sluiten

Verhaal: Meiden en knechten, werk in huis

’s Morgens om acht uur staan de dienstmeisjes in Mastenbroek klaar om in hun werkhuizen aan het werk te gaan. Meestal werken ze door tot een uur of vijf, zes in de middag. Tussen de middag wordt er warm gegeten, soms moeten ze het koken. Soms blijven ze ’s avonds brood eten, als het laat is geworden. Dick v.d. Kolk-Hollander vertelt: “op één adres kreeg ik brood met lekker dik boter erop, ik wist niet wat me overkwam! Zo lekker!”

De was
Daar had ze dan vaak ook hard voor gewerkt. Op maandag werd de was gedaan in de wasketel of fornuispot. Water voor de witte was kwam vaak uit de put. Als je geen goede put had, leverde de melkfabriek schoon water in de melkbussen. Bonte was werd ook wel aan de stappe, een houten vlonder aan de Wetering, gewassen en gespoeld.
In het laatste zeepwater werden de klompen van de gezinsleden vaak schoongemaakt. “We zetten ze te drogen op het kippenhok,” weet Dick te vertellen.
Op vrijdag gingen de kinderen allemaal om de beurt in bad, in hetzelfde water. Ook dat deed het dienstmeisje. Verder hield ze binnen de boel schoon.

Werk in het voorhuis
“Ik werkte bij een heel groot gezin, waar ieder kind zijn eigen taak had. De boerin was heel rustig en er kon veel. Op een vrijdag waren de boer en zijn vrouw naar een begrafenis. Ik had ’s morgens de keuken gedaan, alles mooi schoon. De rode vloer (ook wel ‘roodland’ genoemd) gedweild en de zware, ruwe kokosmatten uitgeklopt. Net na de middag kwamen de boer en boerin terug van de begrafenis en ze hadden nog wat overgebleven broodjes meegenomen voor de kinderen. Die aten ze lekker aan tafel op. Maar ze zaten ook te kruimelen… op de vloer waar ik zo druk mee was geweest. Ik vond het helemaal niet leuk en vertelde het thuis aan mijn moeder. Maar die zei nuchter: jij hebt het schoongemaakt en dan is het goed!”

Werk op het erf
De deel aanvegen en het grind aanharken was ook een taak voor het meisje. Als je werkhuizen had, zoals Dick v.d. Kolk, dan hoefde je als meid niet mee om te melken. Was je intern, dan moest dat vaak wel. Wel moesten de meiden altijd de melkbussen, zeven en emmers schoonmaken. Soms moesten ze met zand geschuurd worden totdat ze blonken. Maar meestal werd er soda gebruikt. Dit gebeurde in de schuur of voor in de stal, net waar de pomp was.

Bron(nen): 
Bron: Dick v.d. Kolk
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief Roelie Kok, Bernard Reuvekamp
sluiten

Verhaal: Mastenbroek één groot bomengraf

“Voordat Mastenbroek ontstond heette het ook wel ‘Woud van Ongenade’, niet alleen omdat er wilde dieren leefden maar ook omdat er onbarmhartige mensen woonden,” aldus J. Kroes van de Nieuwe Wetering die zich in de historie van Mastenbroek verdiept heeft, in een interview in 1992.

“In 693 was er een aardbeving die gepaard ging met een vloedgolf uit de Noordzee, die gevolgen had voor het dit gebied. Het hele bos werd door natuurgeweld geveld. Het bos werd moeras en in het stilstaande water ontstond planten- en struikengroei, waardoor het veen zich begon te ontwikkelen. Tot het jaar 1877 overstroomde de polder maar liefst 22 keer bij stormrampen.

De bisschop van Utrecht, Jan van Arkel, bond in 1363 de strijd met het water al aan: hij liet een ringdijk om Mastenbroek heen aanleggen ter bescherming. Ook was deze bisschop de eerstverantwoordelijke voor de verkaveling van het gebied. Na de indijking en verkaveling werden er ook meer boerderijen gebouwd, vooral langs de rand van de polder.”

Werden de boerderijen in het begin gewoon op het maaiveld gebouwd, als gevolg van de vele overstromingen ging men de hoeven op terpen bouwen. Toen hij zelf graafwerkzaamheden uitvoerde, stuitte hij op restanten van vroegere boerderijen. Het ging om brandlagen. In één daarvan trof Kroes een speerpunt aan, die afkomstig bleek te zijn van de roofridder Zweder van Voorst, die vele eeuwen geleden de boeren in Mastenbroek beroofde. Wanneer de boeren niet wilden meewerken, werden zij gebrandschat, wat inhield dat de boerderijen in brand gestoken werden.

De graafwerkzaamheden toonden verder aan dat tot 1950 de terp, waarop ook nu nog de boerderij van Kroes staat, acht keer is verhoogd, elke keer met 30 centimeter. Kroes is ervan overtuigd dat Mastenbroek altijd op haar hoede moet blijven voor het water. Hij wijst op 1988, toen het water in de IJssel zo hoog kwam te staan dat het kritiek werd voor Mastenbroek. De oorzaak is volgens Kroes de kanalisering, de drang in Nederland om smelt- en regenwater zo snel mogelijk af te laten vloeien naar de Noordzee.

Bij de ontwikkeling en het bouwrijp maken van de wijk Stadshagen, kwam een heel veenbos naar boven. De Zwolse Stadsarcheoloog Hemmy Clevis (zie foto) zegt eind jaren ’90 in een interview dat het ‘heel uniek is in Nederland dat zo’n groot veenbos in oorspronkelijke staat uitgegraven is’. Door een storm of overstroming aan het begin van onze jaartelling is het eiken- en elzenbos omgevallen in de zachte veengrond en afgedekt door een dikke laag klei, waardoor het perfect bewaard is gebleven. “Boomresten en veenbodem in deze originele combinatie kunnen heel veel duidelijk maken. Tot en met een vrij nauwkeurige klimaatreconstructie aan toe,” zegt één van wetenschappers die zich destijds in deze opgraving verdiept heeft in hetzelfde krantenartikel. Ook het landschap en met name de flora van rond het begin van de jaartelling kan veel beter geduid worden. Uiteindelijk is de opgraving weer afgedekt met grond en bouwzand en is de wijk Stadshagen erop gebouwd.

Bron(nen): 
Krantenartikelen uit archief Hannie Knol
Auteur: Annet Jonker
Foto: bij krantenartikel / Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Zelfvoorzienend op het eigen erf

Het erf was vroeger een heel belangrijk onderdeel van het boerenbedrijf en was met veel hout beplant. Dit leverde het benodigde bouwmateriaal, het gebruikshout en de brandstof. Maar het had ook nog tot taak om zoveel mogelijk te beschermen bij stormvloeden. Ook riet werd zoveel mogelijk op eigen erf geteeld.

Verder was een belangrijk gedeelte van het erf voor bouwland of tuin bestemd, waar het benodigde voedsel en fruit verbouwd werden. Toen de aardappel kwam, ging men die op eigen erf verbouwen en dit vormde samen met de vele bonen die men zelf verbouwde een belangrijk onderdeel van het voedselpakket. Er is ook nog een tijd geweest waarin ieder bedrijf zijn eigen vlas verbouwde voor de benodigde kleding. De wol had men van de schapen en spinnen hoorde er gewoon bij. Elk bedrijf was zoveel mogelijk zelfvoorzienend.

Met gras en hooi werden de koeien, paarden en schapen gevoed. Het zaad dat in de winter uit het hooi kwam werd gezeefd, met water of karnemelk vermengd en aan de varkens gevoerd. ’s Zomers moest het vee, dat alleen voor eigen behoefte gehouden werd, zoveel mogelijk de eigen kost zoeken op het land.

De melk werd tot boter bereid in houten emmers, vaten en kuipen en vanzelfsprekend de houten karn. De boter werd in vaatjes verpakt en in de kelder, die meestal aan de noordkant van de boerderij gebouwd was, bewaard. Veel van de boter werd verkocht en per trekschuit naar de markt in Zwolle of Kampen vervoerd. Daar werd ze gekocht door opkopers die het meeste weer vervoerden naar de markt in Amsterdam. Vooral in het midden van de polder is dit lange tijd de belangrijkste bron van inkomsten geweest.

Ieder bedrijf had naast het eigen gezin veel personeel omdat alles met de hand moest worden gedaan. In de zomer werd dit vaste personeel nog aangevuld met de hannekemaaiers of pikmeiers, zoals ze in deze streek genoemd werden. Ze zwermden in Nederland overal uit om enkele weken gras te maaien bij de boeren. De twee achterste banken in de kerk van Mastenbroek herinneren er nog aan, want dit waren de pikmeiersbanken. De andere zitplaatsen in de kerk waren verhuurd.

Met hard werken en sober leven vonden de mensen hier een bestaan, ook wel eens weer afgewisseld met wat betere tijden. Veel ellende en leed hebben de bewoners meegemaakt, vooral door de stormvloeden, die telkens weer toesloegen. Het is wel gebeurd dat twee keer in één jaar alles onder water liep, dat daarbij vele mensen en dieren het leven lieten en dat soms alles door de golven werd weggeslagen.

Bron(nen): 
J. Kroes, krantenknipsel Deltapost archief Hannie Knol
Auteurs: J. Kroes/Annet Jonker
Foto: J. Kroes/Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Schaatswedstrijden en ongelukken

Als de weteringen ’s winters dichtgevroren waren, pakten veel mensen de schaatsen en maakten soms hele tochten. Van Hasselt naar Kampen bijvoorbeeld. Hannie Knol herinnert zich dat de Hasselterwetering onder de bruggen van ’t Vosje richting Hasselt meestal niet helemaal dichtvroor.

Af en toe werd er bij Kruisvliet een schaatswedstrijd georganiseerd. Soms alleen voor de schoolkinderen, maar soms ook voor volwassenen. In de polder, waar iedereen elkaar kende, wist men ook wel van elkaar wie goed kon schaatsen en dus een beoogde winnaar was.

In de jaren 50 van de vorige eeuw was er ook een schaatswedstrijd georganiseerd. Veel mensen, zowel boeren als knechten, gaven zich op en iedereen verwachtte dat Siem Bergman wel zou winnen. Hij schaatste bijna altijd iedereen er uit. Toch schaatste deze keer een knecht nog beter en Siem belandde op de tweede plaats. De favoriet was tweede geworden en daar was hij niet zo blij mee.

Toen de prijzen uitgereikt werden stond hij iets te drinken. Toen hij naar voren geroepen werd om de tweede prijs in ontvangst te nemen, maakte hij niet zoveel haast. Zijn naam werd voor de tweede keer afgeroepen en hij zei: “Rustig maar, het vermaak gaat voor de zaak!”

Over de weteringen in Mastenbroek waren verschillende houten bruggen waar je als schaatser flink uit moest kijken. Onder de bruggen was het ijs niet altijd even dik, vooral bij de Hasseltse Wetering stond er vaak links of rechts nog water. Het was zaak om flink vaart te houden, dan ging het meestal wel goed. Maar om onder de brug door te komen, moest je ook flink bukken. Je stootte vaak je hoofd en er lagen dan ook geregeld kleine plasjes bloed.

Een echt ongeluk gebeurde er een keer bij Oosterholt. Iemand (die niet uit de polder kwam) stootte daar zijn hoofd zo hard tegen de brug dat hij er een hersenschudding of schedelbasisfractuur aan overhield.

Bron(nen): 
Hannie Knol
Auteur: Annet Jonker
Foto's: familie Bergman, Knol, V.d. Kolk
Hoort bij locatie: 
sluiten

Verhaal: Gevlucht naar de kerk

In de 18e en 19e eeuw telde de Mastenbroeker kerkelijke gemeenschap 700 tot 750 zielen. In 1747 werd de kerkenraad snel vervangen, mogelijk heerste er een epidemie. In 1832 was er een cholera epidemie.

In 1825 was de laatste grote overstroming. De bewoners van de polder brachten één tot twee etmalen op zolders en in hooibergen door. Meer dan 50 bewoners van de polder verdronken. De pastorie en het kostershuis werden eveneens zwaar getroffen.

In de kerk stond het water 1,64 meter hoog. Deze hoogte wordt tot op de dag van vandaag aangegeven op een pilaar in de kerk, aan de kant van de consistorie. Toen redden Hendrik Timmerman met zijn gezin en twee knechten zich door te vluchten in de op zijn hoge terp staande kerk en tenslotte klommen ze op een van de balken in de kerk. Zij overleefden!

Bron(nen): 
Hannie Knol, krantenartikel augustus 2000
sluiten

Verhaal: Fontein vanaf de maaiboot

Als Willem Sleurink, één van de wegwerkers in de polder Mastenbroek, op een ochtend in zijn maaiboot stapt om weer aan het werk te gaan, schrikt hij vreselijk. Als hij de boot aan heeft geslingerd, spuit er een fikse straal water uit de pijp. Gelukkig doet de motor het nog wel. Hij besluit om vanmiddag, na het maaien van de bodem en de oevers van de Weteringen, in de buurt maar eens rond te vragen. Kwajongens!

Een eind verderop ziet hij een nest van een waterhoentje. Even kijken of er ook eieren in liggen, dan heeft hij zo meteen een lekker gekookt eitje tussen de middag. Ja hoor, er liggen nog eieren in. Willem neemt er één uit, die hij in de bak legt die boven op de motor staat en waar het hete water in komt dat de motor gekoeld heeft. Dat zal straks wel smaken.

Als hij ’s middags weer bij de plek komt waar de boot ’s nachts altijd ligt, loopt hij even naar de boerderijen die in de buurt staan. Maar de boeren daar weten van niets en hun kinderen zijn niet thuis…

Sleurink zat ook wel eens op de wals. Eind jaren '50 werd er aan de Milligersteeg grind gestort en dat werd aangereden met een wals.

Bron(nen): 
Hannie Knol, Siem van Dijk
sluiten

Verhaal: Wolfshagen

De boerderij Wolfshagen heeft behoord bij landgoed of Havezate Wolfshagen. Een eindje verderop in het land heeft dit landhuis gestaan met er om heen wat boerderijen, die richting IJsselmuiden voor bescherming zorgden. Alleen Wolfshagen is daarvan overgebleven. Net als in de rest van de polder staat ook de boerderij Wolfshagen op een terp. Het achterhuis was lange tijd van hout. Hout is lichter dan steen en zakt dus minder weg in de (veen)grond. De familie Brinkman kocht de boerderij indertijd van Kamphof, met ongeveer acht bunder land erbij. Het zou kunnen dat de boerderij eerst andersom heeft gestaan. In het achterhuis zijn later gangen, gewelven en een kelder in de grond gevonden. Men zegt dat er heel vroeger een eindje verderop naar het oosten een watermolen heeft gestaan.
Toen in 1932 de aanleg van de Afsluitdijk klaar was, had de polder Mastenbroek veel minder van het water te vrezen. In 1973 laten Henk en Mien Velthuis, die dan op Wolfshagen wonen, het houten achterhuis vervangen door stenen muren op te metselen, het te verlengen tot 26 meter en er een stuk nieuw rieten dak op te leggen.

Spaanse griep
Dien Brinkman, die lang op Wolfshagen gewoond en gewerkt heeft vertelt: “Mijn vader, Jan Brinkman, is al jong overleden. Hij stierf in 1919 aan de Spaanse griep. De ene week was hij nog op de veemarkt, de andere week was hij al overleden. Hij was nog maar veertig jaar. Ik zat in Hasselt op school, dat was maar tien minuten lopen. We kregen les bij de fietsenmaker omdat er Franse soldaten in onze school ingekwartierd waren. Het was immers de tijd van de Eerste Wereldoorlog? Nederland was wel neutraal, maar er was mobilisatie en de soldaten moesten ergens blijven. Wij kregen daarom les bij een fietsenmaker.
Buurman Koetsier kwam mij van school halen omdat mijn vader overleden was. Ik was toen zeven jaar en moest een zwarte jurk aan en een zwarte strik in het haar. Vader werd met de wagen naar het kerkhof gebracht. Mijn moeder was zwanger van Jan, het vijfde kind”.

Moeder hertrouwt
“Op de boerderij werd mijn moeder geholpen door Gradus Velthuis, die altijd al graag bij ons kwam en regelmatig bij ons werkte. Hij kwam vaker en langer, mijn moeder kon niet zowel de huishouding als de boerderij draaiende houden. Het klikte wel tussen mijn moeder en Velthuis en mijn moeder zei: “dan moet Velthuis maar blijven”. Toen zijn ze getrouwd, een jaar nadat mijn vader overleden was. Ze kregen samen nog vijf kinderen.”

Engelse ziekte
Als Grada Velthuis, een mooi klein krullenkopje, ziek wordt als ze twee is ziet het er niet goed uit. “Ze kreeg hele dikke polsen,” herinnert Dien Brinkman zich. “Buurvrouw Koetsier zei: ze moet bruine suiker nemen. Maar het hielp niet, ze overleed aan de Engelse ziekte. Vader Velthuis wilde niet dat een eventueel volgende baby weer naar hem genoemd zou worden, dat zou hem teveel aan Grada doen denken.”

Meehelpen op de boerderij
Dien heeft als oudste kind veel meegeholpen op de boerderij. Als ze ongeveer zestien jaar is, haalt zij ’s morgens om vijf uur de paarden uit de wei en spant ze in. Dan kan haar vader meteen vertrekken om gras te gaan maaien. Dien kruipt dan nog lekker weer even in bed, tot ze eruit moet om samen met haar moeder en zussen de dertien koeien te melken. Als ze dan naar haar vader toegaat om koffie of thee te brengen, gaat zij het weiland rond met de paarden als haar vader even rust en koffie drinkt. Gelukkig zijn het hele makke paarden, Dien kan er alles mee.
Dien helpt ook altijd met wassen. Ze weet nog goed dat ze de bonte was altijd vanaf de stappe in de sloot moet spoelen, zomer en winter. ’s Winters wordt er een wak in het ijs gemaakt om de was te spoelen. “Ik vergeet nooit meer die koude handen!”
Het water uit de put kan niet gebruikt worden, daar zit roest in. Voor de witte was komt er daarom schoon leidingwater terug in de melkbussen, dat wordt door de melkfabriek verzorgd.

Land onder water
In 1944 zetten de Duitsers de polder onder water. Ook het land en de weg bij Wolfshagen staat blank. Ze gebruiken een hek om naar de weg te komen. Als Diens zus in 1945 trouwt moet ze met een bootje vanaf het huis naar de weg gevaren worden en lopend naar de kerk in Hasselt. En omdat de brug over het Zwartewater ook nog kapot is, moet ze ook daar met een bootje overgezet worden.

Verkering: een wereldreis
Als Henk Velthuis en Mien Mensink verkering krijgen, is het nog niet zo gemakkelijk om elkaar regelmatig te zien. Eén keer in de drie weken reist Henk naar Tubbergen of Mien naar Mastenbroek. Met achtereenvolgens de fiets, de bus, de trein, de bus en weer de fiets zijn ze een hele tijd onderweg: twee-en-een-half uur. Maar natuurlijk hebben ze het er graag voor over!

Geen stroom
Als Mien verkering krijgt met Henk Velthuis, is er nog geen stroom op Wolfshagen. Omdat er maar één boerderij staat, is het voor de gemeente Zwollekerspel te onrendabel om elektriciteit aan te leggen. Wolfshagen ligt maar een steenworp van Hasselt af, maar behoort niet tot die gemeente. Mien: "ik had van alles, een mixer, een strijkijzer, maar kon niks gebruiken omdat er geen stroom was." Als de stadsboerderij van de familie Moed afbrandt, krijgt Moed een vervangend perceel grond aangeboden aan de Wolfshagenweg. Hij wil daar wel bouwen, maar bedingt dat er ook water en elektriciteit aangelegd wordt. En dan profiteert Wolfshagen mee: ze krijgen daar ook water en stroom. Het is 1963!

Riet snijden
Zoals wel meer boeren in de Mastenbroeker polder huren ze van Wolfshagen ook een stuk land waar riet op groeit. Dat riet wordt in de winter, als de grond hard bevroren is, met de zeis gemaaid. Het stuk land waar ze riet halen ligt aan het verlengde van de Nieuwe Wetering, richting het Zwarte water.
Als het riet gemaaid is wordt het in kleine stapeltjes gebonden en op elkaar gelegd om te drogen. Als het goed weer is, wordt het opgehaald en komt het bij de boerderij te liggen met een kleed er over, zodat het niet wegwaait. Op een mooie dag in maart zet de boer dan de greep met de steel in de grond zodat de tanden omhoog staan. Het riet wordt dan tussen de tanden doorgehaald, zodat de het blad van het riet afgaat.
Het wordt dan weer in bosjes gebonden en op gestapeld, weer met een kleed erover weggelegd. In de winter wordt het gebruikt om gaten in het dat te stoppen. Wat over is wordt verkocht aan anderen.

IJspegels
De strenge winter van 1979 gaat ook Wolfshagen niet ongemerkt voorbij. Er moet een shovel komen om de sneeuw te schuiven zodat de bewoners in en uit kunnen. Ook komen er ijspegels aan de rand van het rieten dak te hangen, die groeien en langer worden totdat ze de grond raken. Mien Velthuis: “het was net of we in een iglo woonden, het was gewoon schemerdonker in huis. Henk heeft de pegels kapot getikt, anders zou het rieten dak kapot gaan. Die ijspegels, dat was nog wel een heel gewicht!”

Hartoperatie
Als Henk eind 1978 problemen met zijn hart krijgt, moet hij kiezen waar hij geopereerd wil worden, in Genève of in Amerika. Als hij dit aan het overwegen is, komt het nieuws dat in 1979 een hartoperatie ook mogelijk wordt in Utrecht. In overleg met de artsen mag hij zo lang wachten. Hij is één van de eerste mensen die in Nederland aan het hart geopereerd wordt. Hij mag zich niet meer lichamelijk inspannen. Omdat er geen opvolger is verkopen Henk en Mien uiteindelijk in 1989 Wolfshagen aan Van der Weerd uit Grafhorst.

Wijnvoorraad Grand Hotel Wientjes ‘ondergedoken’
Als de Duitsers in de oorlog dreigen de IJsselbrug op te blazen, besluit de heer Wientjes van Grand Hotel Wientjes in Zwolle om zijn wijnvoorraad en vruchten in blik uit Zwolle weg te brengen. Hij vraagt de familie Brinkman aan de Wolfshagenweg of deze spullen bij hen in de kelder mogen.
Gerrit Brinkman en zijn zussen Dien en Anna vinden dat prima, en zo worden de flessen wijn en blikken met vruchten in één van de grote kelders onder Wolfshagen opgeslagen. Ze hadden daar een grote melk- en een grote aardappelkelder. Met paard en wagen haalt Gerrit Brinkman de spullen uit Zwolle op.
Als de Duitsers vervolgens in 1944 de Mastenbroekerpolder onder water zetten om de geallieerden te beletten er te landen, loopt ook de kelder van Wolfshagen onder water. Het gevolg is dat de blikken allemaal verroesten.
Als Anna Brinkman van Wolfshagen vlak na de oorlog (8 mei 1945) trouwt is het groot feest. Van Wientjes mogen de bruiloftsgasten zo veel wijn drinken als ze willen…
Later werd de rest weer teruggebracht naar Zwolle.
Deze anekdote komt boven water als Grand Hotel Wientjes ter gelegenheid van haar 75-jarig bestaan de Zwolse bevolking in de ‘Regio IJsselmond” vraagt om verhalen rondom het Hotel. Het verhaal van Marietje Reuvekamp werd als leukste verhaal uitgekozen en gepubliceerd in de uitgave van ‘Regio IJsselmond’ van 1 december 2004.

Bron(nen): 
Dien Brinkman, Mien Velthuis, Bernard Reuvekamp, Marietje Reuvekamp
Auteur: Annet Jonker
Foto's: Privé archieven fam. Brinkman, Velthuis, Reuvekamp, Knol
sluiten

Verhaal: Voer voor het vee in de polder 1945

Als de Polder Mastenbroek in april 1945 bevrijd wordt, staat het land nog steeds onder water. Het gemaal moet aangezet worden om de 8000 hectare land droog te pompen. Maar… er is geen brandstof. In de laatste Oorlogswinter was er aan alles een gebrek, ook aan brandstof. De kolen van het gemaal zijn verdwenen… Daarom koopt het polderbestuur stro, zodat het vuur in de ketels van het gemaal kunnen branden. Dat stro komt per schip naar Genemuiden en de boeren moeten helpen om het bij het gemaal te krijgen.

Vee elders onderbrengen
Als het land drooggemalen is, kunnen de beesten nog niet direct naar buiten: er groeit immers nog niets. De Rijksdienst Landbouwherstel, opgericht door de Nederlandse regering in augustus 1945, houdt zich bezig met het beheer van landbouwgronden en het afhandelen van bezettingsschade. Hier valt ook onder water gezet land onder. De Rijksdienst brengt vee onder brengen bij boeren die aan de rand van de polder wonen en wiens land droog gebleven is. Niet alle boeren werken vrijwillig mee, soms moet er enige dwang uitgeoefend worden. Er gaat vee uit Mastenbroek naar de Mandjeswaard en naar het Kamper eiland. Waarschijnlijk wordt dit door de overheid vergoed.

Voer voor het achtergebleven vee
Een ander probleem is het voer voor de koeien die in Mastenbroek achtergebleven zijn. Er groeit nog niets in de polder en omdat de polder in september 1944 onder water gezet is, is er ook minder geoogst. Het bestuur van de ‘Stoomzuivelfabriek Genemuiden’ in Genemuiden regelt eind mei, begin juni met de Rijksdienst voor de Noordoostpolder dat er veevoer voor de boeren in Mastenbroek geleverd wordt. De stoomzuivelfabriek huurt 30 ha. rode klaver voor zes boeren van de Kamperzeedijk. Zes boeren van de Nieuwe Wetering kunnen hooien bij Kuinre. Dat is wel een hele onderneming: twee boerenwagens met daarop maaimachines en daarachter twee hooimachines (gecombineerden) vertrekken naar Kuinre. Voor de wagens lopen twee paarden. Een moeizame tocht omdat de wagens de hele winter in het water hebben gestaan. De boeren leveren allemaal man-, paardenkracht en wagens aan. Via ‘De Krieger’ naar Vollenhove, dan de polder in over de nieuwe weg die ongeveer evenwijdig liep met de oude weg over Blokzijl en Blankenham richting Kuinre. Er gaan ook fietsen mee, want op zaterdag gingen de mannen weer naar huis, naar de Kamperzeedijk. De paarden konden dan bij een ‘directieboer’ blijven. Een directieboer had het opzicht over 500 ha. Door de week eten en slapen de mannen in kamp Luttelgeest 2.
De rode klaver staat een halve meter hoog! De mannen maaien het en omdat het prachtig weer is is de klaver met twee, drie dagen droog. Het wordt aan mijten gezet, onder de begeleiding van een deskundig mijter die het werk goed in de hand houdt. Na twee weken staan er maar liefst vijf grote klavermijten! In het najaar wordt de klaver in balen van 50 kg geperst en met de hulp van legerwagens naar Mastenbroek gebracht.

Land voor de pinken
Voor de pinken heeft de Genemuider Stoomzuivelfabriek, net als de andere ‘melkfabrieken’ die de melk van de boeren uit de polder afnemen, land geregeld in de polder. Een ploeg ‘verzorgingsmannen’ gaat alvast naar de polder om de weiden daar ‘in het draad te zetten.’ Deze mannen blijven ook in de polder om voor de pinken te zorgen. De pinken worden voorzien van een schets met aftekening, een blikje in het oor en de afkorting van de voor- en achternaam van de eigenaar wordt in de hoeven gebrand. Dan worden de pinken met de veeboot van de familie Visscher (de Pieten) naar Kuinre gevaren. Vanaf Kuinre worden ze nog een paar kilometer verder gedreven naar de klaverweide.

Het vee weer terug
Toch is het vee niet lang in de polder geweest. Eind augustus 1945 komt het bericht dat er pinken uitgebroken zijn in dat ze in “het Lemster Hop” lopen, een gebied tussen Kuinre en Lemmer. Om verdere moeilijkheden te voorkomen geeft het bestuur van de Genemuider Stoomzuivelfabriek opdracht om het jongvee terug te halen. De pinken worden bij elkaar gedreven en over dezelfde route naar huis gebracht. Tussen ‘de Noorde’ en het veer worden de pinken tegengehouden. In zes of zeven vaarten worden de 500 pinken overgezet en tijdelijk ondergebracht op de algemene weide aan de Achterweg in Genemuiden. De volgende dag halen de eigenaren ze daar op.
Dat het een hele tocht was om het vee lopend uit de polder op te halen, bleek wel dat verschillende boeren de klompen versleten hadden en op kousenvoeten het laatste stuk naar huis liepen.

Bron(nen): 
Bron: Peter van der Horst
Foto: internet
sluiten

Verhaal: Het eerste zwembad van Mastenbroek

“Pappa, mogen we er al in?” “Nee meisje, ik ben nog lang niet klaar. En het is ook nog te koud, het moet eerst zomer worden,” antwoordt Harm Landman. Hij glimlacht als hij het teleurgestelde gezichtje van dochter ziet. Hij begrijpt het wel, het is ook warm vandaag. Maar het is nog maar eind april, echt te vroeg voor zwemmen.

Zwemmen in een schoon zwembad
Even later zwaait de modderbeugel, gevuld met modder, weer over zijn schouder en gooit hij de modder op de slootkant. Hij is bijna klaar. Hij kijkt even opzij, naar de twee palen die hij in de grond geslagen heeft. Tot zover gaat hij, dat is genoeg. Volgende week maar twee sleepkarren met schoon zand regelen en dat er in werken, dan kunnen ze van ’t zomer het water weer in, in de sloot naast hun huis. Zijn vrouw zorgt er altijd voor dat de meisjes een ‘zwempakje’ hebben: ze naait de roze onderjurkjes, die te kort geworden zijn, tussen de benen dicht en klaar is kees. Wat een plezier hebben ze zomers, als het warm is, van deze plek in de sloot. Zelf gaat hij er ook graag even in, al kun je natuurlijk niet echt zwemmen. Het is ondiep, de kinderen kunnen overal staan en je kunt net vier slagen heen en vier slagen terug zwemmen. Maar het is zo heerlijk fris na een dag hard werken!

Nat pak
De kinderen in de polder zijn gewend aan de sloten en het vele water. Ze weten precies hoe ver ze moeten springen om geen natte voeten te halen. Soms komen er weleens kinderen logeren of vriendjes of vriendinnetjes spelen. Natuurlijk is het dan leuk om slootje te springen en te weten dat het vriendje of neefje na maximaal twee keer natte voeten heeft!

De kavel waar het huis van de familie Landman op staat is smal en wordt omzoomd door sloten. De Milligersteeg loopt aan de ene kant vlak langs het huis, aan de andere kant is een sloot waar een smalle plank over ligt, zodat Harm snel bij zijn vee is dat in het land aan de andere kant van de sloot weidt. De kinderen Landman zijn ook aan de smalle plank gewend, gewoon je ene voet vóór de andere zetten en niet ernaast.

Boze tante
Ook heeft Harm Landman een wipwap gemaakt naast het huis. Hij staat vlakbij de sloot en is niet al te stevig. Als neefje Gert uit Breda met zijn ouders op bezoek komt, gaan ze natuurlijk ook op de wip en Gert wordt met een boog de sloot in gelanceerd. De meiden lachen en gillen en vrouw Landman komt snel aangelopen met de ragebol, waarmee ze Gert weer aan land trekt. Ze heeft alleen geen droge kleren voor hem, dus trekt ze hem een jurkje aan van één van de meisjes. O, wat is tante boos op ‘de meisjes Landman.’

Bron(nen): 
Willy Post - Landman, Jantina Landman
Auteur: Annet Jonker
Foto's: archief familie Landman
sluiten

Verhaal: Wegwerker Harm Landman

“Komen jullie even koffiedrinken, het is er wel weer tijd voor,” wordt er geroepen vanaf de boerderij waar Harm Landman met twee collega’s aan het werk is. “Ja, we komen er aan,” roept hij met een brede grijns. Zo gaat het vaak. Iedereen kent Harm Landman en zijn collega-wegwerkers en zij kennen ook iedereen. Ze onderhouden immers met negen man de wegen en weteringen in de polder?!

Werk in de winter
’s Winters zorgen ze dat de gaten in de grindwegen weer gevuld worden en strooien ze zout, vermengd met zand op de weg. Met z’n tweeën zittend achter op een platte kar, strooien ze dit met brede armbewegingen vanuit een zaaibak over de weg. Later gebeurt dit met een soort kipkar: de één schuift toe, de ander strooit.

Werk met het water
Ook de sluizen, die soms half in de Weteringen staan, worden door hen bediend. Soms moet er een plank bij of een plank af. Die moeten ze dan tussen de gleuf in de betonnen palen uithalen. Bij het Frankhuis zijn deuren. Als het te droog is, moeten de deuren geopend worden zodat er water de polder in kan stromen. Elke twee weken controleren ze de peilbuisjes.

Maar het meeste en vaak ook het zwaarste werk is het schouw maken. Er worden lange zeisen aan elkaar gemaakt, die heen en weer over de bodem van de Weteringen getrokken moeten worden. Ook de kanten van de Weteringen worden met zeisen gemaaid, later met machines. Maar de machines kunnen niet overal bij, de hoekjes worden nog altijd handmatig gedaan. De ‘streuge’, de pollen die aan de oever staan, moet nog steeds handmatig gemaaid worden. Dat werd later als stro gebruikt, want stro was duur. Het werk werd dus op den duur wel wat gemakkelijker, maar bleef zwaar.

En dan de modderschouw, méters schouw werden er gemaakt. De sloten moesten worden uitgediept met een modderbeugel, een lange stok met een net eraan. Dit werd door de sloot gehaald en dan werd de modder over de schouder heen op de kant gelegd. “Mijn vader was een hele sterke man, maar als hij dan ’s avonds thuis kwam, sliep hij zo,” vertelt een van de ‘meisjes Landman’. “Hij dronk altijd een beker melk of thee, soms met een schep honing er in. Hij ging naaste de kachel zitten en dan was het maar even of hij sliep!”

'Personeelsuitje''
Negen keer per jaar hadden de wegwerkers – ook wel kantonniers genoemd – een gezellige avond. Dan kwamen ze bij elkaar, de vrouwen er ook bij. Bij elke wegwerker een keer, negen keer gezelligheid. Woonde Harm in de polder, de anderen wonen in dorpen om de polder heen. Ze hebben altijd een hele goede en sterkte band met elkaar gehad. Ook na zijn pensionering heeft Harm altijd goed contact gehouden met zijn collega’s.

Bron(nen): 
Bron: Willy Post - Landman
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit het archief van de familie Landman

Pagina's

Subscribe to RSS - water