sluiten

Verhaal: Relaties tussen knechten en meiden

Jennigje Potjes is er met haar gedachten niet bij. De hele dag loopt ze al te prakkiseren. Hoe moet dat nou straks, als de foto gemaakt wordt? Als boer en vrouw Selles maar niks in de gaten krijgen. Anders moet ze hier waarschijnlijk weg, ze weet het. Hier kan Harm niet gemist worden. Het verhaal van de knecht en de meid bij Reuvekamp staat haar nog helder voor de geest. Die kregen ook verkering en zo gauw de boer daar achter kwam, moest één van beiden weg. Bij Reuvekamp moest de meid ook weg. Ze vermoedt dat zij dan een ander dienstje moet gaan zoeken. Zoals zij het inschat hebben ze Harm hier meer nodig dan haar.

Verrassing
Dan wordt ze geroepen. Met een snelle blik kijkt ze op de klok, het is nu toch niet al tijd voor de foto? Nee, vrouw Selles is ook nog niet klaar, die wilde haar mooie jurk aan. Een moment later krijgt ze een kaart in haar handen geduwd. Ze gaat er eens even voor zitten en bekijkt hem aan de keukentafel. Van haar jongste broertje! Ze bekijkt de voorkant uitgebreid, de brug in Dedemsvaart staat er op, ze is er vlakbij geboren. Een kaart nog wel, dat is echt bijzonder. Ze zal hem goed bewaren.

‘Ik zal maar niet teveel naar Harm kijken, ik moet maar zo gewoon mogelijk doen,’ houdt ze zichzelf voor als ze naar buiten loopt om gefotografeerd te worden. Boer en vrouw Selles staan al klaar, de boer heeft een mooie hoed op. Dan ziet ze Harm en o… wat heeft hij dat goed bedacht: hij heeft het paard meegenomen en zet dat tussen hen in: de boer en zijn vrouw met Jennigje aan de éne kant van het paard, hijzelf aan de andere kant. Ziezo, hier kan niemand iets van denken!

Getrouwd
Als Jennigje en Harm getrouwd zijn, moet Jennigje inderdaad weg bij boer Selles. Omdat Harm en Jennigje nog geen huis hebben, gaat Jennigje weer thuis wonen, in Nieuwleusen. In de weekenden komt Harm. Later krijgt Jennigje een dienst bij Klaas van der Wal en na ruim een jaar, in 1934, krijgt Harm de kans om een dijkhuisje te kopen aan de Milligersteeg, vlakbij de Boxem. Blijven de eerste vijf jaar de kinderen nog uit, later krijgen Harm en Jennigje zeven kinderen. Telkens als er een kind bij komt, moet er ook een kamertje bijkomen.

Bron(nen): 
Bron: Willy Post-Landman
Auteur: Annet Jonker
Foto's: Uit archief familie Post
sluiten

Verhaal: Schippersdochter

De bel gaat en Ali Mandemaker gaat naar de deur. Verrast blijft ze staan als ze opgedaan heeft. Het is Gerrit Zielman! “Ik ben op weg naar huis, naar Dalfsen en ik dacht zo: ik kon weleens melk voor jullie meebrengen,” zegt hij. Ali’s ogen stralen. Even nog blijft hij praten, dan vertrekt hij. Langzaam doet Ali de deur dicht en blijft er even tegenaan staan. Gerrit… Hoe lang kent ze hem nu? Ze zag hem afegelopen zomer 1942 voor het eerst, ze was toen al een paar keer op de boerderij van Jongman aan de Hasselterdijk geweest om melk te halen. Geen wonder dat ze hem pas na een paar keer zag, hij zat immers ondergedoken bij zijn oom Berend en tante Dina?!

Schip gevorderd
Van die korte wandelingetjes van hun schip naar de boerderij genoot ze altijd volop. Haar gedachten springen terug naar het begin van de oorlog, toen de Duitsers hun schip wilden vorderen om oorlogstuig naar Engeland te varen. Gelukkig is hun schip, de Ultima Latet, daar niet geschikt voor. Maar helaas, begin van de zomer afgelopen jaar moesten ze er toch aan geloven. In Rotterdam werd hun schip volgeladen met munitie en samen met 25 andere schepen naar het Zwarte Water gebracht. Hun schip is nog niet gelost, anders waren ze hier al weer weggeweest. Nou ja, ze woont liever hier in Zwolle, aan de Jufferenwal, dan op het schip zoals het afgelopen halfjaar. Er komen zo vaak Engelse vliegtuigen over… Het is veel veiliger om hier te wonen, al vindt ze het wel naar dat hier Joden gewoond hebben. Waar zouden die nu zijn?

Verkering
Dan komt het bericht dat hun schip leeg is. De familie Mandemaker verhuist naar het schip en vaart het Zwarte Water weer af. Ali is verdrietig, want zo vaart ze bij Gerrit weg. Gerrit van wie ze houdt en met wie ze al een paar maanden verkering heeft. Langzaam strelen haar handen het houtsnijwerkje dat Gerrit voor haar gemaakt heeft. Gelukkig kunnen ze elkaar schrijven!

Kruitschip ontploft
Dan horen ze eind april 1943 geruchten over een kruitschip dat ontploft is en dat bij Zwolle lag. Ali’s hart slaat een slag over. Als Gerrit maar niet gewond is geraakt, de kruitschepen lagen zo dicht bij de boerderij van Jongman. Gelukkig hoort ze al snel dat Gerrit net die dag niet op de boerderij aan het werk was maar ergens anders een klusje moest doen. De boerderij van Jongman is wel helemaal ingestort en oom Berend en tante Dina, Hennie en Marrie zijn wel gewond geraakt. Ze zaten aan tafel, op hun gewone plek onder het raam. Ze hebben allemaal glassplinters overal, Hennie vooral in het gezicht, bij oom Berend was er een stuk van zijn neus af, ze zijn allemaal gewond maar leven gelukkig nog!
Later hoort ze dat het schip van Gietema op 28 april 1943 door Engelse jagers onder vuur is genomen, waarop het ontploft is en het vliegtuig is neergestort. De piloot is hierbij om het leven gekomen. De Gietema’s woonden naast hen op de Jufferenwal. Gelukkig dat ze niet meer op het schip woonden!

Als Ali een poosje later hoort dat er in Zwolle in het bejaardentehuis hulpen gevraagd worden, besluit ze te solliciteren. Ze is blij dat ze wordt aangenomen en gaat in Zwolle wonen, lekker dicht bij Gerrit. In 1946 trouwen Gerrit en Ali en gaan in Dalfsen wonen.

Bron(nen): 
Ali Zielman-Mandemaker
Auteur: Annet Jonker
Foto's: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: De school, bikkelen en andere spelletjes

De kinderen speelden tijdens de pauzes buiten, en omdat er om de school niet veel ruimte was, was het hele dorp hun speelterrein. Er werden allerlei spelletjes gedaan: ‘kaszak’ en ‘companjon’, het verlos om de kerk en het ‘kriegertien’ van brug tot brug.
Wat was de meester boos als de kinderen te laat kwamen omdat ze het fluitje niet gehoord hadden. Dan werd bijvoorbeeld het verlos om de kerk streng verboden. Maar een tijd later begon het toch weer…

Bikkelen
Hendry van Ittersum (Bisschopswetering 79) heeft het bikkelspel van zijn oma nog. Omdat zijn oma toch enigszins vergeten was hoe het spel ook alweer ging, heeft ze dit aan de krant gevraagd. Het knipsel met het antwoord heeft ze altijd goed bewaard bij de bikkels.
De bikkels die Hendry heeft zijn van tin. Oorspronkelijk waren bikkels kootjes van schapen en geiten en het bikkelen was al bij de Grieken in de oudheid bekend. Later werden er ook bikkels van metaal gemaakt waarmee gespeeld kon worden. Tot begin 20e eeuw werd dit spel in Mastenbroek gespeeld.

Spelregels
Het gewone of ‘eentjes’ bikkelspel gaat als volgt: Je gooit de vijf bikkels omhoog en vangt ze weer op met de rug van je hand. Dan gooi je ze weer omhoog en vangt ze op in je handpalm. Je gebruikt altijd maar één hand. Meestal lukt dat niet en vallen er een paar op de grond. De bikkels die je wel gevangen hebt leg je opzij en je kiest er één die als werpbikkel dient. Deze gooi je omhoog en in de tijd dat deze bikkel zweeft raap je één bikkel van de grond op. Dan vang je met dezelfde hand de opgegooide bikkel. Dit herhaal je net zo vaak tot alle bikkels opgeraapt zijn. Zodra er een stap in het spel niet gelukt is, mag iemand anders spelen. Wanneer je weer aan de beurt bent, begin je het spel weer op dit punt. Als het gelukt is wordt hetzelfde spel gespeeld, alleen moeten de bikkels dan per twee opgeraapt worden, daarna per drie en tenslotte per vier.
Er zijn veel variaties, soms werden de bikkels op tafel of op de grond gegooid (kon ook nog op verschillende manieren). Dan moesten alle bikkels in de tijd dat de werpbikkel of het balletje opgegooid werd op dezelfde kant gelegd worden. Soms moest dit op een bepaalde manier gebeuren: tussen de middelvinger en de wijsvinger. Als er meerdere bikkels tegelijk gedraaid moesten worden, werd de ringvinger er ook bij ingeschakeld.

De kanten van de bikkels hebben verschillende namen die ook per streek kunnen verschillen. De holle kant heet de put of kuilder, de bolle kant is het bolleke of de stovert, de ene zijkant heet de staander en de andere zijkant de esser (aan deze kant werd een s, en putje of sterretje geslagen om onderscheid in de beide zijkanten te maken.
Andere varianten zijn:
- bruggetje of onder de brug. Als de bikkels op de grond geworpen zijn maakt de speler van zijn duim en wijsvinger een bruggetje op de grond. Als de bikkel wordt opgegooid moeten de andere bikkels onder het bruggetje door geschoven worden, één voor één, dan twee tegelijk enz.
- De bikkels eerst naar je mond of je hart brengen

Er werden in verschillende streken verschillende versjes gezongen bij het bikkelen:

Zwart Willemijntje
zat achter ´t gordijntje
zij waste haar hand met water af
zij droogde ze aan den handdoek af
zij nam er een van de tafel af

Anne de pop, ik raap je op
Anne de peer, ik leg er een neer
Moeder de vlo, die bijt mij zo
Die bijt me zeer,
ik leg er een neer.

ik bouw een huisje
van kalk een kluisje
van kalk en steen
daar gooi ik een bikkel heen

Bron(nen): 
Hendry van Ittersum, internet
Auteur: Annet Jonker
Foto's: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: De Duitsers trekken terug

Half april ’44 komen er geregeld Duitsers over de Oude Wetering. Ze zijn op terugtocht, ze weten dat de oorlog verloren is. Het wordt bijna een gewoon gezicht. Totdat er op het erf gerucht is.

Geschreeuw bij de deur. Duitse woorden, harde, angstige stemmen. Vader Pelleboer staat langzaam op en loopt naar de deur. Gerrit schuifelt achter hem aan. Als de deur open is, staan er twee Duitse soldaten. Hun voeten en de onderkant van hun uniform is nat, ze moeten door het water omdat de polder blank staat. De één heeft een fiets aan de hand, de ander heeft een paar handgranaten in de handen. Ze praten door elkaar heen, in het Duits. Gerrit en zijn vader verstaan er niks van. Het enige wat ze verstaan is: ‘Krieg zat’ en ‘verloren’. Dat begrijpen ze wel. Ze hebben genoeg van de oorlog.

Na nog wat heen en weer gepraat en getrek aan de kleren van zijn vader wordt duidelijk wat de Duitsers willen: een overall, zodat ze niet herkenbaar zijn als Duitse soldaten. De fiets mogen ze hebben en de granaten ook en alles wat ze maar bij zich hebben, als ze de Duitsers maar willen helpen.

“Maar we hebben het ze niet gegeven!” zegt Pelleboer trots. ‘Dat deden we niet!”

Bron(nen): 
Gerrit Pelleboer
Tekst: Annet Jonker
Foto: uit het archief van Bernard Reuvekamp
sluiten

Verhaal: Paarden in de oorlog

“Moet ik nu alweer het paard laten keuren? Dat is toch een halfjaar geleden ook al gebeurd.. Het wordt toch weer afgekeurd! Dat kost me weer een middag,” moppert Albert Kok, de vader van Cees. “Ach, zolang ze hem maar afkeuren, ga er nou maar gewoon naar toe. Je hebt er niks aan als je de Duitsers tegen je in het harnas jaagt,” vindt Cees z’n moeder. “Mag ik mee pappa,” bedelt Cees. Zijn vader en moeder kijken elkaar even aan. “Nee, doe dat maar niet, je weet maar nooit wat er gebeurt’,” zegt zijn moeder. Cees haalt zijn schouders op, jammer!

De volgende middag staat hij met spanning te wachten op zijn vader. Zou hij weer terugkomen met het paard? Of zouden ze hem deze keer gevorderd hebben? De Duitsers hebben ook zoveel paarden nodig, altijd hebben ze te weinig auto’s. En iedere keer als er iets vervoerd moet worden, moeten ze paarden hebben. Cees heeft pas nog het verhaal gehoord van de buurman, wiens paard gevorderd was. Hij heeft het nooit meer teruggezien. Later heeft hij de buurman horen zeggen dat Duitsers uit Raalte hem nog gebruikt hebben. Wie weet waar het paard overal naartoe gebracht wordt.

Dan ziet hij op de lange weg richting Zwolle iets bewegen. Is dat zijn vader? Met zijn hand boven de ogen tuurt hij in de verte. Ja.. Ja, dat is pappa. Mét het paard. “Mamma, pappa komt er weer aan met het paard!” Hij rent naar binnen. “Ja jongen, mooi, gelukkig!”

Even later staat het paard weer in de wei en zit vader aan tafel. “Zoals ik al dacht, de schacht te dik. Dat wist ik toch wel, dat is het elke keer. Maar goed, ik heb ‘m weer meegekregen,” vertelt hij. “Er was ook iemand uit Windesheim. Dat paard is ook afgekeurd, het was wat kreupel,” lacht hij. “Nou, dat is toch zielig, dan heeft hij toch een zere poot,” roept Cees. “Soms slaat de boer een extra nagel in de hoef, iets te diep, nèt in ‘t leven. Dan krijgt het paard een beetje een zere poot zodat het kreupel loopt. Dan heb je meer kans dat de Duitsers het afkeuren. En thuis haal je die extra spijker er weer uit en loopt hij weer gewoon!” Nu kan Cees er ook om lachen!

Bron(nen): 
Kees Kok
Tekst: Annet Jonker
Foto's: Bernard Reuvekamp
sluiten

Verhaal: Bommen in Kinderland

Het gezoem wordt steeds sterker. Gerrit Pelleboer duikt nog wat dieper onder de deken. Hij slaapt bij zijn ouders op de slaapkamer. Hij weet wel dat het de Engelse vliegtuigen zijn, op weg naar Duitsland om daar steden te bombarderen. Toch is er vanavond ook een ander geluid te horen: dat van vallende bommen. ‘Er zit zeker een jager tussen’, hoort Gerrit zijn vader zeggen. Gerrit drukt onder de deken zijn oren dicht als hij een bom hoort ontploffen.
Hij weet wel waarom de Engelsen dat doen, hier hun bommen afwerpen. Dan kunnen ze sneller weg om te vluchten voor het Duitse jachtvliegtuig dat hen op de hielen zit en dat hen probeert uit de lucht te halen. Dat gebeurt wel vaker, net zoals de benzinetanks die ze er soms af gooien. Morgen maar even gaan kijken, denkt hij bij zichzelf.
De volgende dag gaat hij met zijn polsstok het land in. Daar, in Kinderland, een ontzettend groot gat, daar is die bom gisteravond ontploft. En daar, net wat hij dacht, een hele rij gaten in het land. Van halverwege de Bisschopswetering en de Oude Wetering richting de Schaapsteeg. Het zijn driehoekige gaten, brandbommen dus, dat weet hij inmiddels wel. Als het ronde gaten zijn, zijn het gewone bommen. Met zijn polsstok prikt hij in de bodem, net zo lang tot hij voelt dat hij het metaal raakt. Sommigen liggen best diep, want onder de ongeveer 40 centimeter dikke bovenlaag van kleigrond is het allemaal zachte veengrond. Hij volgt het spoor, helemaal tot aan de Schaapsteeg, waar de bom die vannacht in brand vloog nog na smeult.
‘Ik had er geen idee van hoe gevaarlijk het was wat ik deed’, zegt hij nu. ‘En de bommen liggen er nog steeds, allemaal’.

Bron(nen): 
Gerrit Pelleboer
Tekst: Annet Jonker foto: internet
sluiten

Verhaal: De trekschuit

Hèhè, eindelijk is de school uit. Albert van Ittersum zucht van opluchting. Wat duren die dagen soms lang! Hij trekt zijn jas aan en loopt met zijn vriendjes naar buiten. Als ze naar de weg lopen beginnen zijn ogen ineens te glinsteren. “Kijk, daar komt Gerrit Jan Visscher aan met de bok, misschien mogen we wel met hem meevaren naar huis!” Snel rennen ze naar de kant van de Kerkwetering. Ja hoor, het is Gerrit Jan Visscher, zijn paard dat de bok voorttrekt is er al. De bok is ’s middags altijd leeg, dan heeft Visser het zand, dat van de Zonneberg komt, afgeleverd bij de boeren die het weer gebruiken op het erf, in de stallen en op de pers bult. Even later legt Visser de boot aan de kant. “Ja jongens, ik zag jullie al staan en dan weet ik het wel”, lacht hij. Snel springen de jongens aan boord.
Albert ziet hoe de kabel, waar het paard aan vastzit, om de dikke eiken paal geslagen wordt. Dan wordt het paard losgemaakt en moet de trekschuit zelf een eindje doorvaren totdat hij onder de brug door is. Gelukkig maar dat de brug zo hoog is, de bok past er onder door. Dan wordt het paard weer aangehaakt en gaat Albert lekker zitten. Zo komt hij vandaag gemakkelijk thuis, hoeft hij niet eens te lopen naar de Bisschopswetering, waar hij woont.
Van zijn vader heeft hij weleens gehoord dat er vroeger veel meer met de trekschuit werd vervoerd door de polder. Er ging een trekschuit vanaf Kampen naar Hasselt en van Zwolle naar Genemuiden. Die deed er een hele dag over en had soms mensen maar meestal vracht aan boord. Hm, Genemuiden, daar wilde hij niet graag wonen, dan kon je alleen maar over de dijk naar Hasselt en verder niet, alleen met de boot.
“Va, gaan we morgen weer met de bok van Visscher naar de kerk? Je kunt de weg helemaal niet zien”, wil Albert op een zaterdag in de winter van 1944 weten. De Duitsers hebben in september de polder onder water gezet, alleen de huizen, die op een soort terpen staan, houden het droog. “Ik denk het wel Albert”, antwoordt zijn vader. Iedereen komt naar de Drie Bruggen, het kruispunt op het midden van de Bisschopswetering, vanwaar de boot vertrekt. Albert rilt. Als het maar niet weer zo gaat als laatst. Met z’n allen zaten ze op de trekschuit van Visser, iedereen in de zondagse kleren, de vrouwen met de witte knipmutsen op. Toen kwamen er Engelse jagers aan. Die vlogen laag over, keerden weer en kwamen terug. Iedereen kromp in elkaar en verwachtte dat het kogels zou regenen. Ze schoten immers op alles wat bewoog?! Maar wonder boven wonder, de jagers vlogen nog een keer laag over en verdwenen toen. Albert hoorde iemand mompelen: ‘ze hebben vast de witte mutsen gezien van de vrouwen…’
Dan zijn ze gelukkig alweer bij de kerk, waar al een aantal andere bokken liggen waar de andere kerkgangers mee gekomen zijn nu alles onder water staat.
Tot ongeveer 1930 heeft de trekschuit in de polder gevaren. Toen de trekschuit niet meer voer, werden de houten bruggen enigszins verlaagd, al waren ze ook toen nog wel hoog. In de taal is het vaarverleden nog lang levend gehouden. Er werd bijvoorbeeld nog lang gepraat over een melkvaarder in plaats van een melkrijder.

Bron(nen): 
Albert van Ittersum
Tekst en foto's: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Waterschap Mastenbroek: wegen en dijken

Waterschap Mastenbroek: de wegen en dijken
Normaal gesproken hoorden de wegen niet bij het Waterschap. Maar omdat dit in de polder Mastenbroek vanaf de drooglegging al zo was, waren de wegen in Mastenbroek eigendom van het Waterschap. Dat hield in dat de gemeente of het rijk niets aan het onderhoud van de wegen betaalde. Dat moesten de inwoners van Mastenbroek zelf doen.

De wegen
Lang werd het meest over het water vervoerd. Het verkeer over de weg kwam eeuwenlang op de tweede plaats. Tot begin 20e eeuw waren de wegen onverhard. Langzamerhand kwam hier verandering in: stukje bij beetje werden de wegen verhard met steen, puin en met sintels (overblijfsel van de steenkool waarmee de fabrieken gestookt werden). Later kwam er grind over deze verharding. Maar lang niet overal tegelijk. Tot in het begin van de twintiger jaren werd de weg aan de ene kant van de Wetering de witte kant werd genoemd en de andere kant de zwarte. Dit naar de kleur van de verharding. Dit werd allemaal over het water aangevoerd. Toen de wegen eenmaal goed verhard waren, moest het vervoer over het water het afleggen tegen het vervoer over de weg.

Kostenpost
De wegen en het onderhoud moest door de bewoners zelf betaald worden en waren dan ook een grote kostenpost. De inwoners waren er dan ook zuinig op. Reden er tot 1950 maar enkele auto’s in de polder, na 1960 veranderde dat. In 1960 komt de schaalvergroting en daarmee ook het zwaardere vervoer op gang. Voor Mastenbroek betekende dat de paard en wagens, die rond de drie ton konden vervoeren en waar de wegen en bruggen op afgestemd waren, vervangen werden door tractoren en vrachtwagens met veel zwaardere vrachten.

Vergunningen
Daarom was het voor particulieren die niet in de polder woonden, niet toegestaan met de auto de polder in te rijden. Er stond bij elke toegangsweg van de polder een bord: verboden voor auto’s. Hier werd ook nadrukkelijk op gecontroleerd. De politieagenten stonden aan de Driebruggen, Het Vosje en Kruisvliet (kruispunten in de polder) te controleren en als je geen ontheffing had, moest je gewoon betalen. Als polderbewoner kon je met een vergunning de hele polder door. Als er tractoren en later vrachtauto's de polder door moeten, moest hier een speciale vergunning voor worden aangevraagd. Als je van buiten de polder kwam kreeg je alleen ontheffing van het verbod voor de route die je rijden moest. Je vroeg dat aan bij het kantoor van het waterschap en de provincie gaf hem af.

Ruilverkaveling
Ondanks deze maatregel konden de wegen in Mastenbroek, grindwegen op veengrond, het zwaardere vervoer niet aan, evenals de smalle houten bruggen die hier niet op berekend waren. Verder waren de weteringen ondiep en vol modder door achterstallig onderhoud. Daarom vraagt het waterschap een ruilverkaveling aan, om de wegen kwijt te raken aan de gemeente en om subsidie te krijgen voor andere zaken zoals een nieuw gemaal. In 1973 wordt er gestemd en het voorstel wordt aangenomen en zo wordt de ruilverkaveling in gang gezet.
Tot de ruilverkaveling waren de bruggen eigendom van het waterschap. Die moesten elke zomer geteerd worden, zowel de boven als onderkant. De firma Mol uit Genemuiden kwam met bokken en die zorgde ervoor dat het onderhoud gebeurde. De leuningen werden geverfd met aluminiumverf door de wegwerkers.

Waarschuwingen
Als er gevaar was met hoog water, werd vroeger de stormlantaarn, die heel ver scheen, op een hoog punt opgehangen. Er waren allemaal ijkpunten: Hasselt, Genemuiden, ’s Heerenbroek en nog meer. Dit om elkaar te waarschuwen hoe de toestand van de dijken was, want er was nog geen telefoon. Men vroeg dan: zijn er al lichten? Eén licht betekende: waarschuwing, twee lichten: spannend, drie lichten: dijk doorgebroken.
Na de oorlog is de Kamperzeedijk grotendeels afgegraven en de weg verbreed. De Afsluitdijk was gelegd in 1933 en daardoor was het gevaar voor overstromingen veel minder groot. De zgn. slaperdijk ligt er nog wel.

Trechter
Het waterschap Mastenbroek was helemaal omringd door dijken om het water van het Zwarte Water, het Zwarte Meer, de Vecht en de IJssel buiten de polder te houden. In 1980 ging het Waterschap Mastenbroek op in Waterschap IJsseldelta. IJsseldelta is het zinkputje van Overijssel, het laagste punt. Het water van de Vecht, de IJssel en het gemaal bij Zwartsluis, Zedemuiden, waar het water uit Drenthe terecht komt, komt allemaal bij IJsseldelta terecht. Dus moesten de dijken wel goed voor elkaar zijn. De Noordoostpolder en de Flevo-polder werden aangelegd. Als je op de kaart kijkt heb je eigenlijk een grote trechter naar Kampen toe. Bij Noordwesterstorm stuwt de wind heel veel water de trechter in richting Kampen en Mastenbroek. Vandaar ook de bouw van de Balgstuw bij de Ramspol.

Bron(nen): 
Bron: Albert van Ittersum, J. Kroes (knipsel uit Deltapost uit archief fam. Knol)
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit het archief van Albert van Ittersum, Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Eendennesten maken

Eendennesten maken
Is de Mastenbroeker polder sinds jaar en dag grasland, in de oorlog moet het land gescheurd worden. Boeren zijn druk bezig het land om te ploegen. Er moet graan verbouwd worden, dat hebben de Duitsers de boeren verplicht. Een klein gedeelte mogen ze zelf houden, de rest moet ingeleverd worden. Als het graan gedorst is, blijft er stro over. Lang stro, veel langer dan tegenwoordig, van wel een meter of nog langer. “Daar draaiden we rolletjes van en daar maakten we eendennesten van,” vertelt Kees Kok. “Dan hadden we ’s winters wat te doen en als de eenden er nestelden, hadden we ook eieren.”
’s Winters moest het graan gedorst worden, dan kwam de controleur erbij. De boeren mochten zelf een klein gedeelte houden, de rest moest ingeleverd worden. Maar als het koffietijd was, en de controleur zat binnen koffie te drinken, dan werden er weleens een paar zakjes opzij gezet. Dat wist de controleur ook wel, hij deed een oogje dicht, hij was ook maar aangewezen door de Duitsers om dit te doen.
De commiezen controleren hoeveel vee er is. Om te slachten moet je een vergunning hebben en dan komt de commies erbij. Zij leveren hun gegevens aan het planbureau, waar de voedselcommissaris zit om het beschikbare voedsel te verdelen.
Voor huisslachting mocht je wel slachten, men kwam wel eerst het varken keuren. Als het geslacht was, zetten ze er een blauw stempel op.
Kees: “We hadden ook een keer een kalfje gehouden, om te slachten na een jaar. Maar daar kwam niet van, en zo liep het een jaar later tussen de pinken in de wei. Daar kwam de controleur het land op, die stond de pinken te tellen. Er was er natuurlijk één teveel. Toen vroeg hij aan mijn broer hoe dat kon. ‘O, die is door de sloot gekomen, die is van de buren’. Maar toen de controleur wegging, kwam hij mijn vader tegen en hij vroeg ook aan hem: ‘Van wie is dat böllegie?’ En mijn vader zei eerlijk: ‘Van mij!’ Wat was de controleur boos! Het is wel goed afgelopen, maar je kon ook de bak indraaien en een bekeuring krijgen.”

Bron(nen): 
Kees Kok, Oude Wetering 118
Auteur: Annet Jonker, foto's Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Brandweerspuit

De oude brandweerspuit. Dit is dezelfde brandweerspuit die in de kerktoren stond.

Bron(nen): 
Hannie Knol

Pagina's

Subscribe to RSS - Het leven, wonen en werken