sluiten

Verhaal: Nieuwe erfbeplanting na de Tweede Wereldoorlog

Veel bomen in de polder Mastenbroek waren dood gegaan doordat door toedoen van de bezetter de polder tussen oktober 1944 en mei 1945 onder water had gestaan. Niet alleen gewone bomen, maar vooral ook veel fruitbomen. Om en op de erven stonden vroeger veelal fruitbomen voor eigen gebruik.

Bij de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog was het mogelijk om met steun van de overheid nieuwe aanplant te doen. Daarvoor werd dan een plan gemaakt in samenwerking met het Rijkstuinbouwconsulentschap.

Een voorbeeld van zo'n plan blijkt uit de lijst van aan te planten appel-, peren- en pruimenbomen die G. Meuleman aan de Hasselterdijk ontving van de assistent van het Rijkstuinbouwconsulentschap te Apeldoorn in maart 1946.

Het betrof mooie oude rassen waar de familie Meuleman trots op was, zoals de appelrassen Groninger kroon en Jonathan, de Zwijndrechtse wijnpeer en de stoofpeer Dubbele Winterjannen en de pruimensoorten Reine Claude en Belle Lovain.

Bron(nen): 
familie Meuleman
Auteur: B. Reuvekamp
Foto's: Wikipedia
Erfbeplantingsadvies: familie Meuleman
sluiten

Verhaal: Boerderij 'Het Schansje'

Waar nu pleziervaartuigen rustig over de Vecht afzakken naar het Zwarte Water kon vroeger zomaar de vijand opduiken. Om te verhinderen dat vijandelijke schepen verder zouden varen richting Zwolle of Hasselt werd tegenover de plek waar de Vecht uitmondt in het Zwarte Water een schans (verdedigingswerk) opgericht. Vlak naast die vroegere schans werd in 1934 Bennie van de Vegte geboren, op boerderij “Het Schansje”.

Zowel de boerderij als de bewoners hebben dus een naam die verbonden is met de directe omgeving. Toen Napoleon bepaalde dat iedereen een officiële achternaam moest hebben, zei een voorvader van Bennie, die ook al op Het Schansje woonde, namelijk “Ik komme van de Vegte”.
Daarmee was de familienaam geboren.
Inmiddels wonen Bennie van de Vegte en zijn vrouw Sienie van de Vegte-van den Berg al weer jaren in een seniorenwoning te Hasselt. Maar de nog steeds vitale Bennie gaat op werkdagen tweemaal daags en in het weekeinde eenmaal per dag naar de boerderij aan de Zwolsedijk 20 om zijn zoon Erik te assisteren. Erik is de zesde generatie van de familie die hier sinds 1781 boert.
In de kleine buurtschap aan die Zwolsedijk speelde zich in 1910 een ware ramp af. Op 22 juni ontstond brand in de boerderij van de familie Blankvoort, die aan de andere kant van de dijk het verst in de richting van Zwolle stond. Er stond echter een zuid oosten wind en alle panden hadden rieten daken. Het treurige gevolg was dat op die dag vijf boerderijen tegelijk afbrandden.
Van zijn vader Wilhelmus Gerardus Eduardus van de Vegte, geboren in 1888, hoorde Bennie later dat het ergste nog was dat de eerste snede hooi ook was verbrand.
Het Schansje werd, net als de andere boerderijen na de brand herbouwd. In tegenstelling tot het woonhuis van de familie Blankvoort werd de ouderlijke woning van Bennie van de Vegte niet voorzien van een datum van het leggen van de eerste steen. “Dat vind ik nog steeds jammer.”
Met of zonder zo'n gedenkteken, de boerderij kreeg de status “karakteristiek” van de gemeente Zwartewaterland, zo weet zijn neef Cees van de Vegte. Deze kleinzoon van een broer van zijn vader maakte een stamboom van de familie, die teruggaat tot de volkstelling in 1748 en stortte zich gelijktijdig op de geschiedenis van boerderij Het Schansje.

Spaanse troepen
Hij weet te vertellen dat er tijdens de Tachtigjarige Oorlog door Spinola, de opperbevelhebber van de Spaanse troepen in de Nederlanden, krijgsvolk in kleine schepen vanuit Almelo via de Regge en de Vecht naar het Zwarte Water werd gezonden met als doel het fort Kijk in de Vecht te overmeesteren. Er ontstond een hevig gevecht bij de monding van de Vecht en het Zwarte Water tussen de Spanjaarden en de Staatse troepen. Er sneuvelde veel volk, maar waarschijnlijk hebben de Spanjaarden de oever van Mastenbroek nooit bereikt en zijn ze teruggedreven tot aan de Berkummerbrug. In 1625 lukte het Ambrogio di Filippo Spinola overigens wel Breda te veroveren.
Maar terug naar recentere tijden. Van het fort of de schans valt nu niets anders meer te zien dan een tamelijk klein stukje bos. Bennie woonde en werkte aan die oever van Mastenbroek, binnendijks, waar het land immer drassig was. Hij kan zich nog goed herinneren dat de paarden die bij het hooien werden ingezet werden voorzien van jute zakken om de poten om wegzakken te voorkomen. Als rechtgeaarde boer noemt hij overigens nog trots zijn eerste tractor, die hij in 1951 kocht. Een melkmachine kwam er pas tien jaar later.
Toen hij zijn vader opvolgde moesten er een kleine dertig koeien worden gemolken en tegen de tijd dat hij de boerderij overdroeg aan zoon Erik was dat aantal melkkoeien verdubbeld.
Bennie van de Vegte ging in Zwolle naar school. Hij had een busabonnement om de Aloysiusschool aan de Koestraat te bereiken en later naar de Grote Baan bij de Veemarkt. Om op de bus te stappen moest hij overigens wel eerst naar Ruimzicht lopen. “Maar in de oorlog reed die bus ineens niet meer terug en moesten we helemaal naar huis lopen.” Omdat Hasselt dichterbij was – zijn ouders hadden in eerste instantie voor een katholieke school gekozen – ging hij vervolgens toch maar de andere kant op, naar een openbare school.
Schaatsen
De Tweede Wereldoorlog heeft uiteraard een diepe indruk gemaakt op het 'basisschoolkind' dat Bennie toen was. Hij was niet direct in de buurt toen een kruitschip van 'de moffen' , gelegen in het Zwarte Water, werd geraakt door een Engelse jager en een tweede jagerpiloot neerstortte in een weiland in de polder Mastenbroek. “Zijn horloge liep nog”, weet Bennie over de verongelukte piloot – die pas 's avonds bij het melken werd ontdekt – te vertellen. Zelf zat hij bij die bewuste aanval op 28 april 1943 aan het ontbijt bij zijn familie op de boerderij Het Luibuis. De klap heeft hij wel gehoord en het servies rinkelde op de tafel. In de ouderlijke woning sprongen de ruiten. “Mijn moeder was pap aan het maken en daar zat allemaal glas in, evenals in de kinderwagen.” Dat de koeien al buiten liepen noemt de boerenzoon van destijds nog steeds een geluk.
Niet alleen dit voorval staat in het geheugen gegrift. Bennie van de Vegte weet zich nog goed te herinneren dat de Duitsers in 1944 de polder onder water hadden gezet. “Als er jagers overvlogen die een rij kogels afvuurden spoot dat door het water.” Maar al die gevolgen van de oorlog brachten hem in de winter toch ook nog iets anders: “Op die grote plas water heb ik leren schaatsen en dat was mooi.”

Bron(nen): 
Bennie van de Vegte en Cees van de Vegte
Auteur: Rita Ras
sluiten

Verhaal: Rijwielbelasting

Evenals andere Nederlanders hadden bewoners van de polder Mastenbroek van doen met de voormalige rijwielbelasting. Dat blijkt uit de bij de familie Meuleman bewaard gebleven voorbeelden van rijwielplaatjes.
Rijwielbelasting werd in twee verschillende perioden geheven. Eerst van 1897 tot 1919. Door het kopen van een rijwielplaatje op het postkantoor mocht men zijn fiets gebruiken op de openbare weg. Bij het afschaffen in 1919 telde ons land 860.000 fietsen.
In 1924 voerde minister Colijn opnieuw de rijwielbelasting in met als voornaamste doel de staatskas te spekken. Op dat moment waren er ongeveer 1,7 miljoen fietsen in Nederland en het plaatje kostte drie gulden.
Zoals bekend kende ons land ook in die tijd een crisis en daarom werd in 1927 bepaald dat werkloze Nederlanders gratis een rijwielplaatje konden krijgen. Maar dan kwam er wel een rond gaatje in en mocht de eigenaar niet op zondag fietsen...
Op 1 mei 1940 waren er 3,6 miljoen rijwielen in Nederland, dus de opbrengst van de belasting was
aanzienlijk. Toch kwam er dankzij de bezetter in 1941 een einde aan deze heffing.
Tegenwoordig wordt je als fietser niet meer aangeslagen voor de wegenbelasting. Nu geldt de auto als 'melkkoe' voor de belasting innende overheid.

Bron(nen): 
Wikipedia
Auteur: B. Reuvekamp
sluiten

Verhaal: Mastenbroek Toen - 24 mei 2014

Bent u vandaag bij ons op de deel geweest, dan heeft u misschien de vragenlijst over de oude voorwerpen ingevuld. Hieronder vindt u de juiste antwoorden.

1 Om te voorkomen dat ze gaan zuigen onder andere dieren.

2 Bedrijfsnaam voor gereedschappen, stelen e.d.

3 Tang om de klauwen van koeien te knippen.

4. Om aan de zicht te doen.

5 Om mollen te vangen.

6 Engelse sleutel

7 Een ijzer om te voorkomen dat een koeienbaarmoeder
naar buiten komt na het afkalven.

8 1 is een bente pol

9 Een plank, vlag, bord die aangeeft dat het eten klaar is.

10 10 x

Wij hopen dat u een leuke dag heeft gehad, en dat u nog eens bezoek aan onze site brengt.

Bron(nen): 
Bron: Mastenbroek Toen
sluiten

Verhaal: Meiden en knechten, kleine knecht

Zwaar werk is het, werk op de boerderij. Maar Henk v.d. Kolk weet van aanpakken, al is hij de ‘kleine knecht’ of de ‘bul’. Hij is wel wat gewend. Zelf komt hij uit Dalfsen, maar hij is aan het werk bij Wup in Mastenbroek. De boer zelf is ziek. Zijn vader, die in pluimvee handelt, kwam dit op het spoor. Ach ja, vrijdags op de veemarkt in Zwolle spreek je veel mensen. Zijn vader, die er vaak is, heeft er veel contacten opgedaan, o.a. met Hendrik Brommer uit Westenholte. Die komt veel in Mastenbroek en hij bemiddelt ook voor de boeren daar. Zo is hij hier terecht gekomen.

Hooien
Als kleine knecht werkt hij gewoon mee met de andere knecht, maar mag hij letterlijk wat minder hooi op de vork nemen. Zijn kruiwagen hoeft niet zo vol te zijn als die van de volwassen ‘grote’ knecht. Maar hooien is nu eenmaal zwaar werk. In juni hebben ze het gras gemaaid. Gelukkig heeft boer Wup al een ‘gecombineerde’, zodat ze het gras niet met de hand bij elkaar in ‘zwillen’ hoeven te harken en te keren. In juni gaat het hooi in de hooiberg en het gras moet daarom goed droog zijn om hooibroei te voorkomen. Daarna hebben ze de natte persbult gemaakt en in het najaar wordt de silo gevuld: een betonnen ring die gevuld wordt met gras. Hier worden nog weer houten schotten van ongeveer anderhalve meter opgezet en dan moet het gras nog hoger voordat het wordt afgedekt met een laag zand. Alle grassprieten die uitsteken moeten eruit getrokken worden. En reken maar dat het netjes moet zijn. Hij heeft weleens verhalen gehoord van een boer die met een liniaal langs de hooiberg en persbult ging!

Modderen
Behalve hooien moet er hier in de polder ook schouw gemaakt worden: de sloten en weteringen moeten onderhouden worden. De oevers moeten worden gemaaid, de planten die op de bodem groeien moeten ook worden gemaaid en uit het water geharkt worden en dan moet de sloot nog uitgediept worden met de modderbeugel. Dat is een lange stok met een soort metalen net er aan waarmee je de modder uit de sloot schept en het over je schouder op de wal werkt. Dat kon hij niet, dat was echt te zwaar. En wat ben je dan blij als je in de verte ziet dat de ‘schiw of schreeuw opgeworpen’ is: een witte lap op een stok of een wit bord op de schuur als teken dat het eten klaar is. Even uitrusten!

Bron(nen): 
Bron: Henk v.d. Kolk
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief fam. Kok en Reuvekamp, Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Voorzieningen, de bakkers

Het brood werd, net als de meeste andere zaken, bij de mensen thuisbezorgd. De bakkers uit de omringende plaatsen hadden elk hun eigen klanten. Vaak viel dat samen met het gedeelte van de polder dat het dichtst bij de winkel lag. Maar de bakkers en andere bezorgers liepen ook wel door elkaar. De één nam brood van een particulier en de ander van de coöperatie, net zoals dat met zoveel andere dingen ook ging. Zo kwamen er bijvoorbeeld aan de Oude Wetering vier bakkers, meestal op verschillende dagen. Een diepvries bestond toen nog niet.

De heer Volkers kwam voor bakker Lindeboom uit Frankhuis met paard en wagen het brood verkopen.
Bakker Roetman had een flinke winkel aan de Kamperzeedijk. Hijzelf of de heer Koopman, die bij hem werkte, brachten brood en kruidenierswaren in de polder. Als Koopman de bestelling afgeleverd had zei hij altijd: “Dag heur”, waarop hij naar buiten ging en vertrok. Bakker Roetman werd opgevolgd door zijn schoonzoon Winter.
Bakker Visser uit Genemuiden kwam op zaterdag. Hij had altijd heerlijke roompuntjes bij zich.
Bakker Hulleman uit Genemuiden ventte aan de Kamperzeedijk, ’t Hanerikke en de Prins. Hij ging in december verder de polder door met Sinterklaas-spullen, zoals bijvoorbeeld speculaas.
Vanuit 's-Heerenbroek kwam het brood van bakker Wessels de polder in.

Brood in de melkbus
Herman Sterken kwam vanuit Hasselt eigengebakken brood bezorgen aan zijn klanten in de polder. Willem Kijk in de Vegte bezorgde brood voor de coöperatie van Hasselt, daarna Jan Willem Hollander, die ook koster en doodgraver in Mastenbroek was maar daar niet van kon leven. Tijdens de feestdagen was het altijd erg druk voor de bezorgers die de polder in kwamen. Daarom had de familie Reuvekamp met Jan Willem Hollander afgesproken dat als het laat werd en de familie al in bed lag, hij de broden in een melkbus zou doen die buiten stond. (De boeren gingen ’s avonds vroeg naar bed.)
Het geval wilde dat de knecht, die de volgende morgen de bussen klaarzette voor het melken, dit niet wist. De melk werd in de bus gedaan waar ook de twee broden in zaten en meegenomen naar de melkfabriek in ’s-Heerenbroek. De broden kwamen, met de melk, in de stortbak van de melkfabriek tevoorschijn, tot grote hilariteit van de melkontvanger daar.

Nieuws
Jan Willem Hollander vroeg vaak: “He’j nóg wat neudig?” (Heb je nog meer nodig?) Waarop een klant antwoordde: “Nou, eigenlijk niet, maar he’j nog wat ni’js in de mande?” (Heb je nog nieuwtjes?)

Ploeteren door het water
In september 1944, toen de Duitsers de polder onder water hadden gezet om te voorkomen dat er Engelse parachutisten zouden landen, was het vervoer over de weg erg moeilijk.
Bakker Willem Kijk in de Vegte, die brood ventte voor de Coöperatie in Hasselt, bleef zo lang mogelijk het brood bezorgen in de polder. Hij wist de landweggetjes haarfijn te vinden, maar het bleef gevaarlijk om met zijn paard en wagen de polder in te gaan. Op een gegeven ogenblik moest ook Willem Kijk in de Vegte het opgeven. Door het water waren grote gaten in de wegen gespoeld en kwam hij er niet meer door.
Later nam Jan Klein het van Jan Willem Hollander over.

Bron(nen): 
Bron: fam. Knol, Kok, Reuvekamp, v. Ittersum, krantenknipsel uit Deltapost uit archief fam. Knol
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief fam. Reuvekamp, v. Ittersum, Knol, v.d. Kolk, Kroes en krantenknipsel Deltapost uit archief fam. Knol
sluiten

Verhaal: Begraven in de kerk van Mastenbroek

Vroeger was begraven worden in de kerk, voor wie het zich permitteren kon want gratis was het meestal niet, een voorrecht. Zelfs de plaats daar had een betekenis: hoe dichter bij het altaar, hoe beter voor “later”. In het geval van familiegraven was het lichten van de steen voor een volgende begrafenis niet altijd een pretje. De uitdrukking “rijke stinkerd” vindt hier zijn oorsprong.

Verbod
Het gebruik is lang blijven bestaan. Ook in de kerk van Mastenbroek, hoewel daar nu niets meer van te zien of te merken is. Napoleon, toen ook hier aan de macht, verbood het in 1804. Maar na zijn val in 1813 keerde het gebruik terug, hoewel minder algemeen, zelf ook in Mastenbroek. In 1829 werd het gebruik van kerkgraven, ook om hygiënische redenen, door de overheid definitief weer verboden. Niet alle kerken hielden zich daaraan stipt, maar het werd wel steeds meer uitzondering.

Het Begrafenis Register van de kerk van Mastenbroek van 1778, zoals de titelpagina vermeldt, is gelukkig bewaard gebleven, compleet met plattegrond van de graven in de kerk, zoals op de foto te zien is.

Familiegraven en 'kerkgraven'
Er waren graven “van de kerk” en er waren eigen graven, die echter ook weer konden worden doorverkocht aan een andere familie. Alles werd nauwkeurig geregistreerd. Voor die eigen graven moest wel jaarlijks een bijdrage worden betaald. In het jaar 1800 was dat 6 stuiver per graf.

Het kwam voor dat één familie meerdere graven bezat. In één van die gevallen, van Willem Arents, graf nr. 50, is volgens het boek uitsluitend gebruikt voor zijn echtgenote Egbertjen (Tymons Kock) in 1798 en voor hemzelf in 1809. Het andere, naastgelegen graf nr. 36, voor meerdere familieleden tussen 1788 en 1798. Deze graven zijn waarschijnlijk nooit meer doorverkocht; het register zegt daarover niets.

Volgens het Register vond de laatste begrafenis in de kerk van Mastenbroek plaats op 30 April 1814. toen iemand met de naam Hendrik Teunis daar zijn laatste rustplaats vond.

Bron(nen): 
Bronnen: Historisch Centrum Overijssel – Zwolle, Archief kerk Mastenbroek, eigen onderzoek F. van’t Spijker.
Auteur: F. van 't Spijker
Foto's: Fam. van 't Spijker, HCO, archief kerk Mastenbroek
sluiten

Verhaal: Voorzieningen, veeartsen, veeverloskundigen en huisslachters

Bij de boeren kwamen veel mensen over de vloer voor het vee. Vanuit de omliggende plaatsen kwamen veeartsen, veehandelaren en slagers om vee te behandelen, verhandelen of te kopen. Ook hier liep men door elkaar heen, ieder had zijn eigen klanten.

De veeartsen Van den Berg en Vlas uit Zwolle namen in ieder geval een gedeelte van de Oude Wetering onder hun hoede, terwijl veearts Kers uit Hasselt vooral aan de Nieuwe Wetering klanten had.

Veeverloskundige en huisslachter
Freek Bosman van de Kamperzeedijk was veeverloskundige. Hij bediende de hele polder. Als Freek moest komen was het kalf vaak dood. Dan werd er een zaagje om de voorschouder van het kalf gebracht waar je aan moest trekken. Hierdoor werden het schouderblad en de voorpoot eraf gezaagd en was het kalf al een heel stuk smaller. Dan moest vaak de kont nog middendoor gezaagd worden. Het was zwaar werk. Soms, als het kalf nog niet al te lang dood was, werd het vlees van het kalf nog gegeten. “Dat smaakte apart, een beetje glibberig, ik was er niet zo gek op,” vertelt Roelie Kok.
Freek Bosman slachtte ook vee in de regio. Dag gebeurde vaak op maandag. Dan kwam op dinsdag de keurmeester en als hij alles goedkeurde kon het beest uit elkaar gehaald worden.

Freek Bosman stak de koeien ook op: dan was de speen te nauw. Hij had daar een speciaal mesje voor dat hij in de speen naar boven bracht en deze zo ruimer maakte. Vaak kreeg de koe dan toch nog uierontsteking, het was lastig om schoon te werken.
Freek Bosman kwam altijd op de motor, of het nu zomer was of winter. ’s Winters was het natuurlijk koud, dan droeg hij een hele grote leren jas, waarin je hem haast niet terug vond.
Verder leidde Freek Bosman ook mensen op tot veeverloskundige, o.a. de heer Wienen uit Dalfsen.

Bron(nen): 
Bronnen: Ab en Roelie Kok, Hannie Knol, Bernard Reuvekamp, Jan van Ittersum
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief fam. de Vries-Wienen, Annet Jonker
sluiten

Verhaal: De school, schoolreisjes

Voor kinderen én ouders
Rond 1926 werd er een schoolreisje georganiseerd samen met de scholen van Zalk en Mastenbroek. De kinderen gingen, samen met hun ouders en meester C. Ravenhorst naar het Openluchtmuseum in Arnhem. Meester Ravenhorst had de algehele leiding en het was een hele klus om alles goed te laten reilen en zeilen. Toen ze na een heerlijke dag weer aankwamen op station Mastenbroek, verzocht meester Ravenhorst groot en klein om zich netjes op te stellen voor het stationsgebouw en uit dankbaarheid ´voor den goeden afloop´ Psalm 68 vers 10 te zingen.

Naar de dierentuin
In 1939 staken hoofdmeester C. ter Veen en ds. Cuperus de hoofden bij elkaar. Het was al geruime tijd prachtig weer en er werd besloten om met de kinderen, de leden van het schoolbestuur, enkele ouders, de dominee en de bovenmeester naar Burgers Dierenpark bij Arnhem te gaan. Omdat het prachtig weer was op de dag van de reis, kregen de meisjes de opdracht om een hoed op te doen om een zonnesteek te voorkomen. De bussen vertrokken richting Arnhem met ds. Cuperus in de auto, als een soort bezemwagen, er achteraan.

De tas kwijt
In 1948 gaat Johanna van der Vegte voor de eerste keer met het schoolreisje meegaat. Ze heeft er heel veel zin in, een tas mee met eten en drinken en wat lekkers. Als ze weer op weg zijn naar huis, is Johanna haar tas ineens kwijt. Ze schrikt en raakt in paniek. Haar moeder heeft deze tas speciaal voor het schoolreisje gemaakt van een oud tafelzeiltje. Er is zo vlak na de oorlog immers weinig geld en materiaal voorhanden?! Hoe kan ze thuiskomen zonder tas?! Johanna zoekt en zoekt, maar ze vindt de tas niet. Achter in de bus hebben de grote jongens veel plezier…. Als ze bij school komen is de tas plotseling weer terug. Maar Johanna wil de volgende keer beslist niet weer mee op schoolreisje, hoe haar ouders ook praten.

Naar Ouwehands Dierenpark Rhenen

Rond 1950 vertrekt een bus vol kinderen, en ouders en begeleiders richting Rhenen om een dagje naar de dierentuin te gaan. De foto van de kinderen is zoek, de foto van de ouders is er nog wel.

Bron(nen): 
Bronnen: krantenknipsel Deltapost uit archief fam. Knol, Hannie Knol
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief fam. Knol, van krantenknipsel Deltapost
sluiten

Verhaal: Voorzieningen, kleding

Verschillende ondernemers kwamen de polder in om mensen van kleding te voorzien. Of liever gezegd: ze verkochten stof zodat de vrouwen kleding konden naaien voor man en kinderen.

In de jaren ’40 kwam de heer Altena uit Zwolle met een koffer vol lappen huis aan huis om stof of fournituren te verkopen. Bij hem kon je wel schortjes laten maken op bestelling. Het was in die tijd heel gewoon dat ook meisjes met schortjes aan liepen en er ook mee naar school gingen.
Ook uit Zwolle kwam de heer Wieringa met een koffer. Bij hem kon je in de jaren ’30 ook pakken kopen. Later had hij een kledingzaak in Zwolle.

Jan Bos uit Genemuiden kwam op zijn bakfiets met textiel. Hij kon mooi vertellen en maakte graag grapjes. Je kon bij hem ook vloerkleden en vloerbedekking kopen. Er kwam ook iemand uit Genemuiden met op zijn fiets een koffer vol knopen, garen en elastiek. Deze man had een handicap aan zijn voeten.

Bestelling kwijt
De heer Jansen uit Hasselt kwam bij de mensen aan de Nieuwe Wetering op zijn bakfiets vol met lappen. Ook uit Hasselt kwam Jozef Bekker. Hij had een winkel in manufacturen en woninginrichting. “Hij kon een hele middag zitten praten en had nooit haast,” herinnert Bernard Reuvekamp zich. “Mijn moeder bestelde een keer nieuwe gordijnen bij hem. Hij nam de maten op en schreef ze achter op zijn sigarendoos. De week erna kwam hij weer de maten opnemen: hij had zijn sigaren op en de doos per ongeluk weggegooid…” Hij kwam wel tot eind jaren ’60 met de auto de polder in om zijn waren aan de man te brengen.

Oude kleren gooide je niet weg, ze brachten nog geld op. Eens in de zoveel tijd kwamen er Joden aan de deur die de oude kleren ophaalden en er wat geld voor gaven. Als er iets van wol tussen zat, kreeg je meer geld, wol was waardevol. Zelfs als de gebreide waar kapot was, zat er altijd nog goede draad aan waar weer iets nieuws van gebreid kon worden. Ze werden wel Lompenjoden genoemd.

Bron(nen): 
Bron: Ab en Roelie Kok, Hannie Knol, Bernard Reuvekamp
Auteur: Annet Jonker
Foto: internet

Pagina's

Subscribe to RSS - het dagelijkse leven