sluiten

Verhaal: De kerk, koster Hollander

Koster zijn was vroeger werk voor het hele gezin. Als koster kon je vrij in de kosterswoning wonen, maar je kon niet leven van het geld dat je als koster verdiende. Dus had de koster nog een baan ernaast.
Jan Willem Hollander, de vader van Dick v.d. Kolk – Hollander kwam in 1905, toen hij drie jaar oud was, met zijn ouders in Mastenbroek wonen omdat zijn vader Willem hier benoemd was als koster. Hij leerde het kosterswerk van zijn ouders. Toen zijn vader in 1926 overleed, nam hij het werk van zijn vader over.

Iedereen ingeschakeld
Dick v.d. Kolk weet nog precies hoe het vroeger bij haar thuis ging: “mijn moeder hield samen met ons als kinderen de kerk schoon. ’s Winters stopte mijn moeder op zaterdagavond de kachel vol met briketten (langwerpige kolen). Die waren dan zondagsmorgens gloeiend heet en werden zo vanuit de kachel één voor één in een van de vele stoven gelegd die al in rijen klaarstonden. De stoven stapelden wij met twee of drie op elkaar en werden door ons in de kou naar de kerk gebracht en op de goede plek gezet. Iedereen had zijn eigen stoof, tenminste als je het kon betalen. Wij als kinderen wisten precies welke stoof van wie was.”
De dames legden dan hun rok om de stoof heen zodat ze zo warm mogelijk bleven.
Haar opa en ook haar vader moesten ook de olielampen aansteken als het ‘s middags vroeg donker was. Op tweede kerstdag brandden de olielampen altijd.

Paarden
De mensen uit de polder kwamen vaak met paard en wagen naar de kerk. De paarden werden tijdens de kerkdienst gestald in de paardenschuur, die naast de kosterswoning stond. Het paard van de kerkwagen die uit ’s-Heerenbroek kwam, was een groot en moeilijk paard. Het had een apart afgeschut gedeelte in de grote schuur. Toen er teveel paarden kwamen in de grote schuur, werden ze ook gestald in de schuur achter het huis van de koster. De kinderen Hollander moesten om beurt op de paarden passen tijdens de kerkdienst en als er iets was moesten ze de eigenaar waarschuwen. “Wij mochten niet in de paardenschuur komen, dat was veel te gevaarlijk voor ons,” zegt Dick v.d. Kolk.

Warmte
Vader Hollander werkte overdag als broodbezorger van de Coöperatie van Hasselt. Hij bezorgde zes dagen per week brood aan een gedeelte van de Oude Wetering, Nieuwe Wetering en het gebied ertussenin richting Hasselt. Vaak was hij pas zaterdagsavonds laat klaar met dit werk.
Dan moest hij de kachel in de kerk aanmaken. Achter de preekstoel was een ruimte die je van buitenaf kon bereiken. Hier stond de kachel die met kolen gevuld moest worden en opgestookt. De hele nacht was hij hiermee in de weer. Dick vertelt: “op zekere zondagochtend werd mijn moeder wakker en zag dat mijn vader er niet was. Ongerust ging ze naar de kerk en vond daar mijn vader, die bedwelmd was door kolendamp. Waarschijnlijk is de deur achter hem dichtgeslagen, de wind stond er altijd op. De dokter werd snel geroepen en hij werd in warme dekens gewikkeld. Gelukkig heeft hij het gehaald!”
Als er later centrale verwarming aangelegd wordt in de kerk, komt de kachel inde kelder te staan. Deze werd gestookt met kolen. Ook tussen de middag was de koster in de weer om de kerk warm te houden voor de middagdienst. Later is deze kachel omgebouwd naar oliestook.

Als de vader van Dick in 1960 plotseling overlijdt zet haar moeder het kosterschap voort, geholpen door haar kinderen. Schoonzoon Henk werd gevraagd op zondag dienst te doen als koster totdat de nieuwe koster, A. van Dorsten, met ingang van oktober 1963 in Mastenbroek kwam.

Bron(nen): 
Bron: Henk en Dick v.d. Kolk
Auteur: Annet Jonker
Foto's:uit archief fam. v.d. Kolk
sluiten

Verhaal: Meiden en knechten, werk in huis

’s Morgens om acht uur staan de dienstmeisjes in Mastenbroek klaar om in hun werkhuizen aan het werk te gaan. Meestal werken ze door tot een uur of vijf, zes in de middag. Tussen de middag wordt er warm gegeten, soms moeten ze het koken. Soms blijven ze ’s avonds brood eten, als het laat is geworden. Dick v.d. Kolk-Hollander vertelt: “op één adres kreeg ik brood met lekker dik boter erop, ik wist niet wat me overkwam! Zo lekker!”

De was
Daar had ze dan vaak ook hard voor gewerkt. Op maandag werd de was gedaan in de wasketel of fornuispot. Water voor de witte was kwam vaak uit de put. Als je geen goede put had, leverde de melkfabriek schoon water in de melkbussen. Bonte was werd ook wel aan de stappe, een houten vlonder aan de Wetering, gewassen en gespoeld.
In het laatste zeepwater werden de klompen van de gezinsleden vaak schoongemaakt. “We zetten ze te drogen op het kippenhok,” weet Dick te vertellen.
Op vrijdag gingen de kinderen allemaal om de beurt in bad, in hetzelfde water. Ook dat deed het dienstmeisje. Verder hield ze binnen de boel schoon.

Werk in het voorhuis
“Ik werkte bij een heel groot gezin, waar ieder kind zijn eigen taak had. De boerin was heel rustig en er kon veel. Op een vrijdag waren de boer en zijn vrouw naar een begrafenis. Ik had ’s morgens de keuken gedaan, alles mooi schoon. De rode vloer (ook wel ‘roodland’ genoemd) gedweild en de zware, ruwe kokosmatten uitgeklopt. Net na de middag kwamen de boer en boerin terug van de begrafenis en ze hadden nog wat overgebleven broodjes meegenomen voor de kinderen. Die aten ze lekker aan tafel op. Maar ze zaten ook te kruimelen… op de vloer waar ik zo druk mee was geweest. Ik vond het helemaal niet leuk en vertelde het thuis aan mijn moeder. Maar die zei nuchter: jij hebt het schoongemaakt en dan is het goed!”

Werk op het erf
De deel aanvegen en het grind aanharken was ook een taak voor het meisje. Als je werkhuizen had, zoals Dick v.d. Kolk, dan hoefde je als meid niet mee om te melken. Was je intern, dan moest dat vaak wel. Wel moesten de meiden altijd de melkbussen, zeven en emmers schoonmaken. Soms moesten ze met zand geschuurd worden totdat ze blonken. Maar meestal werd er soda gebruikt. Dit gebeurde in de schuur of voor in de stal, net waar de pomp was.

Bron(nen): 
Bron: Dick v.d. Kolk
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief Roelie Kok, Bernard Reuvekamp
sluiten

Verhaal: Meiden en knechten, grote schoonmaak en slachten

Tot het werk van de meiden behoort twee keer per jaar de grote schoonmaak. Alles in huis gaat van z’n plek en de matrassen en dekens gaan naar buiten om te luchten. Als het een dag in de zon heeft gelegen, wordt het stof er uit geklopt.

De stal schoonmaken
Zodra de koeien naar buiten zijn wordt de stal schoongemaakt. Die is in de winter flink vies geworden. De slang gaat erdoor en alles wordt schoongeboend: de muren, de deuren, de ‘bukkies’ ( waar de koeien tussen staan) en de drinkbakjes. Als alles goed schoon en weer droog is, wordt alles opnieuw gewit en geverfd. Maken de mannen en vrouwen op de boerderij samen de deel schoon, het verven en witten wordt door de vrouwen gedaan. Ook het melkrek, waar de melkbussen elke dag op gezet worden als ze schoon zijn gemaakt, wordt geverfd.
De mannen teren de bergkappen van de hooiberg en de houten planken van de schuren. Hier hoefden de vrouwen niet mee te helpen.

Slachten
Ook bij het slachten zijn de taken verdeeld: de mannen slachten de dieren en ontleden ze, de vrouwen werken met het vlees af en maken het in.
Dick v.d. Kolk Hollander herinnert zich dat ze op een dag bij één van haar werkhuizen kwam. Het was in de slachttijd. “Heb je weleens bloedworst gemaakt,” werd haar gevraagd toen ze binnenkwam. “Nee, nog nooit gemaakt, wel gegeten,” antwoordt Dick.
“Dat gaan we dan vandaag doen, als je er tenminste tegen kunt.” Het maken van bloedworst is niet moeilijk, maar het geeft een weeë lucht als je het spek, roggemeel en bloed in een grote ton met je handen goed door elkaar mengt. Dan wordt het in zakken gedaan die met een touwtje dichtgebonden worden en in de grote gietijzeren fornuispot gezet. Hier wordt de bloedworst dan in gaar gekookt. “Ik kon er gelukkig wel tegen,” zegt Dick, “maar er waren ook wel mensen die er misselijk van werden.”

Bron(nen): 
Henk en Dick v.d. Kolk
Auteur: Annet Jonker
Foto's : uit het archief fam. v.d. Kolk en fam. Kok
sluiten

Verhaal: Meiden en knechten: melken en ander werk

Wup, de boer waar Henk v.d. Kolk als kleine knecht werkt in het seizoen ‘53/’54 is een grote boer, hij heeft ruim dertig koeien, die allemaal met de hand gemolken worden. Wup heeft wel een melkpark, een met palen en prikkeldraad afgezet stuk land bij de boerderij waar normaal de koeien gemolken worden als ze in de buurt van de boerderij lopen. Maar het is zo nat geweest dit jaar, in het melkpark kun je niks beginnen, het is één en al modder.
Daarom gaan ze met paard en sleepkar naar de koeien toe. Op de sleepkar staat al het melkgerei: de grote emmers, het juk, de zeven en bussen.

Aaltekoarn
De sleepkar wordt ook gebruikt om het land te bemesten, het ‘aaltekoarn’. Er wordt dan mest van de mestvaalt op de kar geschept. Als de kar vol is rijd je naar het land. Daar til je de achterklep iets op, zodat de mest tijdens het rijden over het land langzaam onder de klep door op de grond valt.

Als boer Wup aan Henk v.d. Kolk in het voorjaar van 1954 vraagt of hij in mei blijft en wat of hij dan zou moeten verdienen, antwoordt Henk dat hij niet kan blijven. Hij moet namelijk in mei in dienst en zal uit Mastenbroek moeten vertrekken.

Banden met Mastenbroek zal hij echter altijd blijven houden: in dit seizoen heeft hij zijn latere vrouw, Dick Hollander uit Mastenbroek leren kennen, die een paar keer per week op de boerderij van Wup komt werken in het voorhuis.

Bron(nen): 
Henk en Dick v.d. Kolk
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief fam. v.d. Weerd
sluiten

Verhaal: Verraad op de Kamperzeedijk

“Hannes, kom eens kijken wat daar aankomt”, roept mevrouw van Oene. Hannes komt naar buiten en ziet, net als zijn vrouw, hoe de melkwagen nadert. Gerard van Assen zit, net als altijd, op de wagen. Bij de groepjes melkbussen, die gevuld aan de kant van de weg staan, stopt de wagen om ze op te laden, ook net als altijd. Maar een stel jonge kerels haalt ze er weer af, net zo snel als Gerard ze er op zet, net als vanmorgen. Maar Gerard is niet alleen: op de wagen zit een WA-man om de melkrijder te controleren. Het is zaterdagmiddag 1 mei 1943…

Wat is er aan de hand? Eind april hebben de Duitsers bevolen dat de vrijgelaten krijgsgevangenen van het Nederlandse leger zich opnieuw moeten melden. Maar het Nederlandse volk protesteert, en er breken stakingen uit, die de geschiedenis ingaan als de meistakingen. Niet alleen in de steden, ook op het platteland protesteerde men. Door geen melk meer af te leveren aan de zuivelfabrieken, kwam de ‘export’ naar Duitsland stil te liggen. De sfeer is erg gespannen.

Hannes van Oene wordt zo kwaad dat hij op de wagen springt en de WA-man flink door elkaar schudt. Dan trekt zijn zwager hem van de wagen. Maar de WA-man, die al grimmig is omdat hij niet kan voorkomen dat de bussen weer van de wagen afgehaald worden, is nu helemaal woedend. “ Dat kost je de kogel,” roept hij Hannes na!

“Man, Je moet meteen weg,” zegt zijn vrouw. “Ik smeer je wat brood en dan moet je gaan.” Hannes vertrekt meteen en duikt onder bij zijn zus, die een eindje verderop woont. Nog geen uur later hoort mevrouw van Oene de overvalwagen al aankomen. Ze wordt meegenomen naar het politiebureau aan de Trekvaart, omdat ze niet wil vertellen waar Hannes is. Ze wordt zelfs met de revolver onder de neus ondervraagd, maar ze zegt niets.

Intussen is de overvalwagen weer vertrokken, richting Kamperzeedijk en stopt bij zeven adressen. “Ze wisten precies waar ze zijn moesten, er moet verraad in het spel zijn geweest,” zegt mevrouw van Oene later. Nog diezelfde nacht wordt Hannes gevonden bij zijn zus. De volgende morgen wordt mevrouw Van Oene vrijgelaten. Ze loopt terug naar huis, naar haar vier jonge kinderen die door haar ouders opgevangen zijn.

De mannen worden meteen naar Hengelo gebracht, waar ze alle acht standrechtelijk veroordeeld worden. De zeven jonge mannen krijgen vanwege hun leeftijd niet de geëiste doodstraf, maar tien jaar tuchthuisstraf. Hannes wordt in de vroege ochtend van maandag 3 mei in de bossen van Almelo doodgeschoten.

Als mevrouw Van Oene op maandagmorgen met de bonkaarten, die Hannes ook voor anderen ophaalde en wegbracht, bij het gemeentehuis is IJsselmuiden komt, wordt ze een beetje vreemd aangekeken. “Ik maakte me niet zoveel zorgen, Hannes had immers niks ernstig gedaan,” vertelt ze later. Als ze het gemeentehuis weer verlaat, houdt een politieman haar even staande. “Heb je al iets gehoord?” Als ze zegt van niet, zegt hij: “Hou er rekening mee dat het weleens ernstig kan zijn.” Op de IJsselbrug komt ze een ver familielid tegen, die haar vraagt of het waar is dat Hannes is doodgeschoten, omdat het aangeschreven staat. Als ze bij haar familie komt, ziet ze dat het waar is.

Later komt er een predikant uit Hengelo, die haar alles vertelt, ook hoe moedig Hannes is geweest. Van de acht gearresteerde mannen komen er uiteindelijk vier weer thuis. Drie anderen overlijden in de concentratiekampen of net na de bevrijding aan de gevolgen daarvan.

Verhoudingsgewijs heeft de staking nergens zoveel slachtoffers geëist als juist aan de Kamperzeedijk. Deze gebeurtenis heeft een plaats gekregen in de documentaire annex speelfilm over de oorlogsjaren in IJsselmuiden.

Bron(nen): 
Krantenknipsel Kamper Nieuwsblad 16 maart 1985 uit archief Hannie Knol.
Auteur: Annet Jonker
Foto’s: uit krantenknipsel, Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Kerkjeugd

Als er regionale of landelijke vergaderingen of bezinningsdagen werden gehouden, ging de kerkjeugd van Mastenbroek daar ook vaak naar toe. Rond 1959 was er een vergadering ergens in het midden van het land. Hannie Knol vertelt hierover: “De meisjesvereniging zou er samen met de meisjes van Genemuiden met de bus naar toe gaan. Maar nu waren er een paar jongens uit Genemuiden die op eigen gelegenheid gingen, met een busje van pa, die aannemer was. De vergadering was overdag en na afloop van de vergadering vroegen de jongens of ze nog een paar personen in hun busje mee konden nemen, het liefst meisjes. Maar dat ging zomaar niet, dat moesten ze eerst aan de dominee vragen. Die vond dat geen goed idee en er is heel wat afgepraat, maar het gebeurde niet. Ik was een jaar of 16, 17!”

Vanaf eind jarig zestig, als de jongens- en meisjesvereniging zijn samengevoegd tot één jeugdvereniging, werden er elk jaar in december oliebollen gebakken voor de verkoop, om de verenigingskas te spekken en/of voor het goede doel. In de schuur van Van de Berg waren de hele dag mensen in de weer. De oliebollen werden bezorgd door de jongens en meisjes. “Ze gingen naar binnen, om de oliebollen te brengen en af te rekenen. De meisjes glipten iets eerder naar buiten,” zegt Hannie Knol, lachend om een verhaal dat haar zusje haar vertelde. “Het was de gewoonte om de klompen uit te doen voordat je ergens naar binnen ging. Dus dat deden de jongens, waarna de meisjes een handvol sneeuw in de klompen stopten. Daar waren de jongens natuurlijk niet blij mee…”

Na de verkoop van de oliebollen werd er met carbid en melkbussen geschoten.

De meisjes- en jongensvereniging gingen in 1963 gezamenlijk verder onder de naam Vita Nova.

Bron(nen): 
Hannie Knol
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief fam. Knol, V.d.Weerd en V.d. Kolk
sluiten

Verhaal: Predikanten in Mastenbroek

In de kerk onder de orgelgalerij hangen twee predikantenborden, die in opdracht van de diaconie gemaakt zijn door dhr. A. Kijk in de Vegte. Hierop staan de namen van de 44 predikanten die vanaf 1595 (na de reformatie) tot 2012 aan de Hervormde gemeente (nu PKN) van Mastenbroek waren verbonden.

Van de tweede dominee op de lijst, Joannes Meranus van Kessel, staat vermeld dat hij tegen de wil van de gemeente en de classis naar Kolderveen in Drente vertrok rond 1600.

Tot 1804 bleven de dominees, die als kandidaat beroepen werden, tot hun sterven in Mastenbroek. In 1849 gaat de eerste dominee in Mastenbroek met emeritaat en de dominees die daarna de gemeente dienden, vertrokken naar andere gemeenten, elders in Nederland.

Zijn de dominees in het begin alleen maar kandidaten, later komen er af en toe ook dominees in Mastenbroek die al langer dominee zijn.

Rond 1912 wordt de huidige pastorie gebouwd. De predikant verkocht daarvoor de ongeveer 20 ha land die bij de pastorie hoorde en die de dominees mochten gebruiken.
Ds. Kuypers komt in 1938 vanuit Friesland naar Mastenbroek. In Wanswerd was hij erg geliefd: de boeren noemden de bovenste koe (de beste koe die het eerste in de stal stond) zelfs naar zijn vrouw. In de oorlog waren de Mastenbroekers wat huiverig. Hij kon wel erg goed met de Duitsers overweg. Ze kwamen regelmatig een praatje maken aan de deur van de pastorie. Na de oorlog bleek dat ds. Kuypers meerdere onderduikers, waaronder enkele joodse meisjes, in de pastorie had gehad. De dominee was waarschijnlijk een van de weinige mensen in de polder die Duits kon, en om achterdocht bij de Duitsers te voorkomen stond hij ze beleefd te woord.
Ds. Kuypers en zijn vrouw moesten ook hun zoon Keesje begraven op de begraafplaats bij de kerk in Mastenbroek.

Van ds. Van Lokhorst (1958-1963) is bekend dat hij desgevraagd een bijbel gaf aan een polderbewoner die Rooms Katholiek was.

Ds. Middelkoop kwam in 1994 vanuit Zimbabwe naar Mastenbroek. In diezelfde tijd kwam er een onderzoeksrapport van het SCP (Sociaal Cultureel Planbureau) naar armoede in Nederland, waarin Mastenbroek als armste gebied van Nederland aangemerkt werd. In dit onderzoek, dat op postcode uitgevoerd was, was het toenmalige woonwagenkamp aan de rand van Mastenbroek in Frankhuis, ook meegenomen. Ds. Middelkoop zei: “Hoe kan ik het zo treffen, kom ik vanuit het armste gebied van Zimbabwe, kom ik weer in het armste gebied van Nederland.”

Bron(nen): 
Brochure kerk Mastenbroek 1981, Hannie Knol, Klaas Hengeveld, Willy Post en Jantina Landman.
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief fam. Bergman, Knol, uit herdenkingsboekje 1981 Kerk Mastenbroek
sluiten

Verhaal: De enige telefoon in Mastenbroek

Op de boerderij van de familie Meuleman, ‘Kruisvliet’, is er altijd iets te doen. Vroeger is het een soort uitspanning geweest, net als het huis van de buren. Ook vroeger stonden er twee paaltjes met een bordje er op, een met ‘Kruis’ en één met ‘Vliet’.

Buurkinderen komen er graag spelen met de kinderen Meuleman, waar ze drie meisjes en twee jongens hebben. Voor schooltijd helpen de kinderen mee met melken, vanaf dat ze een jaar of elf zijn. Het melken van de dertig koeien moet met de hand gebeuren en dat is een heel karwei. Ook ’s avonds helpen de kinderen weer mee.

Na de lagere school gaan de kinderen thuis aan het werk, er is genoeg te doen. De jongens gaan nog een paar dagen in de week naar de landbouwschool.

Ondanks het werk is er voor de kinderen ook altijd wel tijd om te spelen. Achter het huis is een kolk, die door de jaren heen dichtgegroeid is met stobben. Het is leuk om met een heel stel kinderen uit de buurt over de stobben naar de overkant van de kolk te springen. Natuurlijk moet je proberen om droge voeten te houden! Naast de kolk loopt nog een laantje naar achter, waar de familie Meuleman zondags weleens gaat wandelen. Na de ruilverkaveling is het laantje verdwenen.

Er komen vaak mensen over de vloer. Meuleman nodigt de agenten die op het kruispunt staan te posten vaak binnen voor een kopje koffie, vooral als het koud is. Ook veldwachter De Vries uit IJsselmuiden komt geregeld langs op zijn grote motor. De kinderen zijn stiekem een beetje bang voor dat grote ding dat zoveel lawaai maakt.

Burgemeester Van Engelen van IJsselmuiden komt ook af en toe aan. Hij vraagt of Meuleman niet een telefoon wil nemen, zodat Mastenbroek bereikbaar is. Dat is prima en zo wordt er telefoon aangelegd. De familie Meuleman brengt telefonische boodschappen over aan de buren.

Als er iets is met het vee of als er iemand ziek is, gaat men naar Meuleman om te bellen. En als er een kindje verwacht wordt, overleggen de aanstaande ouders dat ze bij Meuleman kunnen bellen, zelfs als het midden in de nacht is. Dan tikken ze bij Meuleman en de vrouw aan het slaapkamerraam. Die weten dan wel hoe laat het is en staan op zodat er gebeld kan worden.

Bron(nen): 
J. Pelleboer–Meuleman, die tot 1954 op Kruisvliet gewoond heeft.
sluiten

Verhaal: Schaatswedstrijden en ongelukken

Als de weteringen ’s winters dichtgevroren waren, pakten veel mensen de schaatsen en maakten soms hele tochten. Van Hasselt naar Kampen bijvoorbeeld. Hannie Knol herinnert zich dat de Hasselterwetering onder de bruggen van ’t Vosje richting Hasselt meestal niet helemaal dichtvroor.

Af en toe werd er bij Kruisvliet een schaatswedstrijd georganiseerd. Soms alleen voor de schoolkinderen, maar soms ook voor volwassenen. In de polder, waar iedereen elkaar kende, wist men ook wel van elkaar wie goed kon schaatsen en dus een beoogde winnaar was.

In de jaren 50 van de vorige eeuw was er ook een schaatswedstrijd georganiseerd. Veel mensen, zowel boeren als knechten, gaven zich op en iedereen verwachtte dat Siem Bergman wel zou winnen. Hij schaatste bijna altijd iedereen er uit. Toch schaatste deze keer een knecht nog beter en Siem belandde op de tweede plaats. De favoriet was tweede geworden en daar was hij niet zo blij mee.

Toen de prijzen uitgereikt werden stond hij iets te drinken. Toen hij naar voren geroepen werd om de tweede prijs in ontvangst te nemen, maakte hij niet zoveel haast. Zijn naam werd voor de tweede keer afgeroepen en hij zei: “Rustig maar, het vermaak gaat voor de zaak!”

Over de weteringen in Mastenbroek waren verschillende houten bruggen waar je als schaatser flink uit moest kijken. Onder de bruggen was het ijs niet altijd even dik, vooral bij de Hasseltse Wetering stond er vaak links of rechts nog water. Het was zaak om flink vaart te houden, dan ging het meestal wel goed. Maar om onder de brug door te komen, moest je ook flink bukken. Je stootte vaak je hoofd en er lagen dan ook geregeld kleine plasjes bloed.

Een echt ongeluk gebeurde er een keer bij Oosterholt. Iemand (die niet uit de polder kwam) stootte daar zijn hoofd zo hard tegen de brug dat hij er een hersenschudding of schedelbasisfractuur aan overhield.

Bron(nen): 
Hannie Knol
Auteur: Annet Jonker
Foto's: familie Bergman, Knol, V.d. Kolk
Hoort bij locatie: 
sluiten

Verhaal: Gevlucht naar de kerk

In de 18e en 19e eeuw telde de Mastenbroeker kerkelijke gemeenschap 700 tot 750 zielen. In 1747 werd de kerkenraad snel vervangen, mogelijk heerste er een epidemie. In 1832 was er een cholera epidemie.

In 1825 was de laatste grote overstroming. De bewoners van de polder brachten één tot twee etmalen op zolders en in hooibergen door. Meer dan 50 bewoners van de polder verdronken. De pastorie en het kostershuis werden eveneens zwaar getroffen.

In de kerk stond het water 1,64 meter hoog. Deze hoogte wordt tot op de dag van vandaag aangegeven op een pilaar in de kerk, aan de kant van de consistorie. Toen redden Hendrik Timmerman met zijn gezin en twee knechten zich door te vluchten in de op zijn hoge terp staande kerk en tenslotte klommen ze op een van de balken in de kerk. Zij overleefden!

Bron(nen): 
Hannie Knol, krantenartikel augustus 2000

Pagina's

Subscribe to RSS - Het leven, wonen en werken