sluiten

Verhaal: Jongelingsvereniging

Bron(nen): 
Bron: Hannie Knol
Foto: uit archief fam. Knol, Annet Jonker
sluiten

Verhaal: De school, voor het eerst naar de Christelijke school in Mastenbroek

Op 18 januari 1983 meldt het Kamper Nieuwsblad dat de Christelijke School in Mastenbroek haar 60-jarig jubileum viert. ‘Eerste klas van 60 jaar geleden voert revue op’ kopt de krant.

Eerste klas
Als Willem Pelleboer op 1 april 1923 voor het eerst naar school gaat, is hij wel een beetje zenuwachtig. Hoe zal het zijn op school? Hij komt in de eerste klas terecht met Hendrikje Wielink, Jennigje Meuleman, Julia Meuleman, Johanna van de Weerd, Hendrikje Kamphof en Gerrit Kroes. Deze kinderen doorlopen samen de lagere school en waaieren daarna alle kanten op.

Reünie
Als Willem op een goede dag te binnen schiet dat het precies vijftig jaar geleden is dat hij van school af kwam, organiseert hij een reünie. Hij weet de andere zes te vinden en ze komen bij elkaar in hotel Waanders in Staphorst. De meesten hebben elkaar in geen jaren gezien. Natuurlijk worden er oude herinneringen opgehaald, over de eerste juffrouw Ravenhorst en haar man, meester Ravenhorst. Over het kattenkwaad dat ze uitgehaald hebben. Hoe Willem probeerde te ontsnappen door door het wc-raampje naar buiten te klimmen, maar vast kwam te zitten… Hoe hij een keer een ‘onwelvoeglijk’ geluidje maakte in de klas en hij voor straf ‘een wetering op en neer moest lopen om uit te waaien’.

Deze en nog veel meer dingen heeft Willem Pelleboer beschreven in een revue, die de zeven klasgenoten ter gelegenheid van het 60-jarig bestaan van de school opgevoerd hebben. Dit jubileum werd op 18 februari 1983 gevierd in de sportzaal van Hasselt.

Bron(nen): 
Bron: Hannie Knol, krantenknipsel Kamper Nieuwsblad
Auteur: Annet Jonker
Foto: Hannie Knol, Kamper Nieuwsblad, Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Taboe rond overlijden

Wat moet Wim weer hoesten, vreselijk. En hij is nog maar zo klein. Moeder Landman gaat bezig met Wim, maar het helpt niet. Slapen kan ze niet meer. Ze wacht tot het tijd is om op te staan en gaat dan naar beneden. Harm, haar man, heeft het erg in de rug en ligt al een paar dagen op bed met spit.

Naar het ziekenhuis
Die morgen gaat mevrouw Landman met haar jongste zoontje in de tentwagen met de buurman naar het ziekenhuis. Wim moet er blijven, ‘maar’, zegt de dokter, ‘die komt er wel door, zo’n sterke boy!’ Toch overlijdt Wim aan kinkhoest. Weer gaat moeder Landman met buurman Tiem Kok mee in de tentwagen om Wim, die maar elf weken oud is geworden, op te halen. Vader Harm Landman ligt nog steeds op bed en kan niet mee.

Rouwgebruiken
Als de kleine Wim thuiskomt, is alles in rep en roer. Er moet een begrafenis geregeld worden en in huis moet alles dicht. De luiken voor de ramen worden gesloten en er worden witte lakens voor de ramen gehangen. Ook bij de buren zijn de luiken gesloten. “Pappa, waarom moeten de luiken dicht? Het is zo donker in huis, helemaal niet leuk met alleen de lampen aan. En er staat geen plant meer voor het raam.” “Och meisje, Wim is toch overleden? Als hij begraven is gaan de luiken weer open. Dat hoort nu eenmaal zo, iedereen hoeft hier niet naar binnen te kijken. De mensen die ons willen zien, komen gewoon bij ons op bezoek.” Het meisje knikt langzaam. Al is ze nog maar klein, ze begrijpt wel dat het heel erg is dat Wim overleden is.

Hij ligt daar ook zo stil en wit in dat kleine kistje dat mamma op twee stoelen heeft gezet. Over de stoelen ligt een gehaakte zwarte doek, dat zal ook wel zo horen, net als de spiegel die mamma heeft omgedraaid. En mamma heeft andere vaatdoekjes uit de kast gehaald, die met het rode randje zijn weg. Deze hebben een blauw randje. En de theedoeken met het blauwe ruitje hangen nu in de keuken, net als de schort die mamma nu voor heeft. Die heeft ze nog nooit gezien. Ze durft mamma niet zo goed te vragen waarom dat allemaal is. Mamma is héél verdrietig, dat weet ze wel.

Een paar dagen later is de begrafenis. De jongste meisjes moeten thuisblijven, ze zijn nog te klein om mee te gaan. De buurvrouwen zijn druk bezig om koffie te zetten en alles klaar te maken voor als iedereen straks weer thuiskomt.
Later vraagt één van de jongste meisjes, dat thuis moest blijven aan een oudere zus wat begraven nu precies is. “Op het kerkhof was een diep gat gegraven. Daar stond een ladder in en de meneer die het graf gegraven heeft ging, met het kistje waar onze Wim in lag onder de arm, de ladder af naar beneden. Hij heeft het kistje in het gat gezet en nu komt er weer een laag zand overheen. Nu is Wim begraven,” is het antwoord.

Over overlijden en rouw werd niet veel gesproken. Als er iemand in de eerste graad overleed, moesten beide luiken gesloten worden tot na de begrafenis. Als er een neef of nicht overleed moest er één luik gesloten worden. Er werden zwarte vierkantjes op de punt (opstaand als een wybertje) op de kleding genaaid, zodat zichtbaar was dat iemand in de rouw was. Was er rouw in de eerste graad van familie, dan duurde de rouwperiode een jaar en zes weken. Overleed er iemand in de tweede graad, bijvoorbeeld een opa, dan rouwde men zes weken.

Bron(nen): 
Willy Post - Landman
Auteur: Annet Jonker
Foto: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Knieperties bakken

In veel gezinnen in de polder Mastenbroek werden op Oudejaarsdag knijpertjes gebakken. Het zware, zwarte ijzer werd ingevet door het met een vork met daaromheen een flanellen lapje dat in olie gedrenkt was, over de binnenkant van de ijzers te gaan. Daarna werd er een lepel beslag op de ene kant gegoten, het ijzer dichtgeklapt en in het kachelvuur gehouden. Later werd dit ook wel boven de gasvlam van het fornuis gedaan.

Symbolen
Als het knijpertje gaar was, werd het meteen opgerold of opgevouwen. Een opgerold knijpertje betekende: het jaar is voorbij, dicht. De opgevouwen knijpertjes toonden het nieuwe jaar, dat nog open lag.

Jantina Landman heeft het knijpertjesijzer van haar moeder nog. Ze bewaard het in een oude krant met een enveloppe erbij waarop haar moeder het recept voor knijpertjes geschreven heeft.

Bron(nen): 
Bron: Jantina Landman
Auteur: Annet Jonker
Foto's: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Oog voor anderen en 'onbezoldigd veldwachter'

‘Meisje, jij moet morgen een poosje naar die mensen gaan. Ze hebben zo’n groot gezin, ga jij daar nu eens even de schoenen poetsen,’ zegt Harm Landman tegen zijn één van zijn dochters. Ze zucht in stilte. Dat is al de zoveelste keer. Maar haar vader heeft wel gelijk, er is daar heel veel werk te doen.

Groot hart
Harm Landman, die als wegwerker overal in de polder komt en die iedereen kent, heeft oog voor anderen en een groot hart. Als hij ziet dat er ergens een paar handen extra welkom zijn, stuurt hij er geregeld één of een paar van zijn dochters op zaterdag naar toe.

Iedereen ingeschakeld
Zelf is hij een harde werker die, naast zijn werk als wegwerker, verschillende klussen voor de boeren doet. Iedereen wil hem wel hebben. Bij Reuvekamp heeft hij de tussensloten uitgegraven. Ook de buren helpen elkaar voort. Als er geen melkmachine is, helpt Harm geregeld. En met hooien schakelt hij ook zijn kinderen in, zij moeten het hooi harken.
Ook in en om het huis aan de Milligersteeg, dicht bij de Boxem, is er genoeg te doen. Moeder Landman heeft zo haar eigen werk: het verzorgen van de kippen, de varkens en de schapen naast de huishouding. Vier koeien, drie en een pink, heeft de familie Landman. Als de pink gekalfd had werd hij geslacht of verkocht. Het vee staat ’s winters in de steltenberg: een combinatie van een schuurtje met daarbovenop een kap waaronder het hooi lag. Door het luik in de zolder van de schuur kon het hooi zo naar beneden gewerkt worden.

Later hebben Harm en Jennigje Landman ook een paar paarden ‘voor de kleinkinderen’. “Mijn vader vond het zelf zo leuk,” glimlacht de nu volwassen docher. “Eén keer per jaar gingen ze altijd naar de Zuidlaardermarkt en ze kwamen altijd terug met een paard. Het was gewoon een leuke hobby.”

Onbezoldigd veldwachter
“Mijn vader was ook nog onbezoldigd veldwachter,” vertelt één van de dochters, “dat zeiden we altijd voor de grap. Hij hield een oogje in het zeil op het vee dat aan de Milligersteeg graasde. Dat was van boeren die niet in de polder woonden maar in Spoolde, IJsselmuiden of Schelle. Die konden zelf niet elke dag komen kijken, dus dat deed mijn vader. Soms moest de verrekijker erbij komen om het vee te tellen. Als er één miste, moest het gezocht worden. Als het zo uitkwam, deden wij als kinderen dat.”

Bron(nen): 
Willy Post - Landman
Auteur: Annet Jonker
Foto's: Uit archief familie Landman
sluiten

Verhaal: De redding van Jentje Selles

De school is uit, de kinderen komen naar buiten en knopen hun dikke jassen dicht. Het is herfst en het is koud. ‘Zullen we tikkertje doen,’ roept Annigje Kanis. Meteen zijn Arend Kanis en Henk Selles ervoor te vinden, ze moeten toch allemaal dezelfde kant op naar huis. Veel verkeer is er niet op de smalle grindweg, de kinderen zijn gewend om op straat te spelen. Meestal doen ze een soort tikkertje: de tikker moet op straat blijven staan en iedereen die langs hem heen wil tikken. Natuurlijk proberen de anderen om in de berm langs hem heen te komen. Heeft hij iemand getikt, dan is diegene de tikker. De kinderen spelen en joelen van plezier. Hier, die was bijna getikt.

Het ongeluk
Jentje Selles holt met nog twee kinderen langs de tikker. Gelukkig is zij het verst bij de tikker vandaan, zij zal er wel langs komen. Dan krijgt ze een duw: degene die het meest op straat loopt probeert niet getikt te worden en springt opzij. Jentje schiet naar rechts en glijdt met één been de Oude Wetering in. Ze probeert uit alle macht om niet verder te glijden, maar er is geen houden aan: even later ligt ze in het koude water. Door de snelle stroom drijft ze snel van de kant af. Ze kan niet zwemmen en roept radeloos om hulp. De andere kinderen staan even heel stil. Dan komt Jan Willem Witten hard aanlopen. Hij is één van de wegwerkers en dichtbij aan het werk. Hij heeft gezien dat Jentje in de Wetering terecht is gekomen. Hij heeft een lange stok bij zich, maar het lukt niet. om Jentje aan wal te trekken. Jentje voelt hoe ze langzaam naar beneden zakt, haar jas is loodzwaar, wat is ze koud…

De redding
Dan voelt ze plotseling een sterke hand, die haar weer omhoog trekt en naar de kant brengt. Het is Harm Landman, die bij haar vader op de boerderij werkt. Harm brengt haar snel naar huis, waar haar moeder haar uit de natte kleren helpt en bij de kachel zet.

Later hoort ze van de andere kinderen hoe Harm, die in de buurt aan het werk was, het hulpgeroep hoorde. Hij is met kleren en al in het water gesprongen om haar er uit te halen. “Je moet Harm iets geven omdat hij je uit het water heeft gehaald,” zeggen haar vader en moeder. Ze geeft een mooi zilveren potlood, dat Harm altijd heeft bewaard. De kinderen van Harm Landman herinneren zich goed dat ze af en toe met het potlood mochten spelen, alleen als ze ziek waren. Dan ging het glazen deurtje open waarachter het potlood lag en dan voelden ze zich heel bijzonder!

Bron(nen): 
Wiily Post - Landman
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief familie Landman
sluiten

Verhaal: Belevenissen uit en thuis

De jongelingsvereniging van Mastenbroek vergaderde elke week op een middag. Dan had iedereen tijd, het werk op de boerderij was dan wel zover klaar en de koeien hoefden pas weer ’s avonds gemolken te worden. Ook Harm Landman gaat naar de jongelingsvereniging. Iedereen levert geld, zodat ze één keer per jaar met elkaar uit kunnen gaan. In 1932 – 1933 gaan ze naar Schiphol. Vliegtuigen kijken natuurlijk en er kan zelfs iemand een rondvlucht maken. De jongens loten er om en Harm is de gelukkige. Maar hij durft niet en geeft het lot weg! “Het was toen natuurlijk heel anders dan nu, om te vliegen,” zeggen de dames Landman, “het was toen een hele onderneming en alles was lang niet zo goed voor elkaar als nu. Hij durfde het gewoon niet aan!”

Burenplicht
Bij Reuvekamp, de buren die een eindje verderop richting Zwolle woonden, kregen ze jaar op jaar een baby. De buren kwamen dan natuurlijk ‘kroamschudd’n’ en dan werd er om de beurt gereden. Maar Johan van Dijk en Tiem Kok wisten niet meer wie er het laatst gereden had. Tiem loste het als volgt op: “ga jij dit jaar maar, dan ga ik volgend jaar wel.”

Bron(nen): 
Willy Post - Landman
Auteur: Annet Jonnker
Foto's: Uit archief familie Landman
sluiten

Verhaal: IJspret

“Pappa, het is nu morgen, gaan we nu een iglo bouwen op het ijs?” Eén van de dochters Landman staat bij haar vader en kijkt hem vragend aan. “Ja, we gaan straks naar buiten en dan gaan we bezig. Zoek maar vast je laarzen en je jas op. Misschien doen de anderen ook wel mee!” Ze is al weg. Even later horen Harm en Jennigje haar al roepen: ‘Jantiena, doe je ook mee een iglo bouwen samen met pappa?’

Iglo bouwen
Wat is het in de polder heerlijk als het winter is! De weteringen en sloten zijn stijf bevroren en overal wordt geschaatst. Harm is met zijn kinderen bezig om van grote brokken sneeuw een iglo te bouwen. Het schiet al mooi op. “Zal ik kijken of mamma al bezig is,” vraagt één van de kinderen een poos later, “De iglo is al bijna klaar!” “Doe dat maar, dat is een goed idee,” lacht haar vader. Ze is al onderweg. Want ze weet heel goed dat ze, als de iglo klaar is, in de iglo mogen. En mamma maakt dan altijd warme chocolademelk, die ze daar op mogen drinken! Gelukkig, mamma heeft de chocolademelk al klaar. “Had je er zo’n zin in? Ga maar vast naar buiten en neem de kommen even mee, dan kom ik achter je aan,” zegt Jennigje. Even later zitten de kinderen allemaal in iglo van de lekker warme chocolademelk te genieten.

Schaatsen
“Toen wij klein waren zette mijn vader ons op het aanrecht om ons de schaatsen onder te binden,” vertelt één van de ‘meisjes Landman’ verder. “Dan tilde hij ons op en zette ons zo achter het huis op de sloot neer. Hij bond ze ons één keer onder, je hoefde later niet weer te komen als het niet goed zat ofzo. Pappa ging altijd met ons schaatsen, ook wel tochten door de polder, over de Weteringen. Maar je moest wel goed kunnen schaatsen, hij had geen zin om steeds te wachten. Een buurmeisje van ons wilde ook graag mee, maar zij kon niet zo goed schaatsen. Toen we bij de brug waren zei hij: ‘als je niet mee kunt komen moet je weer naar huis!’ Maar dat zei hij ook tegen ons hoor”.

“Op zondag mocht er niet zomaar even een rondje geschaatst worden, alleen heen en terug naar de kerk. We hingen de schaatsen dan over het hek bij de kerk en trokken onze slofjes aan. Onze vader was ook erg zorgzaam. Toen we wat ouder waren, vijftien zestien jaar, ging hij met ons mee naar de ijsbaan in ’s Heerenbroek. Hij schaatste dan eerst zelf ook een poosje en dan ging hij naar zijn collega, Jan Esselink, koffiedrinken.

De ijsbaan
Jan Esselink vonden we altijd een grappige man. Hij woonde bij de ijsbaan, en als hij terugkwam van zijn werk riep hij bij de ijsbaan altijd: ‘Ho fietse, hier woont Garregie!’ Gerrigje was zijn vrouw.
Als vader Landman dan naar Jan ging, mochten de dochters een poosje alleen – en met de jongens – schaatsen. ‘Met een uurtje moet je klaar zijn’, zei hij dan. Als hij dan terugkwam zei hij altijd: kinders, wi’j goat op huus an.’ ‘Och pappa, nog even, nog één baantje’, zeiden wij dan steeds. Hij ging dan nog weer even met iemand staan praten. Totdat hij er genoeg van had en dan hij: ‘En nou zetten we er een punt achter!’ ‘En wij een uitroepteken,’ riepen we dan, lachen de dochters. “Maar hij ging wel altijd met ons mee.”
Ze herinneren zich nog dat hun ouders in 1944, toen de polder onder water stond, een keer een kachel op een slee hebben vervoerd van of naar een tante die in Grafhorst woonde.

Bron(nen): 
Willy Post - Landman en Jantina Landman
Auteur: Annet Jonker
Foto's: internet en Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Wegwerker Harm Landman

“Komen jullie even koffiedrinken, het is er wel weer tijd voor,” wordt er geroepen vanaf de boerderij waar Harm Landman met twee collega’s aan het werk is. “Ja, we komen er aan,” roept hij met een brede grijns. Zo gaat het vaak. Iedereen kent Harm Landman en zijn collega-wegwerkers en zij kennen ook iedereen. Ze onderhouden immers met negen man de wegen en weteringen in de polder?!

Werk in de winter
’s Winters zorgen ze dat de gaten in de grindwegen weer gevuld worden en strooien ze zout, vermengd met zand op de weg. Met z’n tweeën zittend achter op een platte kar, strooien ze dit met brede armbewegingen vanuit een zaaibak over de weg. Later gebeurt dit met een soort kipkar: de één schuift toe, de ander strooit.

Werk met het water
Ook de sluizen, die soms half in de Weteringen staan, worden door hen bediend. Soms moet er een plank bij of een plank af. Die moeten ze dan tussen de gleuf in de betonnen palen uithalen. Bij het Frankhuis zijn deuren. Als het te droog is, moeten de deuren geopend worden zodat er water de polder in kan stromen. Elke twee weken controleren ze de peilbuisjes.

Maar het meeste en vaak ook het zwaarste werk is het schouw maken. Er worden lange zeisen aan elkaar gemaakt, die heen en weer over de bodem van de Weteringen getrokken moeten worden. Ook de kanten van de Weteringen worden met zeisen gemaaid, later met machines. Maar de machines kunnen niet overal bij, de hoekjes worden nog altijd handmatig gedaan. De ‘streuge’, de pollen die aan de oever staan, moet nog steeds handmatig gemaaid worden. Dat werd later als stro gebruikt, want stro was duur. Het werk werd dus op den duur wel wat gemakkelijker, maar bleef zwaar.

En dan de modderschouw, méters schouw werden er gemaakt. De sloten moesten worden uitgediept met een modderbeugel, een lange stok met een net eraan. Dit werd door de sloot gehaald en dan werd de modder over de schouder heen op de kant gelegd. “Mijn vader was een hele sterke man, maar als hij dan ’s avonds thuis kwam, sliep hij zo,” vertelt een van de ‘meisjes Landman’. “Hij dronk altijd een beker melk of thee, soms met een schep honing er in. Hij ging naaste de kachel zitten en dan was het maar even of hij sliep!”

'Personeelsuitje''
Negen keer per jaar hadden de wegwerkers – ook wel kantonniers genoemd – een gezellige avond. Dan kwamen ze bij elkaar, de vrouwen er ook bij. Bij elke wegwerker een keer, negen keer gezelligheid. Woonde Harm in de polder, de anderen wonen in dorpen om de polder heen. Ze hebben altijd een hele goede en sterkte band met elkaar gehad. Ook na zijn pensionering heeft Harm altijd goed contact gehouden met zijn collega’s.

Bron(nen): 
Bron: Willy Post - Landman
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit het archief van de familie Landman
sluiten

Verhaal: Taboe rond zwangerschap en geboorte

Willy Landman is bijna jarig! Ze wordt tien en ze heeft er zo’n zin in. Want als je jarig bent, mogen er ook een stuk of zes vriendinnetjes komen. De meiden zijn al zo aan het smoezen geweest, Willy mocht het niet weten. Vast over de cadeautjes die ze voor haar hebben.

Kinderfeestje
“Mamma, wanneer mogen mijn vriendinnetjes komen voor mijn verjaardag”, vraagt Willy als ze terug is uit school. “Willy, het kan dit keer niet.” Hè? Verbaasd kijkt Willy haar moeder aan. Maar haar moeder draait zich om en gaat bij het aanrecht bezig. “Maar waarom niet mam, waarom kan het dit keer niet?” “Het kan gewoon niet,” zegt haar moeder, “en nu hou je er over op.” Willy is verdrietig en teleurgesteld. Maar ze weet dat ze nu beter op kan houden met vragen. Toch kan ze het niet laten om de volgende dag nog één keer aan haar moeder te vragen waarom er geen feestje komt. “Vraag het maar aan grote Beele,” zegt haar moeder.

Grote Beele is de buurvrouw. Ze is al heel oud en heel aardig. Ze is de moeder van buurman Tiem Kok, die bij Tiem en Rika in woont. Willy gaat met haar grote zus Grietje, die al zeventien is, naar Grote Beele om te vragen waarom ze haar verjaardag niet met de vriendinnetjes mag vieren. “Och Willy,” zegt Grote Beele, “laat het maar gaan, je krijgt gauw een broertje of zusje.” Als ze terug naar huis lopen, vraagt Willy aan Grietje: ‘wist jij het?’ Maar Grietje wist het ook nog niet.

“Over dit soort dingen werd niet gepraat, net als over overlijden,” vertelt Willy Post-Landman.

Bron(nen): 
Willy Post-Landman
Auteur: Annet Jonker
Foto's: Uit het archief van de familie Post

Pagina's

Subscribe to RSS - Het leven, wonen en werken