twaalf jaar, maar ook wel ouderen. Ze komen in groepjes over de smalle grindweg de polder in om melk te halen. De kinderen lopend, de volwassenen meestal op de fiets. Vaak helpen de boeren ze wel.
Ze zitten koffie te drinken als de buurman even langskomt. Hij moet het één en ander met vader Albert Kok overleggen. “Heb je het al gehoord van de kolenboer, De Brommer? Die is ook nérgens bang voor,” zegt de buurman. “Nee, wat dan?” Kees zit erbij de buurman vertelt: “Er was geslacht op de Kamperzeedijk. Gait (Gerrit de Brommer heeft het vlees in linnen zakken en in kussenslopen gedaan. Daarna een kolenzak eromheen en alles op de wagen. Over de Gasthuisdijk, in volle vaart langs de Duitse wachtposten. Hij keek niet op of om, galoppeerde de Hoogstraat in en stopte daar bij café de Kippe. Overal kwamen wat mensen vandaan en in twee tellen was de kar leeg! De Duitsers hebben niks te pakken gekregen! Allemaal afgesproken werk natuurlijk, er zal wel een handelaar in Zwolle zitten die z’n mannetjes klaar had staan. Je moet het maar durven!”

Bron(nen): 
Kees Kok, Bernard Reuvekamp
Auteur: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: De familie Jongman in de oorlog

Henk Moorman en Marry Jongman vertellen in 2010 het verhaal van de familie Jongman.
Het gezin Jongman bestond uit de ouders Berend Jongman en Berendina Aalvanger en de dochters Marrigje en Hendrikje. Hun boerderij aan de Hasselterdijk stond buitendijks. Op het moment van de ontploffing zat het gezin aan het ontbijt. Hun neef Gerrit Zielman uit Dalfsen was bij hen ondergedoken, maar was op die bewuste morgen niet thuis.
Op de vraag wat de herinneringen van Marrigje aan deze fatale dag waren antwoordde zij: “Niets”.
Door de klap van de ontploffing was ze direct buiten kennis geraakt en ze was pas weer bijgekomen toen ze in het ziekenhuis was. Later was haar verteld dat Gerard Koerhuis eerste hulp had verleend; hij had hen onder het puin vandaan gehaald.

Volgens een verslag van de directeur van de gemeentelijke sociale dienst Zwolle van 20 juli 1943 werd dochter Marrigje op 26 mei ontslagen uit het ziekenhuis. De negentienjarige dochter Hendrikje kon op 11 juni het ziekenhuis verlaten. Zij was blijvend invalide. Ze miste een oog en had een erg geschonden gezicht.
Zij werd verder verpleegd in Dalfsen bij haar tante Evertje Zielman-Aalvanger.
Jongman en zijn vrouw werden op 15 juli uit het ziekenhuis ontslagen. Jongman had een zeer verminkt gezicht wat nog niet genezen was, had last van hoofdpijn en was gauw moe.
De echtgenote had veel wonden in het gezicht en aan haar handen die nog niet hersteld waren. Het echtpaar Jongman werd tijdelijk verder verpleegd bij hun zwager Boer in Spoolde.

Door de bemoeienis van de directeur van de Sociale Zaken werd er eerst tijdelijk een salonwagen gehuurd. Daar was Marrigje eerst samen met haar neef Gerrit Zielman gaan wonen. Nadat vader en moeder aangesterkt waren na hun verblijf in het ziekenhuis, kwamen ook zij weer thuis.
Uit de puinhopen was bijna niets bruikbaars overgebleven. Het huisraad was kapot, van het beddengoed kon later nog weer wat gebruikt worden.
Toen de noodwoning klaar was, gelukkig net voor de winter inviel, werden de hoognodige meubels en huisraad weer aangeschaft.

Het vee liep buiten in de wei tijdens de ontploffing en was daardoor gespaard gebleven.
Het achtergebleven vee werd eerst verzord door buurman Bertus Zielman, een broer van Willem Zielman in De Velde. De veestapel bestond uit vijf melkkoeien, drie pinken en twee kalveren.
Daarna had neef Gerrit Zielman uit Dalfsen het werk overgenomen. Hij kreeg daarvoor vrijstelling van het moeten werken in Duitsland. Gerrit was bij hen kind aan huis. Zijn moeder Evertje Aalvanger was gehuwd gweest met Lambert Jan Zielman en al jong weduwe. Evertje moest in Dalfsen zelf in het onderhoud van het gezin met drie jonge kinderen voorzien. De jongste, Gerrit, was als peuter vaak liefdevol opgevangen in het gezin van zij oom en tante Jongman-Aalvanger.
Achter de boerderij van Jongman lagen in de oorlog meer schepen die gevorderd waren door de Duitsers. De schippersgezinnen kwamen melk halen op de boerderij, waaronder de dochter van schipper Mandemaker uit Zwartsluis. Aaltje Jantina Mandemaker kreeg verkering met Gerrit Zielman en ze zijn getrouwd in Dalfsen op 20 april 1946 in het gemeentehuis. Op 22 mei was de kerkelijke bevestiging in de Christelijk Gereformeerde kerk te Haarlem.
De herbouwde boerderij was tegelijk klaar met de nieuwe boerderij van Haverink, in 1952. Vader Jongman en zus Hennie hebben hun leven lang last gehouden van de verminkingen die ze opgelopen hadden tijdens de ontploffing. Het heeft een stempel op hun leven gedrukt.

Bron(nen): 
Berendje van de Pol-Neijmeijer, Marrigje Postma-Neijmeijer, Henk Moorman en Marrigje Moorman-Jongman.
‘En nooit was het stil’, kroniek van een luchtoorlog van Gerrit J. Zwanenburg. HCO Toegang 702, inventaris nr. 4465. ‘Hulpverlening slachtoffers explosie munitieschip 28 april 1943’.
sluiten

Verhaal: Van der Vegte, Hasselterdijk

Ook de familie Van de Vegte zal herinneringen aan die morgen in april 1943 hebben overgehouden. Hun boerderij aan de dijk tussen de families Put en Neijmeijer werd door de explosie verwoest.
Het gezin bestond uit vader, moeder, zes kinderen en een dienstmeisje. Er waren negen min of meer ernstig gewonden. Vader Johannes H. van de Vegte, moeder Hendrika M. van Duuren en de kinderen Maria Johanna en Johanna Josephina waren in het R.K.- ziekenhuis opgenomen. Frederika Johanna J. Antonia Johanna, Cornelia H. en Gerritdina Maria zijn poliklinisch behandeld, evenals het dienstmeisje G. van de Vegt. De beide meisjes mochten op 5 mei het ziekenhuis verlaten en zijn door familie opgevangen.
Het huis was onbewoonbaar geworden. Inwendig was alles verwoest, de buitenmuren waren gescheurd en ontzet en het dak was bijna verdwenen. Ook de inboedel, het huisraad en de kleding waren grotendeels vernield.
Op het bedrijf werden tien koeien, twee pinken en een paard gehouden. Het vee werd door onwonenden verzorgd. Toch bleef er veel werk liggen en het hooien kwam in gedrang.
Midden juni werd er een knecht aangenomen, de zestienjarige Willem G. Bouwhuis.
Moeder Hendrika werd op 18 mei uit het ziekenhuis ontslagen en vond ook onderdak bij de familie. Vader Johannes H. van de Vegte bleek een ernstige verwonding aan het hoofd te hebben; voor zijn gezichtsvermogen werd gevreesd.
Na de terugkeer uit het ziekenhuis van Van de Vegte op 11 juni hebben hij en zijn vrouw tijdelijk onderdak gevonden in een gedeelte van de woning bij J. van Milligen aan de Nieuwe Wetering 1 in Mastenbroek. In mei 1944 was hij nog onder behandeling van oogarts G.F. Rochat. In een verklaring gaf de arts aan dat Van de Vegte nog niet in staat was om zijn volle werk te verrichten.

Bron(nen): 
Berendje van de Pol-Neijmeijer, Marrigje Postma-Neijmeijer, Henk Moorman en Marrigje Moorman-Jongman. ‘En nooit was het stil’, kroniek van een luchtoorlog van Gerrit J. Zwanenburg. HCO ‘Hulpverlening slachtoffers explosie munitieschip 28 april 1943’.
sluiten

Verhaal: De familie Put in de Rijzebosch in de oorlog

De boerderijen van Wiecher en Willem Put waren in 1932 door brand verwoest, maar opnieuw opgebouwd tot statige boerenhoeves.
Vader Harm woonde tegenover hen. Zijn vrouw Wiechertje van de Kolk was in 1942 overleden.
Door de ontploffing werd de boerderij van Willem Put van achteren zwaar beschadigd. Het dak was eraf en het voorhuis met de inboedel was ook zwaar beschadigd. Persoonlijk letsel werd niet gemeld in het gezin van Willem Put en Wiechertje Dijsselhof en hun kinderen Wiegertje, Willem en Harm. Wel werd vermeld dat vader Wiechert en zoon Willem een poosje tijdelijk onderdak hadden gevonden bij H.J. van de Steege aan de Hasselterdijk 42.
Ook de boerderij van Wiechert Out werd zwaar beschadigd. Op het achterhuis was geen pan meer over en van het voorhuis was al het glas eruit en waren de deuren uit de sponningen. Wiechert Put was zwaargewond aan zijn ogen, en verbleef voor verpleging hiervoor tot 21 mei in het ziekenhuis.
Zijn vrouw Aaltje Schaappman en de kinderen Wiegertje, Willie en Harm hoefden niet in het ziekenhuis te worden opgenomen. Ze bleven wonen in het zwaarbeschadigde huis. Het veehoudersbedrijf van 20 koeien werd door vrouw en kinderen gaande gehouden.
De boerderij van vader Harm Put, de woning en de schuur hadden ook enige schade.

Bron(nen): 
Berendje van de Pol-Neijmeijer, Marrigje Postma-Neijmeijer, Henk Moorman en Marrigje Moorman-Jongman. ‘En nooit was het stil’, kroniek van een luchtoorlog van Gerrit J. Zwanenburg. HCO Toegang 702, inventaris nr. 4465. ‘Hulpverlening slachtoffers explosi
foto's via Minie Buit
sluiten

Verhaal: Wielink, de oorlogsjaren

In de oorlog ging het er allemaal even anders aan toe.
Mijn moeder maakte kaas en ze slachtte wat, illegaal natuurlijk. Je moest uitkijken, anders gingen de Duitsers ermee vandoor.
En er waren onderduikers; onder de vloer en in de hooiberg. Er zat een gat in de hooiberg waar het hooi naar beneden werd gegooid en daarnaast hadden ze ook een gat gemaakt. Er werd heel veel hooi uitgehaald en dan ging er iemand in, of misschien wel twee mensen, en dan werd het weer netjes dichtgemaakt. Dat wisten de Duitsers niet. Ik weet ook niet wie er in de hooiberg gezeten hebben.
Ook zaten er nog mensen onder de vloer. De familie Van Rossio uit Den Haag en de familie Jansen uit Rotterdam. Daar hebben we nog heel lang connecties mee gehad, tot op heden zelfs, maar dat zijn nu de kleinkinderen.

Bron(nen): 
Nelly de Jonge-Wielink, Kerkwetering 5
sluiten

Verhaal: Familie Reuvekamp

De familie Reuvekamp van de Oude Wetering 5.
Voorjaar-winter ’45 de onderwaterzetting van de polder Mastenbroek.
De polder heeft in het laatste oorlogsjaar van september ’44 tot april/mei ’45 onder water gestaan door toedoen van de bezetter.

Bron(nen): 
familiealbum
sluiten

Verhaal: De familie Neijmeijer aan de Hasselterdijk

Marrigje en Berendje Neijmeijer vertellen.

In 1943 woonden wij met onze ouders aan de Hasselterdijk 56, buitendijks dicht bij het Zwartewater. Onze ouders waren Jan Neijmeijer en Geertje van der Klocht, met hun kinderen Gerritje, Harm, Willem, Margje, Berendje en Jan.

De oudste kinderen Gerritje en Harm waren intern in dienstbetrekking op een boerderij. Harm bij H. Bergman in de Roebolligehoek en Gerritje bij R. Meuleman aan de Nieuwe Wetering. Berendje was toen 8 jaar, Margje 14 jaar.

De boerderij was niet groot; ongeveer vijf koeien werden er gehouden. Daarom had vader er als bijverdienste een melkrit bij. Vanaf de Nieuwe Wetering en de Hasselterdijk bracht hij met paard en wagen de melkbussen naar de coöperatieve zuivelfabriek Juliana in Hasselt.

De schoolgaande kinderen gingen in Westenholte naar school; dat was ongeveer anderhalf uur lopen. Hun buren waren de families Jongman, Haverink, Van de Vegte en Peter van der Stege.

In de eerste oorlogsjaren ging het dagelijkse leven door zoals ze het gewend waren.
Tot er dreiging van een groot gevaar in hun leefwerld kwam. De Duitse bezetter had schepen gevorderd voor munitieopslag. Deze schepen lagen volgeladen op rij in het Zwartewater, 200 meter achter de boerderij.

Toen de geallieerden in de lucht steeds meer de overhand kregen namen ze steeds vaker schepen onder vuur waarvan ze aannamen dat die door de bezetter gebruikt werden.

Er werd door de families wel rekening gehouden met een bombardement op de munitieschepen, maar de boerderij verlaten deed men ook maar zo niet. Waar moest men naar toe?

Op de morgen van 28 april 1943 waren we boven, op onze slaapkamer, toen we een ratelend geluid hoorden.

Direct daarop kwam er zo’n geweldige ontploffing dat alles om ons heen verdween door de luchtdruk en we konden zo op de dijk stappen.

We waren zo versuft door de klap dat we ons niet direct realiseerden wat onze familie en de buren was overkomen: het huis met alles daarin was weg.
Vader was buiten opgepakt door de luchtdruk en weer neergevallen. Hij was blind aan beide ogen.

Moeder was pap aan het koken op het fornuis en raakte bedolven onder het puin. Ze lag met haar hals op de rand van de pan, waarbij ze brandwonden aan haar hals opliep.

Het duurde geruime tijd voordat ze onder het puin vandaan gehaald werd. Voor hun gevoel had boer Harm daar ook aan meegeholpen, maar hij diende in Cellemuiden bij boer Bergman. Er moest geruime tijd overheen zijn gegaan voordat hij op de onheilsplek aanwezig kon zijn.

Broertje Jan van vier jaar, die nog in zijn bed lag, werd dood gevonden. In haar herinnering ziet Berendje haar broer Harm nog lopen met het broertje in zijn armen naar de andere kant van de dijk waar hij hem in het gras had gelegd. Ze wisten toen nog niet dat hij was overleden. Dat hoorden ze pas later in het ziekenhuis, na veel aandringen.

Bij de begrafenis van kleine Jan waren van de allernaaste familie alleen de oudere broer Harm en zus Gerritje aanwezig.

Broer Willem was ziek. Die bewuste dag zou de dokter bij hem komen vanwege keelklachten. Het bleek dat hij aan difterie leed en hij werd daarvoor later in quarantaine in het ziekenhuis verpleegd.

Zo spoedig mogelijk was de familie naar het ziekenhuis gebracht, waaraan Berendje de herinnering had dat er veel mensen aan de kant van de weg stonden te kijken.
Voor de verpleging van de verwondingen was vader verpeegd in het Sophia-ziekenhuis tot 12 juni 1943, moeder tot 17 mei 1943, Berendje tot 30 april 1943, Marje tot 6 mei 1943 en Willem tot 25 mei 1943.

Berendje was de eerste die het ziekenhuis kon verlaten. Ze werd liefdevol opgevangen door oom en tante Van der Klocht op de boerderij De Werf aan de Zwolsedijk. Toen moeder uit het ziekenhuis kwam was ze daar ook opgevangen.
Na verloop van tijd werd hun woonruimte aangeboden bij de Rademakerszijl, het gedeelte van het huis het dicht bij de Zijl. De tocht er naar toe met paard en wagen over de dijk herinnerde Berendje zich nog goed.

Toen ze langs de boerderij van de familie Knol kwamen had mevrouw Knol ze toegeroepen dat zij nog stoelen voor hen had. De meester op school in Westenholte had een oproep gedaan voor het afstaan van bruikbare spullen.
Niets was er uit de puinhopen overgebleven; alleen een glazen karaf was wonderlijk genoeg onbeschadigd teruggevonden.

Dat werd ook in de hand gewerkt doordat de overlevenden van de familie en hun bieren naar het ziekenhuis gebracht waren en daardoor de weg vrij was voor plundering.

Hun paard, dat de melkwagen moest trekken, was ook omgekomen, evenals een koe en twee geiten.

Toen vader ook uit het ziekenhuis terugkwam naar de Rademakerzijl was hij nog blind. Na verloop van een aantal maanden kreeg hij iets licht in zijn ogen terug, maar goed is het nooit meer geworden.

Na verloop van tijd werden het vee en de melkrit verdr verzorgd door broer Willem.
Moeder Neijmeijer was een flinke vrouw. Ze hield lichamelijke klachten aan de onheilsdag over, onder meer door glassplinters die jaren later nog uit haar lichaam naar buiten groeiden.

Met dankbaarheid denken ze aan schoolmeester Klazes terug. Onvermoeibaar was hij in het steun verlenen, onder meer bij de begrafenis van hun broertje. En bij het invullen van formulieren voor een schadevergoeding.

Voor de wederopbouw van de boerderij was er eerst een noodwoningin orde gebracht, die ze konden betrekken. In de herinnering was dat een gezellig huisje. De wederopbouw van de boerderij was pas in 1956 voltooid.

Bron(nen): 
Berendje van de Pol-Neijmeijer, Marrigje Postma-Neijmeijer, Henk Moorman en Marrigje Moorman-Jongman.
‘En nooit was het stil’, kroniek van een luchtoorlog van Gerrit J. Zwanenburg
HCO Toegang 702, inventaris nr. 4465. ‘Hulpverlening slachtoffers explosie munitieschip 28 april 1943’

Pagina's

Subscribe to RSS - oorlogsperiode