sluiten

Verhaal: Koeien naar Rouveen ll

De boer in Rouveen wil nog wel een paar koeien hebben dus gaan Klaas en zijn vader nog een keer op weg om koeien weg te brengen. Ze zijn blij, want de beesten worden goed verzorgd. De boer in Rouveen houdt de melk als vergoeding voor die verzorging. Een prachtige oplossing, omdat er in Mastenbroek te weinig veevoer is door de inundatie (onderwaterzetting) van de polder in september 1944.

“Dit keer gaan we met de veewagen, daar passen die twee pinkvaarzen wel in,” zegt Klaas’ vader. Ze vertrekken al vroeg en ze zijn net halverwege de steendijk als ze een vliegtuig aan horen komen. “Klaas, vlug, in de loopgraaf,” roept zijn vader die snel van de wagen afspringt. Klaas rent weg en duikt de loopgraaf in. Als hij over het randje kijkt, ziet hij dat zijn vader de repen van het paard losgemaakt heeft zodat het weg kan als er iets gebeurd. Dan springt zijn vader naast hem de loopgraaf in. Gelukkig laat het vliegtuig het paard en wagen met rust. Maar Klaas’ vader vertrouwt het niet zo erg meer. “We moeten zien dat we paard en wagen ergens kunnen stallen, dan moeten we maar lopend verder. Ik ga ons paard er niet aan wagen,” zegt hij.

Bij de eerste de beste boerderij in Holten houden ze halt. De boer komt naar buiten en is niet zo happig om het paard en wagen te stallen. “Waarom moet het hier blijven,” vraagt hij een beetje nors. “Als we weer beschoten worden, laat ik de koeien wel lopen. Dat kan wel, het is zo rustig op de weg. Dan trekken we minder aandacht als met paard en wagen,” zegt Hengeveld. “Ja, maar als er wat gebeurd, zit ik ermee,” zegt de boer wat onwillig. “Och, er gebeurd zomaar niet wat,” zegt Hengeveld. Intussen is er over de weg een man aan komen fietsen, zijn fiets heeft houten wielen. Hij hoort wat Hengeveld en de boer met elkaar bespreken, maar zegt niets en fietst verder. De boer gaat akkoord en ze rijden het paard en wagen het erf op. De vaarzen worden uit de veewagen gehaald en Klaas en zijn vader lopen verder naar Rouveen. De vaarzen worden daar afgeleverd en tegen drie uur gaan ze weer op weg naar Mastenbroek.

Op de Glindhuisweg komen ze dezelfde man van die ochtend weer tegen op zijn fiets. “Zijn jullie die mensen die vanmorgen een paard en wagen gestald hebben bij die boer,” vraagt hij. “Die wagen is helemaal kapotgeschoten!” Daar schrikken Klaas en zijn vader natuurlijk erg van.

Als ze weer bij de bewuste boerderij aan komen, komt de boer hen al tegemoet. Hij is vreselijk kwaad. “Ik moest de hele buurt door om die wagen van jullie de schuur in te krijgen,” roept hij. “Dan kun je wel zeggen dat er niks zal gebeuren, maar er is dus wel wat gebeurd!” “Waar is de wagen,” vraagt Hengeveld? “Daar in die schuur,” wijst de boer nog steeds boos. Als Klaas en zijn vader de schuur binnengaan, halen ze opgelucht adem. De wagen is beschoten, dat is duidelijk, je ziet de kogelgaten her en der. Maar hij is gelukkig niet helemaal kapot!

De beschietingen werden door de Engelsen uitgevoerd. Ze schoten op alles wat op de weg bewoog, omdat ze dachten dat het troepenverplaatsingen van de Duitsers waren. Iedereen was hiervoor wel gewaarschuwd.

Bron(nen): 
Klaas Hengeveld
Autuer: Annet Jonker
Foto: internet
sluiten

Verhaal: Koeien naar Rouveen brengen l

“Er moeten nog een paar koeien naar Rouveen gebracht worden,” zegt de vader van Klaas Hengeveld ’s avonds aan tafel. “Dat kunnen de jongens morgen weleens doen.” “Is dat niet gevaarlijk dan,” zegt de moeder van Klaas verschrikt. “Och, ik denk dat het nog wel meevalt, ze zijn nog, ze lopen geen gevaar om opgepakt te worden,” denkt Hengeveld. “En het voer raakt op, het zal wel moeten.”

Klaas en zijn broer Egbert vertrekken die vrijdagochtend al vroeg. Het is nogal een eindje naar Rouveen en de kortste weg langs de school en de kerk van Mastenbroek naar Hasselt kunnen ze niet nemen: de polder staat immers onder water? Ze zullen de Boxem rondmoeten, de Milligersteeg over en dan verder naar Hasselt.

“Tsjonge, wat is het toch rustig op de weg,” zegt Egbert, “nou zijn we al bij Hasselt en we hebben nog geen kop op de weg gezien.” “Misschien is iedereen bang voor razzia’s, dat de Duitsers ze oppakken,” denkt Klaas. “Weet jij trouwens welke kant we nu op moeten,” vraagt hij even later aan zijn broer. “Nee eigenlijk niet, we moeten maar eens vragen.” Gelukkig is een eindje verderop een vrouw buiten aan het werk. Die wijst hen de weg, maar een eind verderop staan ze weer besluiteloos te kijken. Weer vragen ze de weg. “Ja, dat is die kant op,” zegt de vrouw aan wie ze het vragen, “maar je loopt daar vast hoor, de Duitsers hebben daar een grote bunker dwars over de weg gebouwd.” De jongens lopen toch maar door. De vrouw heeft gelijk, bij de kolk op de Doorn zien ze de bunker van de Duitsers. Gelukkig mogen ze erlangs.
Tot hun grote verrassing staat hun vader hen daar op te wachten met de veewagen. Daar kan één van de koeien in en Klaas en Egbert lopen verder. Maar dan heeft één van de koeien er genoeg van. Hij gaat op de weg liggen en is niet meer in de benen te krijgen. Gelukkig lukt het toch na een poosje en de jongens zijn net weer onderweg als ze een tweemotorig vliegtuig aan horen komen. Snel gaan ze onder de bomen staan met hun koeien.
Net op tijd, want even later horen ze het vliegtuig schieten. “Dat is hier vlakbij,” zeggen de jongens tegen elkaar. Als alles weer rustig is, gaan ze verder. Een eindje verderop zien ze waar het vliegtuig op geschoten heeft: een vrachtrijder, die van de veemarkt uit Zwolle terugkwam, is onder vuur genomen. De paarden liggen dood op de grond en ze worden ter plekke geslacht. Wat een naar gezicht.
Als ze eindelijk in Rouveen aan komen zijn ze blij: nu kunnen ze met vader mee terug rijden. Maar net als ze willen vertrekken, komt er een veewagen aan die vol zit met trekkers (voedselzoekers). “Wat hebben die dan bij zich”, vraagt Klaas met afschuw als hij de bloederige zakken op de wagen ziet. “Ach joh, die paarden zijn gewond, zie je dat? Die zijn vast beschoten,” zegt zijn broer. Dat klopt en aan de zakken zit bloed van de gewonde paarden.

Bron(nen): 
Klaas Hengeveld
Auteur: Annet Jonker
Foto's: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Voer tekort

“Ik denk niet dat we rondkomen met het hooi en stro voor de koeien,” zegt de vader van Klaas Hengeveld op een avond als ze aan tafel zitten. “Maar we hebben al koeien en pinken weggebracht,” zegt Klaas verwonderd, “die hoeven we ook niet meer te voeren. Hoe kan dat dan?”
“We hebben veel minder hooi en stro dan anders, omdat de polder in september al blank stond, daar komt het van.” “Moeten er dan nog meer dieren weg,” vraagt Klaas’ moeder. “Ik denk dat ik ga proberen om in Hasselt wat bij te kopen. Ik heb gehoord dat de coöperatie daar extra heeft ingekocht, dus daar zal nog wel wat zijn. Ik zal morgen eens in Hasselt gaan kijken hoe het zit,” zegt boer Hengeveld. “Mag ik dan mee,” vraagt Klaas. Hij heeft wel zin in een verzetje. Gelukkig vinden zijn vader en moeder het goed.

Naar Hasselt
De volgende dag vertrekken ze al op tijd richting Hasselt. Ze moeten wel omlopen, want omdat de polder blank staat kunnen ze niet langs de kerk, de kortste weg naar Hasselt. Over de Boxem en de Milligersteeg richting Hasselt. Klaas en zijn vader lopen flink door en na een poosje zien ze de brug bij Hasselt al.

Smalle brug
Ze moeten even wachten voor ze de brug over kunnen, want er komen mensen van de andere kant. De brug is heel smal en oud, in het midden kon je elkaar niet passeren. “Waarom is de brug zo smal in het midden,” wil Klaas weten. “Het middengedeelte is een apart stuk, dat kan draaien als er een schip door moet,” zegt zijn vader. Dan kunnen ze de brug al over. Aan de andere kant moeten ze een dubbeltje betalen aan de brugwachter, een stuiver per persoon. Klaas ziet dat de fietser, die achter hen aankomt, een dubbeltje moet betalen. Dan loopt hij snel achter zijn vader aan, de smalle Hoogstraat in. Het hooi is gauw geregeld bij de coöperatie en dan gaan Klaas en zijn vader alweer naar huis.

Stro met de bok
“Wanneer krijgen we het stro nou en hoe krijgen we het bij ons huis,” vraagt Klaas. “We kunnen het immers niet met paard en wagen halen omdat de weg onder water staat.” “Ze komen het deze week nog brengen met de bok,” zegt zijn vader. En dat klopt, een paar dagen later komt er een boot de oude Wetering opvaren en wordt het stro keurig afgeleverd.

De burg bij Hasselt is na de oorlog vernieuwd. Klaas vertelt: “Ik dacht toen dat hij veel te breed was, hij was wel vijf à zes keer zo breed als de oude brug. Maar nu weet ik dat het juist goed was, ze hadden toen een vooruitziende blik.” Voor zover Klaas zich kan herinneren moest er tot januari 1946 of 1947 tol betaald worden om de brug bij Hasselt over te mogen. Het huisje waar de brugwachter sliep is gerestaureerd en staat er nog.

Bron(nen): 
Klaas Hengeveld
Auteur: Annet Jonker
Foto: J. Kroes sr.
sluiten

Verhaal: Strijd om het gemaal

‘’De Duitsers gaan het gemaal open zetten, dat kan toch niet, dan komt alles onder water”, zegt Klaas Hengeveld verschrikt tegen zijn vader. “Ja, ik heb er ook iets van gehoord”, antwoordt zijn vader, ‘’ maar we zullen zien of het echt gebeurd’’.

Zondags aan het werk
Na een paar dagen staat de polder inderdaad onder water. Snel hebben de boeren de stallen klaargemaakt, staken erin gezet, touwen opgezocht, strooisel in de stal. “De koeien liepen gelukkig al op de koewei, dus die konden snel naar binnen”, vertelt Klaas. ‘’Iedereen werkte die zondag, de koeien naar binnen, de aardappels gerooid…”

Actie van de ondergrondse
“Maar het openzetten van het gemaal ging niet zonder meer”, herinnert Klaas zich. ‘’De Duitsers zetten op 17 september 1944 het gemaal open, maar ‘s nachts kwam de ondergrondse. Die kwam de sleutel van het gemaal halen bij Kloosterman die driehonderd meter verderop op de Prinsenkeet woonde. Hij beheerde de sluizen voor het Waterschap en gaf de sleutel af aan de ondergrondse die de sluizen weer sloot. Overal van de boerenerven werden wagens gehaald en die werden voor de sluizen in het water gezet zodat de sluizen niet meer open konden. Maar de volgende morgen, toen de Duitsers erachter kwamen wat er gebeurd was, waren ze woedend. Ze gingen naar het huis van Kloosterman en staken het in brand. Gelukkig was de familie Kloosterman gevlucht en met hun zes kleine kinderen ondergedoken.

Gijzelaars
Daarna pakten de Duitsers mensen uit de buurt op en ze zeiden: ‘jullie weten wie de sluizen weer dicht gedaan heeft. Als jullie het niet zeggen zetten we je tegen de muur’. Nou had Mol van de Kamperzeedijk een kokosfabriek en men zei dat hij een NSB’er was. Maar hij heeft mensen uit zijn fabriek gehaald en die hebben de wagens weer uit het water gehaald. Daarna lieten de Duitsers de gijzelaars los.

“Maar om te voorkomen dat de ondergrondse weer zoiets zou doen haalden ze mannen uit Genemuiden. Twee mannen moesten dag en nacht wachtlopen,” zegt Klaas.

Vergelding en vergoeding
Het Waterschap had twee stukjes land aan de Kamperzeedijk. Kloosterman had daar twee pinken lopen en er liep ook een pink bij van Westra. Alle drie de pinken werden door de Duitsers doodgeschoten als vergelding.
De ondergrondse kwam een week nadat de familie Kloosterman gevlucht was met kleding voor de kinderen, dat werd tenminste gezegd. Maar na de oorlog schreef Kloosterman dat hij nooit iets heeft gehad van de ondergrondse. De geruchten gingen dat de ondergrondse stal en duur doorverkocht. Kloosterman heeft jaren later van het Waterschap Mastenbroek 1000 gulden ter compensatie van zijn huis en inventaris gekregen.

De mensen in Mastenbroek dachten overigens toen de polder onder water werd gezet, dat de oorlog snel voorbij zou zijn. Ze hoorden op zondag 20 september 1944 het kanonnengebulder van operatie ’Market Garden’ bij Arnhem…

Als de polder bevrijd is op 14 april 1944, duurt het nog even voordat het land weer bebouwd kan worden. De enige droge plekken zijn de terpen waar de boerderijen en schuren op staan. Daarom was de belt het enige plekje waar groente verbouwd kon worden. Deze werd dan ook door veel bewoners omgespit om groente te verbouwen. (De Koekkoek, waar verse groente werd verbouwd, stond ook onder water.) Het omliggende land werd later opnieuw ingezaaid met Amerikaans graszaad, door de Amerikanen beschikbaar gesteld. Maar na een jaar of tien was deze grassoort bijna weg en op veel plaatsen kwam zelfs het oude gras weer boven.

Bron(nen): 
Klaas Hengeveld
Auteur: Annet Jonker
Foto's :J. Hoekman in Omringd door IJssel en Zwarte Water, van knipsels Deltapost uit archief Hannie Knol, familie Palland
sluiten

Verhaal: De trekschuit

Hèhè, eindelijk is de school uit. Albert van Ittersum zucht van opluchting. Wat duren die dagen soms lang! Hij trekt zijn jas aan en loopt met zijn vriendjes naar buiten. Als ze naar de weg lopen beginnen zijn ogen ineens te glinsteren. “Kijk, daar komt Gerrit Jan Visscher aan met de bok, misschien mogen we wel met hem meevaren naar huis!” Snel rennen ze naar de kant van de Kerkwetering. Ja hoor, het is Gerrit Jan Visscher, zijn paard dat de bok voorttrekt is er al. De bok is ’s middags altijd leeg, dan heeft Visser het zand, dat van de Zonneberg komt, afgeleverd bij de boeren die het weer gebruiken op het erf, in de stallen en op de pers bult. Even later legt Visser de boot aan de kant. “Ja jongens, ik zag jullie al staan en dan weet ik het wel”, lacht hij. Snel springen de jongens aan boord.
Albert ziet hoe de kabel, waar het paard aan vastzit, om de dikke eiken paal geslagen wordt. Dan wordt het paard losgemaakt en moet de trekschuit zelf een eindje doorvaren totdat hij onder de brug door is. Gelukkig maar dat de brug zo hoog is, de bok past er onder door. Dan wordt het paard weer aangehaakt en gaat Albert lekker zitten. Zo komt hij vandaag gemakkelijk thuis, hoeft hij niet eens te lopen naar de Bisschopswetering, waar hij woont.
Van zijn vader heeft hij weleens gehoord dat er vroeger veel meer met de trekschuit werd vervoerd door de polder. Er ging een trekschuit vanaf Kampen naar Hasselt en van Zwolle naar Genemuiden. Die deed er een hele dag over en had soms mensen maar meestal vracht aan boord. Hm, Genemuiden, daar wilde hij niet graag wonen, dan kon je alleen maar over de dijk naar Hasselt en verder niet, alleen met de boot.
“Va, gaan we morgen weer met de bok van Visscher naar de kerk? Je kunt de weg helemaal niet zien”, wil Albert op een zaterdag in de winter van 1944 weten. De Duitsers hebben in september de polder onder water gezet, alleen de huizen, die op een soort terpen staan, houden het droog. “Ik denk het wel Albert”, antwoordt zijn vader. Iedereen komt naar de Drie Bruggen, het kruispunt op het midden van de Bisschopswetering, vanwaar de boot vertrekt. Albert rilt. Als het maar niet weer zo gaat als laatst. Met z’n allen zaten ze op de trekschuit van Visser, iedereen in de zondagse kleren, de vrouwen met de witte knipmutsen op. Toen kwamen er Engelse jagers aan. Die vlogen laag over, keerden weer en kwamen terug. Iedereen kromp in elkaar en verwachtte dat het kogels zou regenen. Ze schoten immers op alles wat bewoog?! Maar wonder boven wonder, de jagers vlogen nog een keer laag over en verdwenen toen. Albert hoorde iemand mompelen: ‘ze hebben vast de witte mutsen gezien van de vrouwen…’
Dan zijn ze gelukkig alweer bij de kerk, waar al een aantal andere bokken liggen waar de andere kerkgangers mee gekomen zijn nu alles onder water staat.
Tot ongeveer 1930 heeft de trekschuit in de polder gevaren. Toen de trekschuit niet meer voer, werden de houten bruggen enigszins verlaagd, al waren ze ook toen nog wel hoog. In de taal is het vaarverleden nog lang levend gehouden. Er werd bijvoorbeeld nog lang gepraat over een melkvaarder in plaats van een melkrijder.

Bron(nen): 
Albert van Ittersum
Tekst en foto's: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Waterschap Mastenbroek: wegen en dijken

Waterschap Mastenbroek: de wegen en dijken
Normaal gesproken hoorden de wegen niet bij het Waterschap. Maar omdat dit in de polder Mastenbroek vanaf de drooglegging al zo was, waren de wegen in Mastenbroek eigendom van het Waterschap. Dat hield in dat de gemeente of het rijk niets aan het onderhoud van de wegen betaalde. Dat moesten de inwoners van Mastenbroek zelf doen.

De wegen
Lang werd het meest over het water vervoerd. Het verkeer over de weg kwam eeuwenlang op de tweede plaats. Tot begin 20e eeuw waren de wegen onverhard. Langzamerhand kwam hier verandering in: stukje bij beetje werden de wegen verhard met steen, puin en met sintels (overblijfsel van de steenkool waarmee de fabrieken gestookt werden). Later kwam er grind over deze verharding. Maar lang niet overal tegelijk. Tot in het begin van de twintiger jaren werd de weg aan de ene kant van de Wetering de witte kant werd genoemd en de andere kant de zwarte. Dit naar de kleur van de verharding. Dit werd allemaal over het water aangevoerd. Toen de wegen eenmaal goed verhard waren, moest het vervoer over het water het afleggen tegen het vervoer over de weg.

Kostenpost
De wegen en het onderhoud moest door de bewoners zelf betaald worden en waren dan ook een grote kostenpost. De inwoners waren er dan ook zuinig op. Reden er tot 1950 maar enkele auto’s in de polder, na 1960 veranderde dat. In 1960 komt de schaalvergroting en daarmee ook het zwaardere vervoer op gang. Voor Mastenbroek betekende dat de paard en wagens, die rond de drie ton konden vervoeren en waar de wegen en bruggen op afgestemd waren, vervangen werden door tractoren en vrachtwagens met veel zwaardere vrachten.

Vergunningen
Daarom was het voor particulieren die niet in de polder woonden, niet toegestaan met de auto de polder in te rijden. Er stond bij elke toegangsweg van de polder een bord: verboden voor auto’s. Hier werd ook nadrukkelijk op gecontroleerd. De politieagenten stonden aan de Driebruggen, Het Vosje en Kruisvliet (kruispunten in de polder) te controleren en als je geen ontheffing had, moest je gewoon betalen. Als polderbewoner kon je met een vergunning de hele polder door. Als er tractoren en later vrachtauto's de polder door moeten, moest hier een speciale vergunning voor worden aangevraagd. Als je van buiten de polder kwam kreeg je alleen ontheffing van het verbod voor de route die je rijden moest. Je vroeg dat aan bij het kantoor van het waterschap en de provincie gaf hem af.

Ruilverkaveling
Ondanks deze maatregel konden de wegen in Mastenbroek, grindwegen op veengrond, het zwaardere vervoer niet aan, evenals de smalle houten bruggen die hier niet op berekend waren. Verder waren de weteringen ondiep en vol modder door achterstallig onderhoud. Daarom vraagt het waterschap een ruilverkaveling aan, om de wegen kwijt te raken aan de gemeente en om subsidie te krijgen voor andere zaken zoals een nieuw gemaal. In 1973 wordt er gestemd en het voorstel wordt aangenomen en zo wordt de ruilverkaveling in gang gezet.
Tot de ruilverkaveling waren de bruggen eigendom van het waterschap. Die moesten elke zomer geteerd worden, zowel de boven als onderkant. De firma Mol uit Genemuiden kwam met bokken en die zorgde ervoor dat het onderhoud gebeurde. De leuningen werden geverfd met aluminiumverf door de wegwerkers.

Waarschuwingen
Als er gevaar was met hoog water, werd vroeger de stormlantaarn, die heel ver scheen, op een hoog punt opgehangen. Er waren allemaal ijkpunten: Hasselt, Genemuiden, ’s Heerenbroek en nog meer. Dit om elkaar te waarschuwen hoe de toestand van de dijken was, want er was nog geen telefoon. Men vroeg dan: zijn er al lichten? Eén licht betekende: waarschuwing, twee lichten: spannend, drie lichten: dijk doorgebroken.
Na de oorlog is de Kamperzeedijk grotendeels afgegraven en de weg verbreed. De Afsluitdijk was gelegd in 1933 en daardoor was het gevaar voor overstromingen veel minder groot. De zgn. slaperdijk ligt er nog wel.

Trechter
Het waterschap Mastenbroek was helemaal omringd door dijken om het water van het Zwarte Water, het Zwarte Meer, de Vecht en de IJssel buiten de polder te houden. In 1980 ging het Waterschap Mastenbroek op in Waterschap IJsseldelta. IJsseldelta is het zinkputje van Overijssel, het laagste punt. Het water van de Vecht, de IJssel en het gemaal bij Zwartsluis, Zedemuiden, waar het water uit Drenthe terecht komt, komt allemaal bij IJsseldelta terecht. Dus moesten de dijken wel goed voor elkaar zijn. De Noordoostpolder en de Flevo-polder werden aangelegd. Als je op de kaart kijkt heb je eigenlijk een grote trechter naar Kampen toe. Bij Noordwesterstorm stuwt de wind heel veel water de trechter in richting Kampen en Mastenbroek. Vandaar ook de bouw van de Balgstuw bij de Ramspol.

Bron(nen): 
Bron: Albert van Ittersum, J. Kroes (knipsel uit Deltapost uit archief fam. Knol)
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit het archief van Albert van Ittersum, Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Waterschap Mastenbroek: taken

Globaal waren er rond 1945 in Nederland 1000 gemeenten en 2000 waterschappen. In 2012 zijn er nog ongeveer 300 gemeenten en 25 waterschappen overgebleven. “Het was begin en midden vorige eeuw een totaal andere openbare samenleving,” vertelt Albert van Ittersum, geboren en getogen in Mastenbroek en jarenlang dijkgraaf van Waterschap IJsseldelta waar Mastenbroek na de fusie van 1970 onder viel.
Een korte schets van de periode pakweg 1900 tot 1950 in Mastenbroek: er waren geen auto’s, geen televisies, mensen gingen niet op vakantie, de meeste mensen hadden alleen de lagere school als opleiding. Het merendeel van de bevolking van de polder was Protestants. De school en de kerk vormen nog steeds het centrum van de polder Mastenbroek.
Alles werd thuisbezorgd, zowel voor de mensen als de dieren. Het was een hele kleine wereld. Men ontmoette elkaar in Zwolle, waar op vrijdag de vee-, lappen- en warenmarkt gehouden werd. Naar Kampen ging men op maandag, want daar werd dan markt gehouden en op zondag zag men elkaar in de kerk.
In deze wereld speelde het waterschap een grote rol. Het Waterschap Mastenbroek was een heel oud waterschap van 8000 ha. groot. Voor die tijd was dat heel erg groot, het waterschap had zelfs een eigen Waterschap huis aan de Potgietersingel in Zwolle. Een secretaris en een poldermeester (technische man) waren, net als de ongeveer zes wegwerkers, in vaste dienst.
Het waterschap had de volgende taken:
- De waterkering: het beheer en onderhoud van de dijken
- De waterbeheersing. In Mastenbroek betekende dat de vele kilometers Weteringen van Oost naar West en van Zuid naar Noord in eigendom en beheer van het waterschap waren. Het waterpeil werd geregeld door middel van de gemalen, die ook beheerd en onderhouden werden door het waterschap.
- De wegen. De meeste waterschappen hadden niets van doen met de wegen, maar in Mastenbroek hoorden de wegen sinds de drooglegging onder het waterschap. Er waren veel wegen in de polder. Langs de Bisschopswetering, de Oude Wetering en de Nieuwe Wetering liep zelfs aan weerskanten een smalle grindweg.
Om dit alles te kunnen doen moesten de inwoners van de polder Mastenbroek belasting betalen, het waterschap kreeg geen Rijksbijdrage. De zgn. polderbrieven werden in het najaar door de wegwerkers rondgebracht. De polderbrieven spraken over weggelden en molengelden. De wegen
( en bruggen) kostten net zo veel als de hele bemaling, gemalen en onderhoud van de weteringen. Van oudsher hoorden de wegen in Mastenbroek bij het waterschap, dat was zeldzaam in Nederland. Het Waterschap was eigenlijk hét publiekrechtelijke lichaam van Mastenbroek. Bij de gemeente kwam je alleen om een kind aan te geven of een overlijden.

Bron(nen): 
Albert van Ittersum
tekst en foto's: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Waterschap Mastenbroek: bestuur

Waterschap Mastenbroek: bestuur
Het Waterschapsbestuur ( of dijkstoel) bestaat uit een dijkgraaf, de heemraden en de hoofdingelanden. De dijkgraaf is de voorzitter van het dagelijks bestuur, dat bestaat uit de dijkgraaf en de heemraden. De dijkgraaf is ook voorzitter van het Verenigd College (algemeen bestuur), dat bestaat uit de dijkgraaf, heemraden en hoofdingelanden. Alle inwoners van een waterschap worden ingelanden genoemd.
“Tegenwoordig kun je solliciteren om dijkgraaf te worden, vroeger moest je voorgedragen worden”, vertelt Albert van Ittersum. “Van der Wal, die toen dijkgraaf was van IJsseldelta, waar Mastenbroek toen onder viel, ging in 1980 met pensioen. Toen kwamen ze vragen of ik ervoor voelde en werd voorgedragen aan de provincie, samen met iemand anders. Ik kreeg een gesprek met de Commissaris van de Koningin van Overijssel, dat was toen de heer Niers. Dat zal in orde zijn geweest, want ik kreeg later bericht dat ik het geworden was. Als dijkgraaf wordt je beëdigd door de koningin via de Commissaris van de Koningin.
Dat was best ingrijpend, ik was boer, we hadden een gezin met kleine kinderen. Ik had andere dingen al opgezegd, zoals de gemeenteraad, omdat ik er geen tijd voor had. Tegelijk was dit iets waarvan je weet: dit komt maar één keer en nooit weer. Ik ben indertijd benoemd voor 65%, dus parttime. Ik heb toen meteen een arbeider genomen om het bedrijf voort te zetten. Ik was eigenlijk zeven dagen per week aan het werk”.
Vroeger, toen Mastenbroek nog een eigen Waterschap had, ging het anders. Het Waterschap was meer van de boeren. Zij hadden belang bij een goede waterhuishouding in de polder, zij moesten de belasting aan het Waterschap betalen en zij hadden het meeste zeggenschap. Per vijf hectare grond had je één stem, met een maximum van vijf stemmen. Hoe meer grond je had, hoe meer zeggenschap dus ook. De pachters mochten niet stemmen, dat mocht je alleen als je zelf grond bezat.
Albert van Ittersum: “het stemmen voor het waterschapbestuur was erg belangrijk. Dat had met het inkomen van de mensen te maken. De polder is bij Zwolle hoger gelegen en bij de Kamperzeedijk lager. De mensen die op hoge grond woonden, wilden ook een bestuurder van de hoogte, want die had ook belang bij een hoog waterpeil. De mensen die op lager gelegen land woonden, wilden juist het waterpeil iets lager hebben, zodat het land meer draagkracht had. Als je ruzie wilde hebben, moest je over het waterpeil beginnen! Het was zelfs zo belangrijk dat de dominee van de kerk van Mastenbroek in de vijftiger jaren in het kerkblad schreef dat het zo glad was dat de mensen niet naar de kerk konden komen, maar dat ze wel naar Zwolle toe konden om te stemmen voor het waterschap”, lacht hij. “Overigens werden er hier en daar in de polder dijkstoelhuisjes gebouwd, magazijnen waar het gereedschap lag dat nodig was om de dijken en wegen en weteringen te onderhouden. Bij Rademakerszijl staat er nog een”.

Albert van Ittersum is van 1980 tot 1997 dijkgraaf van Waterschap IJsseldelta geweest. Toen hij kwam waren er 25 mensen in dienst, toen hij vertrok waren het er 35. Albert: “als dijkgraaf ben je voorzitter van het bestuur en het bestuur is eindverantwoordelijk. Je moet de mensen kennen en weten wat er speelt. De secretaris en het hoofd van de technische dienst waren ook in vaste dienst. De secretaris gaf leiding aan het secretariaat (zeven mensen) en het hoofd van de technische dienst (vroeger in Mastenbroek poldermeester genoemd) gaf leiding aan 25 mensen van de buitendienst.
Verder ben je woordvoerder naar buiten toe, vergadert veel, zeker toen de dijkverzwaring aan de orde was heb ik veel vergaderd. De functie-inhoud is te vergelijken met het werk van de burgemeester. Ik was natuurlijk ook nog boer en bleef ook schouwheer. Dat vond ik gewoon leuk om te doen, zo praktisch bezig zijn”.
In 1970 worden dertien waterschappen rond Kampen samengevoegd, waarvan Mastenbroek de grootste is, tot waterschap IJsseldelta van 23,5 duizend hectare groot. De burger krijgt ook zeggenschap en zitting in het Waterschapbestuur. In 1997 is er weer een fusiegolf: waterschap IJsseldelta gaat op in een nieuw waterschap: Groot Salland.
Het waterschap is van een wat meer eenvoudige boerenorganisatie naar een half groot waterschap, dat wat meer ambtelijk werd, gegaan en is nu een groot ambtelijk lichaam geworden wat met zich meebrengt dat het wat verder van de mensen af staat.

Bron(nen): 
Albert van Ittersum
tekst en foto's: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Waterschap Mastenbroek: de Weteringen

Voor een goede af- en toevoer van het water in de polder was het belangrijk dat de Weteringen en sloten goed onderhouden werden. Daarvoor werden drie keer per jaar de planten van de waterkant en uit de sloten gesneden, begin juni, begin augustus, en begin oktober: de zogenoemde snijschouw. Dit werk werd door het Waterschap Mastenbroek, eigenaar van de Weteringen, aanbesteed in het voorjaar. Voor een paar honderd gulden werden mannen ingehuurd, die ongeveer twintig zeisen aan elkaar klonken, met aan beide kanten een stok en een touw. Die werden dan door twee personen steeds heen en weer getrokken, zodat de begroeiing in de sloten tot aan de oever afgesneden werd. Dat moest er dan later uit geharkt worden. Zo konden ze de helft van de wetering meenemen, ze gingen dus een keer heen en een keer terug. Rond 1950 maken de aan elkaar geklonken zeisen plaats voor de maaiboot, in eerste instantie een motorboot met een v-vormig mes dat aan een ketting over de bodem gehaald wordt. Dit werkte niet altijd even goed, vandaar dat het mes vervangen wordt door een rondgaand mes dat de begroeiing op de bodem beter afsnijdt. Rond 1970 wordt de maaiboot vervangen door de rijdende kranen op grote wielen of rupsbanden, die dicht langs de kant rijden. Deze zijn uitgerust met een groot snijdend mes dat over de bodem gaat en dat elke vier meter het afval op de kant kiept.
De zijgraven (of op z’n Mastenbroeks: zeegraven, die naast de Weteringen liepen) moesten ook in juni en augustus vrijgemaakt worden van planten. Bovendien moesten deze begin oktober uitgediept worden, de modderschouw. Dit moest gedaan worden door de boeren of ingelanden. Zij moesten maaien aan de kant waarop ze land hadden. Eén keer in de zeven, acht jaar moesten de sloten ook aan de kant van de weg door de boeren gedaan worden. Dan moesten de zoden eruit gehaald worden, want dan groeiden de wortels van de planten te ver de sloot in. De bermen aan de weg kant werden vaak gemaaid door kleine boeren uit bijvoorbeeld ’s Heerenbroek en Wilsum. Die mochten daar hooien. Maar in het najaar moesten boeren uit Mastenbroek wel zorgen dat de hele sloot schoon was. Het waterschapsbestuur kon ’s zomers een noodschouw verordenen als het spannend werd met de aanvoer of afvoer van het water. De schouw moest altijd voor een bepaalde tijd gedaan zijn.
Dan bleven nog de sloten tussen de kavels over. Deze moesten ook elk jaar vrijgemaakt worden van waterplanten en oeverbegroeiing. Deze werden om het andere jaar eind oktober gemodderd (uitgediept). Dit moesten de boeren (ingelanden) die land aan een sloot hadden zelf doen. Na de ruilverkaveling werd dit veranderd in een blokschouw: elke boer kreeg sloten toegewezen rond percelen die hij moest snijden en modderen.
Het waterschap had beëdigde schouwheren. Dit waren vaak bestuursleden of boeren die opgeleid waren en de eed afgelegd hadden dat ze dit naar eer en geweten zouden doen. Zij kwamen keuren of de schouw goed gemaakt was. Stond er toch nog hier en daar gras of planten, dan kreeg je een boete van vijf gulden. Dan moest je alsnog zorgen dat het binnen veertien dagen verdwenen was. Als je pachtboer was, dan ging de brief naar de eigenaar van de grond. Die kwam dan naar de pachtboer om te zeggen dat de schouw afgekeurd was. Dat was haast nog erger dan de boete van vijf gulden, dat was de eer van de pachtboer te na.
De schouwheren werden vroeger altijd vergezeld van een polsdrager. Als schouwheer was je beduidend hoger in stand dan de polsdrager. De polsdrager droeg de lange polsstok, want dat was te lastig en te min voor de schouwheer. Die moest de kaarten bestuderen van de sloten waar hij moest schouwen om te zien van wie het land was en allebei, dat ging niet. De schouwheer keurde het ene jaar de ene sloot en het andere jaar de volgende. Hij moest overigens wel zelf over de sloot springen met de polsstok.

Bron(nen): 
Albert van Ittersum
tekst en foto's Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Een tankgracht door polder Mastenbroek

Dat de Tweede Wereldoorlog z’n sporen in het landschap heeft achtergelaten, zal iedereen beseffen. De meesten zullen denken aan de bunkers in het landschap, anderen wellicht aan het centrum van Rotterdam dat een complete metamorfose onderging als gevolg van de verwoestingen van het bombardement op de stad.
Een tankgracht is een minder bekend én minder opvallend verschijnsel. Zeker daar – gelukkig – de begeleidende prikkeldraadversperringen al lang het veld hebben geruimd. De meeste inwoners van Stadshagen zullen dan ook niet weten dat er door hun stadsdeel - misschien zelfs wel voor hun deur – een dergelijke tankgracht loopt.

De tankgracht in de polder Mastenbroek maakte deel uit van een verlenging van de Westwall, een verdedigingslinie vlak achter de Duitse westgrens. De Westwall liep van Basel naar Emmerich. Na de bevrijding van Parijs door de geallieerde troepen besloot Hitler eind augustus 1944 de Westwall verder te versterken en via de zogenaamde IJssellinie door te trekken tot aan het IJsselmeer. Langs de gehele oostelijke oever van de IJssel werden stellingen en andere militaire werken aangelegd. Zwolle werd versterkt door middel van tankgrachten, muren, loopgraven, mitrailleurnesten en kazematten tot in het hart van de stad.
De aanleg van deze verdedigingswerken stond onder leiding van de Organisation Todt, een Duitse organisatie die zich sinds 1943 ook in Nederland bezighield met verschillende militaire bouwwerken. De Organisation Todt maakte daarbij gebruik van grote aantallen dwangarbeiders. Zo ook in Zwolle en omgeving.

Op woensdag 13 september 1944 werden de burgemeesters van Zwolle en Zwollerkerspel geconfronteerd met de Duitse eis honderden mannelijke arbeidskrachten te leveren. Beide burgemeesters weigerden hieraan mee te werken en doken onder. De vrijdag daarop werden aan het eind van de middag proclamaties aangeplakt in de stad. Alle mannelijke ingezetenen tussen de 18 en 45 jaar moesten zich om 18.00 uur melden om graafwerk te verrichten. Spade, schop of houweel moest worden meegenomen. Mannen riskeerden strenge straffen als ze zich onttrokken aan de werkzaamheden.
Met de honderden burgers die zich vervolgens meldden, waren de Duitsers echter niet tevreden. In de nacht van 15 op 16 september werd daarom een razzia in de stad gehouden. Mannen werden huis aan huis meegenomen en ondergebracht in de Ambachtschool, de Celeschool en de Grote Sociëteit, waarna ze in ploegen werden ingedeeld om te gaan graven. De volgende ochtend vertrokken ze naar Westenholte waar ze gedwongen werden een 12 tot 15 meter brede gracht te graven, die kwam te lopen van de IJsseldijk nabij het Zalkerveer tot aan de Rademakerszijl bij het Zwarte Water. De gracht, die zo’n drie meter diep werd, is duidelijk te zien op een luchtfoto van de RAF, genomen in april 1945. Zie foto 1.

De verdedigingslinie bestond niet alleen uit militaire werken als tankgrachten, loopgraven en mitrailleurnesten. In geval van acute dreiging zouden delen van het land zelfs geheel onder water worden gezet, om zo een barrière te vormen tegen oprukkende geallieerde troepen.
Na de luchtlandingen van de geallieerden bij Arnhem en Nijmegen op 17 september 1944 steeg de spanning in Zwolle. Er werden extra gravers aangevoerd, opgepakt tijdens razzia’s in Hengelo, Oldenzaal, Enschede en andere Twentse plaatsen. Ook gevangenen uit kamp Amersfoort werden te werk gesteld aan de IJssel. Ondanks het uitblijven van een doorbraak van de geallieerden naar het noordoosten, groeide de angst dat ook om Zwolle zwaar gevochten zou worden. De situatie was naar oordeel van de Duitse militaire autoriteiten zo dreigend, dat de polders Koekoek en Mastenbroek werden geïnundeerd.

Op 21 september werd van Duitse zijde het bevel gegeven de polder Mastenbroek onder water te zetten. Ondanks een sabotagepoging werden op zaterdag 23 september de sluizen opengezet en kon het buitenwater ongehinderd de polder binnenstromen. Het water steeg maar langzaam. In eerste instantie bleven de boerderijen op de terpen droog. Een maand na het openzetten van de sluizen waren echter alleen de hoge gronden bij Wilsum, Uiterwijk en ’s-Heerenbroek nog vrij van water.

Op 14 april 1945 werden Zwolle en IJsselmuiden door de geallieerden bevrijd. Het bestuur van het waterschap ging meteen voortvarend aan de slag. Nog voordat Kampen was bevrijd, was men begonnen met het droogmalen van Mastenbroek. Op 17 mei 1945 bereikte het water in de polder zijn normale peil en kon worden begonnen met het herstellen van de schade. De oorlog was voorbij.

Intussen is de tankgracht in de polder Mastenbroek bij de aanleg van de nieuwbouwwijk Stadshagen voor een deel vergraven en gedempt. Zeer waarschijnlijk omdat ten tijde van de planvorming niet bekend was dat het hier om een bijzonder element in het landschap ging. Dit is jammer; in de eerste plaats omdat de gracht in de woonwijk zowel ecologisch als ruimtelijk een mooie verbinding van het Zwarte Water naar de IJssel had kunnen vormen. Maar bovenal omdat de gracht op zich een monument is voor de gravers van weleer.

Literatuur

Hove, J. ten. Geschiedenis van Zwolle. Waanders Uitgevers, Zwolle, 2005.
Ribbens, K. Bewogen jaren; Zwolle in de tweede wereldoorlog. Waanders Uitgevers, Zwolle. Stichting IJsselakademie kampen, 1995. Publikatie van de IJsselakademie nr.89.
Stalknecht, H.A. “De inundatie van Mastenbroek in 1944”, in: Omarmd door IJssel en Zwarte Water. Jaar, etc?
Topografische Dienst Emmen voor kaartmateriaal

Bron(nen): 
Trudy van Es

Pagina's

Subscribe to RSS - water