sluiten

Verhaal: Hooien op zondag

Op een zondag begin jaren '30 werd deze foto gemaakt op de Molenwaard in Hasselt.

Tijdens de kerkdienst van de Rooms-Katholieke Kerk in Hasselt (deze stond toen nog aan de Hoogstraat in Hasselt) kwam door een noordwesten wind het water opzetten in het Zwarte Water. Dit was na de dienst het gesprek van de dag. Het land zou onderlopen en daardoor kwam de hooi-oogst in gevaar. Toen werd aan de pastoor gevraagd of ze het hooi die dag mochten ophalen. De pastoor gaf hen dispensatie van de zondagsrust en met burenhulp werd het hooi binnengehaald.

Waar nu de jachthaven ligt, was vroeger de Molenwaard.

Bron(nen): 
Tekst: Bernard Reuvekamp
Bron: familie Haverink
Foto: familie Haverink
sluiten

Verhaal: De laatste burgemeester van Zwollerkerspel

Mr. Willem Jacob Elias Crommelin en zijn vrouw Pauline Renée van de Poll en hun kinderen namen in 1963 hun intrek in de buitenplaats Boschwijk in Wijthem.
Mr. Crommelin werd op 7 februari 1963 geïnstalleerd als laatste burgemeester van de gemeente Zwollerkerspel. Boschwijk was de ambtswoning van de burgemeester en in een van de vleugels werd de raadszaal ondergebracht. Eén van de zonen kan zich nog herinneren dat tijdens raadsvergaderingen de klompen bij de kapstok stonden, er glaasjes sigaren op tafel stonden en dat in de loop van de avond de raadszaal in een dikke blauwe walm werd gehuld.

De gemeente Zwollerkerspel bestond destijds uit de dorpen en buurschappen Berkum, Cellemuiden, Frankhuis, Genne, Haerst, Harculo, Herfte, Hoog- en Laag-Zuthem, Ittersum, Langenholte, Oldeneel, Schelle, Spoolde, Streukel, Voorst, Westenholte, Windesheim, Wijthmen, Zalné en Mastenbroek.
Op 1 augustus 1967 werd de gemeente Zwollerkerspel opgegeven en verdeeld over de volgende gemeenten: Genemuiden (1050 hectare – 92 personen), Hasselt (4013 hectare – 1080 personen), Heino (213 hectare – 183 personen), IJsselmuiden (1369 hectare – 403 personen) en Zwolle (7866 hectare – 12857 personen).

Voor de installatie van de burgemeester werden inwoners van de buurschappen uitgenodigd. De basisschool in Mastenbroek had ook een uitnodiging gekregen, en er werd geloot welke kinderen er naartoe mochten. Een groep inwoners van Mastenbroek gaf acte de présence in klederdracht. Daarvan werden deze twee prachtige foto’s gemaakt. Mocht u de ontbrekende namen weten, of denkt u dat er een andere naam bij een persoon hoort, wilt u dat dan aan ons doorgeven? Alvast bedankt!

Bron(nen): 
Tekst: Berendien Duitman
Foto's: archief familie Van Gerner, Ger Dekkers (uit Zwollerskerspel rond)
Bronnen: Wikipedia, www.crommelin.org, Hannie Knol
sluiten

Verhaal: Rijwielbelasting

Evenals andere Nederlanders hadden bewoners van de polder Mastenbroek van doen met de voormalige rijwielbelasting. Dat blijkt uit de bij de familie Meuleman bewaard gebleven voorbeelden van rijwielplaatjes.
Rijwielbelasting werd in twee verschillende perioden geheven. Eerst van 1897 tot 1919. Door het kopen van een rijwielplaatje op het postkantoor mocht men zijn fiets gebruiken op de openbare weg. Bij het afschaffen in 1919 telde ons land 860.000 fietsen.
In 1924 voerde minister Colijn opnieuw de rijwielbelasting in met als voornaamste doel de staatskas te spekken. Op dat moment waren er ongeveer 1,7 miljoen fietsen in Nederland en het plaatje kostte drie gulden.
Zoals bekend kende ons land ook in die tijd een crisis en daarom werd in 1927 bepaald dat werkloze Nederlanders gratis een rijwielplaatje konden krijgen. Maar dan kwam er wel een rond gaatje in en mocht de eigenaar niet op zondag fietsen...
Op 1 mei 1940 waren er 3,6 miljoen rijwielen in Nederland, dus de opbrengst van de belasting was
aanzienlijk. Toch kwam er dankzij de bezetter in 1941 een einde aan deze heffing.
Tegenwoordig wordt je als fietser niet meer aangeslagen voor de wegenbelasting. Nu geldt de auto als 'melkkoe' voor de belasting innende overheid.

Bron(nen): 
Wikipedia
Auteur: B. Reuvekamp
sluiten

Verhaal: Meiden en knechten, kleine knecht

Zwaar werk is het, werk op de boerderij. Maar Henk v.d. Kolk weet van aanpakken, al is hij de ‘kleine knecht’ of de ‘bul’. Hij is wel wat gewend. Zelf komt hij uit Dalfsen, maar hij is aan het werk bij Wup in Mastenbroek. De boer zelf is ziek. Zijn vader, die in pluimvee handelt, kwam dit op het spoor. Ach ja, vrijdags op de veemarkt in Zwolle spreek je veel mensen. Zijn vader, die er vaak is, heeft er veel contacten opgedaan, o.a. met Hendrik Brommer uit Westenholte. Die komt veel in Mastenbroek en hij bemiddelt ook voor de boeren daar. Zo is hij hier terecht gekomen.

Hooien
Als kleine knecht werkt hij gewoon mee met de andere knecht, maar mag hij letterlijk wat minder hooi op de vork nemen. Zijn kruiwagen hoeft niet zo vol te zijn als die van de volwassen ‘grote’ knecht. Maar hooien is nu eenmaal zwaar werk. In juni hebben ze het gras gemaaid. Gelukkig heeft boer Wup al een ‘gecombineerde’, zodat ze het gras niet met de hand bij elkaar in ‘zwillen’ hoeven te harken en te keren. In juni gaat het hooi in de hooiberg en het gras moet daarom goed droog zijn om hooibroei te voorkomen. Daarna hebben ze de natte persbult gemaakt en in het najaar wordt de silo gevuld: een betonnen ring die gevuld wordt met gras. Hier worden nog weer houten schotten van ongeveer anderhalve meter opgezet en dan moet het gras nog hoger voordat het wordt afgedekt met een laag zand. Alle grassprieten die uitsteken moeten eruit getrokken worden. En reken maar dat het netjes moet zijn. Hij heeft weleens verhalen gehoord van een boer die met een liniaal langs de hooiberg en persbult ging!

Modderen
Behalve hooien moet er hier in de polder ook schouw gemaakt worden: de sloten en weteringen moeten onderhouden worden. De oevers moeten worden gemaaid, de planten die op de bodem groeien moeten ook worden gemaaid en uit het water geharkt worden en dan moet de sloot nog uitgediept worden met de modderbeugel. Dat is een lange stok met een soort metalen net er aan waarmee je de modder uit de sloot schept en het over je schouder op de wal werkt. Dat kon hij niet, dat was echt te zwaar. En wat ben je dan blij als je in de verte ziet dat de ‘schiw of schreeuw opgeworpen’ is: een witte lap op een stok of een wit bord op de schuur als teken dat het eten klaar is. Even uitrusten!

Bron(nen): 
Bron: Henk v.d. Kolk
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief fam. Kok en Reuvekamp, Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Voorzieningen, de bakkers

Het brood werd, net als de meeste andere zaken, bij de mensen thuisbezorgd. De bakkers uit de omringende plaatsen hadden elk hun eigen klanten. Vaak viel dat samen met het gedeelte van de polder dat het dichtst bij de winkel lag. Maar de bakkers en andere bezorgers liepen ook wel door elkaar. De één nam brood van een particulier en de ander van de coöperatie, net zoals dat met zoveel andere dingen ook ging. Zo kwamen er bijvoorbeeld aan de Oude Wetering vier bakkers, meestal op verschillende dagen. Een diepvries bestond toen nog niet.

De heer Volkers kwam voor bakker Lindeboom uit Frankhuis met paard en wagen het brood verkopen.
Bakker Roetman had een flinke winkel aan de Kamperzeedijk. Hijzelf of de heer Koopman, die bij hem werkte, brachten brood en kruidenierswaren in de polder. Als Koopman de bestelling afgeleverd had zei hij altijd: “Dag heur”, waarop hij naar buiten ging en vertrok. Bakker Roetman werd opgevolgd door zijn schoonzoon Winter.
Bakker Visser uit Genemuiden kwam op zaterdag. Hij had altijd heerlijke roompuntjes bij zich.
Bakker Hulleman uit Genemuiden ventte aan de Kamperzeedijk, ’t Hanerikke en de Prins. Hij ging in december verder de polder door met Sinterklaas-spullen, zoals bijvoorbeeld speculaas.
Vanuit 's-Heerenbroek kwam het brood van bakker Wessels de polder in.

Brood in de melkbus
Herman Sterken kwam vanuit Hasselt eigengebakken brood bezorgen aan zijn klanten in de polder. Willem Kijk in de Vegte bezorgde brood voor de coöperatie van Hasselt, daarna Jan Willem Hollander, die ook koster en doodgraver in Mastenbroek was maar daar niet van kon leven. Tijdens de feestdagen was het altijd erg druk voor de bezorgers die de polder in kwamen. Daarom had de familie Reuvekamp met Jan Willem Hollander afgesproken dat als het laat werd en de familie al in bed lag, hij de broden in een melkbus zou doen die buiten stond. (De boeren gingen ’s avonds vroeg naar bed.)
Het geval wilde dat de knecht, die de volgende morgen de bussen klaarzette voor het melken, dit niet wist. De melk werd in de bus gedaan waar ook de twee broden in zaten en meegenomen naar de melkfabriek in ’s-Heerenbroek. De broden kwamen, met de melk, in de stortbak van de melkfabriek tevoorschijn, tot grote hilariteit van de melkontvanger daar.

Nieuws
Jan Willem Hollander vroeg vaak: “He’j nóg wat neudig?” (Heb je nog meer nodig?) Waarop een klant antwoordde: “Nou, eigenlijk niet, maar he’j nog wat ni’js in de mande?” (Heb je nog nieuwtjes?)

Ploeteren door het water
In september 1944, toen de Duitsers de polder onder water hadden gezet om te voorkomen dat er Engelse parachutisten zouden landen, was het vervoer over de weg erg moeilijk.
Bakker Willem Kijk in de Vegte, die brood ventte voor de Coöperatie in Hasselt, bleef zo lang mogelijk het brood bezorgen in de polder. Hij wist de landweggetjes haarfijn te vinden, maar het bleef gevaarlijk om met zijn paard en wagen de polder in te gaan. Op een gegeven ogenblik moest ook Willem Kijk in de Vegte het opgeven. Door het water waren grote gaten in de wegen gespoeld en kwam hij er niet meer door.
Later nam Jan Klein het van Jan Willem Hollander over.

Bron(nen): 
Bron: fam. Knol, Kok, Reuvekamp, v. Ittersum, krantenknipsel uit Deltapost uit archief fam. Knol
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief fam. Reuvekamp, v. Ittersum, Knol, v.d. Kolk, Kroes en krantenknipsel Deltapost uit archief fam. Knol
sluiten

Verhaal: Begraven in de kerk van Mastenbroek

Vroeger was begraven worden in de kerk, voor wie het zich permitteren kon want gratis was het meestal niet, een voorrecht. Zelfs de plaats daar had een betekenis: hoe dichter bij het altaar, hoe beter voor “later”. In het geval van familiegraven was het lichten van de steen voor een volgende begrafenis niet altijd een pretje. De uitdrukking “rijke stinkerd” vindt hier zijn oorsprong.

Verbod
Het gebruik is lang blijven bestaan. Ook in de kerk van Mastenbroek, hoewel daar nu niets meer van te zien of te merken is. Napoleon, toen ook hier aan de macht, verbood het in 1804. Maar na zijn val in 1813 keerde het gebruik terug, hoewel minder algemeen, zelf ook in Mastenbroek. In 1829 werd het gebruik van kerkgraven, ook om hygiënische redenen, door de overheid definitief weer verboden. Niet alle kerken hielden zich daaraan stipt, maar het werd wel steeds meer uitzondering.

Het Begrafenis Register van de kerk van Mastenbroek van 1778, zoals de titelpagina vermeldt, is gelukkig bewaard gebleven, compleet met plattegrond van de graven in de kerk, zoals op de foto te zien is.

Familiegraven en 'kerkgraven'
Er waren graven “van de kerk” en er waren eigen graven, die echter ook weer konden worden doorverkocht aan een andere familie. Alles werd nauwkeurig geregistreerd. Voor die eigen graven moest wel jaarlijks een bijdrage worden betaald. In het jaar 1800 was dat 6 stuiver per graf.

Het kwam voor dat één familie meerdere graven bezat. In één van die gevallen, van Willem Arents, graf nr. 50, is volgens het boek uitsluitend gebruikt voor zijn echtgenote Egbertjen (Tymons Kock) in 1798 en voor hemzelf in 1809. Het andere, naastgelegen graf nr. 36, voor meerdere familieleden tussen 1788 en 1798. Deze graven zijn waarschijnlijk nooit meer doorverkocht; het register zegt daarover niets.

Volgens het Register vond de laatste begrafenis in de kerk van Mastenbroek plaats op 30 April 1814. toen iemand met de naam Hendrik Teunis daar zijn laatste rustplaats vond.

Bron(nen): 
Bronnen: Historisch Centrum Overijssel – Zwolle, Archief kerk Mastenbroek, eigen onderzoek F. van’t Spijker.
Auteur: F. van 't Spijker
Foto's: Fam. van 't Spijker, HCO, archief kerk Mastenbroek
sluiten

Verhaal: Het ' gouden kalf' van Mastenbroek

Op sommige bijbels die in de kerk van Mastenbroek in gebruik zijn en ook op trouwbijbels die weggegeven worden aan een bruidspaar staat in goud het kerkzegel van de kerk van Mastenbroek afgedrukt.

De kerkelijke gemeente van Mastenbroek had al in 1761 een kerkelijk wapen. Of het huidige zegel hetzelfde is als vroeger gebruikt werd, is niet duidelijk. Zo beschrijft Van Alphen in 1878 het als volgt: “ eene grazende koe met 1 Joh. 1 en Num. 19”, het omschrift: Lux lucens in tenebris.

De diaconie zou, volgens de administratie, een zilveren stempel hebben gehad vanaf 1889 tot ongeveer 1928 met het wapen er op.

Het zegel dat nu gebruikt wordt geeft de indruk al vrij oud te zijn, gezien de letters die er op staan. Het lijkt een ander zegel te zijn dan in de 19e eeuw gebruikt werd, omdat de beschrijving van Van Alphen verschilt met wat er nu op te zien is.
De koe staat onder een boom, maar graast niet. Het omschrift luidt: “Nos Christi sanguis mundat non rufa iuvenca”. (Het is niet het bloed van de rode vaars, maar het bloed van de Here Jezus Christus dat ons gereinigd heeft van al onze zonden”.)
Later wordt gemeend dat de koe niet onder een boom staat maar voor een altaar waarbij de rook omhoog kringelt.

Een gastpredikant merkte naar aanleiding van het zegel, dat in goud op de bijbels gedrukt staat op, dat in Mastenbroek het gouden kalf op de bijbel afgedrukt staat.

Bron(nen): 
Bronnen: Jan en Dirk van Ittersum, boekje uitgegeven in 1981 ter gelegenheid van de restauratie van de kerk van Mastenbroek
Auteur: Annet Jonker
Foto: ut bovengenoemd boekje, Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Voorzieningen, veeartsen, veeverloskundigen en huisslachters

Bij de boeren kwamen veel mensen over de vloer voor het vee. Vanuit de omliggende plaatsen kwamen veeartsen, veehandelaren en slagers om vee te behandelen, verhandelen of te kopen. Ook hier liep men door elkaar heen, ieder had zijn eigen klanten.

De veeartsen Van den Berg en Vlas uit Zwolle namen in ieder geval een gedeelte van de Oude Wetering onder hun hoede, terwijl veearts Kers uit Hasselt vooral aan de Nieuwe Wetering klanten had.

Veeverloskundige en huisslachter
Freek Bosman van de Kamperzeedijk was veeverloskundige. Hij bediende de hele polder. Als Freek moest komen was het kalf vaak dood. Dan werd er een zaagje om de voorschouder van het kalf gebracht waar je aan moest trekken. Hierdoor werden het schouderblad en de voorpoot eraf gezaagd en was het kalf al een heel stuk smaller. Dan moest vaak de kont nog middendoor gezaagd worden. Het was zwaar werk. Soms, als het kalf nog niet al te lang dood was, werd het vlees van het kalf nog gegeten. “Dat smaakte apart, een beetje glibberig, ik was er niet zo gek op,” vertelt Roelie Kok.
Freek Bosman slachtte ook vee in de regio. Dag gebeurde vaak op maandag. Dan kwam op dinsdag de keurmeester en als hij alles goedkeurde kon het beest uit elkaar gehaald worden.

Freek Bosman stak de koeien ook op: dan was de speen te nauw. Hij had daar een speciaal mesje voor dat hij in de speen naar boven bracht en deze zo ruimer maakte. Vaak kreeg de koe dan toch nog uierontsteking, het was lastig om schoon te werken.
Freek Bosman kwam altijd op de motor, of het nu zomer was of winter. ’s Winters was het natuurlijk koud, dan droeg hij een hele grote leren jas, waarin je hem haast niet terug vond.
Verder leidde Freek Bosman ook mensen op tot veeverloskundige, o.a. de heer Wienen uit Dalfsen.

Bron(nen): 
Bronnen: Ab en Roelie Kok, Hannie Knol, Bernard Reuvekamp, Jan van Ittersum
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief fam. de Vries-Wienen, Annet Jonker
sluiten

Verhaal: De school, schoolreisjes

Voor kinderen én ouders
Rond 1926 werd er een schoolreisje georganiseerd samen met de scholen van Zalk en Mastenbroek. De kinderen gingen, samen met hun ouders en meester C. Ravenhorst naar het Openluchtmuseum in Arnhem. Meester Ravenhorst had de algehele leiding en het was een hele klus om alles goed te laten reilen en zeilen. Toen ze na een heerlijke dag weer aankwamen op station Mastenbroek, verzocht meester Ravenhorst groot en klein om zich netjes op te stellen voor het stationsgebouw en uit dankbaarheid ´voor den goeden afloop´ Psalm 68 vers 10 te zingen.

Naar de dierentuin
In 1939 staken hoofdmeester C. ter Veen en ds. Cuperus de hoofden bij elkaar. Het was al geruime tijd prachtig weer en er werd besloten om met de kinderen, de leden van het schoolbestuur, enkele ouders, de dominee en de bovenmeester naar Burgers Dierenpark bij Arnhem te gaan. Omdat het prachtig weer was op de dag van de reis, kregen de meisjes de opdracht om een hoed op te doen om een zonnesteek te voorkomen. De bussen vertrokken richting Arnhem met ds. Cuperus in de auto, als een soort bezemwagen, er achteraan.

De tas kwijt
In 1948 gaat Johanna van der Vegte voor de eerste keer met het schoolreisje meegaat. Ze heeft er heel veel zin in, een tas mee met eten en drinken en wat lekkers. Als ze weer op weg zijn naar huis, is Johanna haar tas ineens kwijt. Ze schrikt en raakt in paniek. Haar moeder heeft deze tas speciaal voor het schoolreisje gemaakt van een oud tafelzeiltje. Er is zo vlak na de oorlog immers weinig geld en materiaal voorhanden?! Hoe kan ze thuiskomen zonder tas?! Johanna zoekt en zoekt, maar ze vindt de tas niet. Achter in de bus hebben de grote jongens veel plezier…. Als ze bij school komen is de tas plotseling weer terug. Maar Johanna wil de volgende keer beslist niet weer mee op schoolreisje, hoe haar ouders ook praten.

Naar Ouwehands Dierenpark Rhenen

Rond 1950 vertrekt een bus vol kinderen, en ouders en begeleiders richting Rhenen om een dagje naar de dierentuin te gaan. De foto van de kinderen is zoek, de foto van de ouders is er nog wel.

Bron(nen): 
Bronnen: krantenknipsel Deltapost uit archief fam. Knol, Hannie Knol
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief fam. Knol, van krantenknipsel Deltapost
sluiten

Verhaal: Voorzieningen, kleding

Verschillende ondernemers kwamen de polder in om mensen van kleding te voorzien. Of liever gezegd: ze verkochten stof zodat de vrouwen kleding konden naaien voor man en kinderen.

In de jaren ’40 kwam de heer Altena uit Zwolle met een koffer vol lappen huis aan huis om stof of fournituren te verkopen. Bij hem kon je wel schortjes laten maken op bestelling. Het was in die tijd heel gewoon dat ook meisjes met schortjes aan liepen en er ook mee naar school gingen.
Ook uit Zwolle kwam de heer Wieringa met een koffer. Bij hem kon je in de jaren ’30 ook pakken kopen. Later had hij een kledingzaak in Zwolle.

Jan Bos uit Genemuiden kwam op zijn bakfiets met textiel. Hij kon mooi vertellen en maakte graag grapjes. Je kon bij hem ook vloerkleden en vloerbedekking kopen. Er kwam ook iemand uit Genemuiden met op zijn fiets een koffer vol knopen, garen en elastiek. Deze man had een handicap aan zijn voeten.

Bestelling kwijt
De heer Jansen uit Hasselt kwam bij de mensen aan de Nieuwe Wetering op zijn bakfiets vol met lappen. Ook uit Hasselt kwam Jozef Bekker. Hij had een winkel in manufacturen en woninginrichting. “Hij kon een hele middag zitten praten en had nooit haast,” herinnert Bernard Reuvekamp zich. “Mijn moeder bestelde een keer nieuwe gordijnen bij hem. Hij nam de maten op en schreef ze achter op zijn sigarendoos. De week erna kwam hij weer de maten opnemen: hij had zijn sigaren op en de doos per ongeluk weggegooid…” Hij kwam wel tot eind jaren ’60 met de auto de polder in om zijn waren aan de man te brengen.

Oude kleren gooide je niet weg, ze brachten nog geld op. Eens in de zoveel tijd kwamen er Joden aan de deur die de oude kleren ophaalden en er wat geld voor gaven. Als er iets van wol tussen zat, kreeg je meer geld, wol was waardevol. Zelfs als de gebreide waar kapot was, zat er altijd nog goede draad aan waar weer iets nieuws van gebreid kon worden. Ze werden wel Lompenjoden genoemd.

Bron(nen): 
Bron: Ab en Roelie Kok, Hannie Knol, Bernard Reuvekamp
Auteur: Annet Jonker
Foto: internet

Pagina's

Subscribe to RSS - Het leven, wonen en werken