“Pappa, het is nu morgen, gaan we nu een iglo bouwen op het ijs?” Eén van de dochters Landman staat bij haar vader en kijkt hem vragend aan. “Ja, we gaan straks naar buiten en dan gaan we bezig. Zoek maar vast je laarzen en je jas op. Misschien doen de anderen ook wel mee!” Ze is al weg. Even later horen Harm en Jennigje haar al roepen: ‘Jantiena, doe je ook mee een iglo bouwen samen met pappa?’
Iglo bouwen
Wat is het in de polder heerlijk als het winter is! De weteringen en sloten zijn stijf bevroren en overal wordt geschaatst. Harm is met zijn kinderen bezig om van grote brokken sneeuw een iglo te bouwen. Het schiet al mooi op. “Zal ik kijken of mamma al bezig is,” vraagt één van de kinderen een poos later, “De iglo is al bijna klaar!” “Doe dat maar, dat is een goed idee,” lacht haar vader. Ze is al onderweg. Want ze weet heel goed dat ze, als de iglo klaar is, in de iglo mogen. En mamma maakt dan altijd warme chocolademelk, die ze daar op mogen drinken! Gelukkig, mamma heeft de chocolademelk al klaar. “Had je er zo’n zin in? Ga maar vast naar buiten en neem de kommen even mee, dan kom ik achter je aan,” zegt Jennigje. Even later zitten de kinderen allemaal in iglo van de lekker warme chocolademelk te genieten.
Schaatsen
“Toen wij klein waren zette mijn vader ons op het aanrecht om ons de schaatsen onder te binden,” vertelt één van de ‘meisjes Landman’ verder. “Dan tilde hij ons op en zette ons zo achter het huis op de sloot neer. Hij bond ze ons één keer onder, je hoefde later niet weer te komen als het niet goed zat ofzo. Pappa ging altijd met ons schaatsen, ook wel tochten door de polder, over de Weteringen. Maar je moest wel goed kunnen schaatsen, hij had geen zin om steeds te wachten. Een buurmeisje van ons wilde ook graag mee, maar zij kon niet zo goed schaatsen. Toen we bij de brug waren zei hij: ‘als je niet mee kunt komen moet je weer naar huis!’ Maar dat zei hij ook tegen ons hoor”.
“Op zondag mocht er niet zomaar even een rondje geschaatst worden, alleen heen en terug naar de kerk. We hingen de schaatsen dan over het hek bij de kerk en trokken onze slofjes aan. Onze vader was ook erg zorgzaam. Toen we wat ouder waren, vijftien zestien jaar, ging hij met ons mee naar de ijsbaan in ’s Heerenbroek. Hij schaatste dan eerst zelf ook een poosje en dan ging hij naar zijn collega, Jan Esselink, koffiedrinken.
De ijsbaan
Jan Esselink vonden we altijd een grappige man. Hij woonde bij de ijsbaan, en als hij terugkwam van zijn werk riep hij bij de ijsbaan altijd: ‘Ho fietse, hier woont Garregie!’ Gerrigje was zijn vrouw.
Als vader Landman dan naar Jan ging, mochten de dochters een poosje alleen – en met de jongens – schaatsen. ‘Met een uurtje moet je klaar zijn’, zei hij dan. Als hij dan terugkwam zei hij altijd: kinders, wi’j goat op huus an.’ ‘Och pappa, nog even, nog één baantje’, zeiden wij dan steeds. Hij ging dan nog weer even met iemand staan praten. Totdat hij er genoeg van had en dan hij: ‘En nou zetten we er een punt achter!’ ‘En wij een uitroepteken,’ riepen we dan, lachen de dochters. “Maar hij ging wel altijd met ons mee.”
Ze herinneren zich nog dat hun ouders in 1944, toen de polder onder water stond, een keer een kachel op een slee hebben vervoerd van of naar een tante die in Grafhorst woonde.