De boerenkinderen van de lagere school kregen in juni hooibouwverlof om te helpen met het hooien. De dag werd begonnen met pannenkoeken, soms met uitgebakken spek. ’s Avonds was er chocolademelk en nog een bord havermout. “We moesten het hooi, dat niet meegenomen werd met de teemplank, bij elkaar harken, tot in den treure,” zegt Gerrie Knol - v.d. Weerd. “Of het hooi schudden en bij elkaar maken.” Ook de slootkanten, die soms erg ongelijk waren, moesten uitgeharkt worden. Zwaar werk bij warm weer. Er ging dan ook koude thee mee naar het land, in een drinkkannetje of in een blauw geëmailleerde drinkkan met Grolsch sluiting. Deze werd soms in de sloot gezet, zodat het drinken koud bleef. Ook Hannie Knol – v.d. Vegte weet hierover mee te praten. Als ze veertien is, komt ze van school en moet ze helpen het hooi op de kar te laden.
Taakverdeling
De mannen staken het hooi omhoog ‘schoten het op’ op hooivorken met extra lange steel, de zgn. ‘schootvork’.
De lader pakte het hooi aan en legde het op de wagen. Dat was een heel precies werkje, want hoe meer hooi je op de wagen mee kon nemen, hoe beter. Soms zaten er aan de wagen zijschotten van 30 á 40 centimeter. Dat maakte je eerst vol en daarna begon je de wagen uit te bouwen. “Je pakte het hooi aan en ‘welterde‘ het, draaide het een halve slag. Dat deed ik meestal met de hand, sommigen konden het ook met de vork. De losse einden kwamen naar het midden van de wagen te liggen, de rol naar buiten. De volgende hand vol legde je half over de vorige, zodat het strak tegen elkaar aan lag. Steeds verder over de rand, zodat de wagen uiteindelijk flink wat breder werd. Bovendien moest het aan beide kanten evenveel oversteken, anders viel er een deel van het hooi af als je door een ‘knipgat’ reed,” vertelt Hannie Knol. Als er veel distels in het hooi zaten, gebeurde het welteren meestal met een vork. Je droeg altijd lange mouwen als je het met de hand laadde, want het hooi prikte.
Vervoer
Als de wagen vol was kwam er een ‘boom’ over, een lange den die voor en achter met een touw werd vastgezet zodat het hooi er onderweg naar huis niet afviel. Later gebruikte men vaker een touw dat links en rechts kruislings over het hooi werd gespannen.
Als het hooien van de eerste snede (in juni) klaar was, werd er een tak van een boom boven in het laatste voer (vracht) hooi gezet. De buurt kon dan zien dat het hooien er op zat en er werd dan ook een feestje gevierd. Samen chocolademelk drinken, later kwam er ook wel een biertje bij.
Ontwikkeling
Een hele verbetering was de uitvinding van de hooiventilator, die in of aan de voorkant onder de hooiberg werd geplaatst. Als het hooi dan warm werd, omdat het niet droog genoeg in de hooiberg was gekomen, blies de ventilator erdoor zodat het afkoelde. Soms kwam er dan behoorlijk wat stoom uit het hooi, zodat de boeren weleens dachten dat het hooi al in brand stond. De brandweer werd af en toe voor niets gebeld. De ventilatie voorkwam hooibroei, iets wat regelmatig gebeurde na de komst van de kunstmest. Hierdoor groeide er meer gras, waardoor het moeilijker droog te krijgen was.
Voorzorg
De verzekeringsmaatschappijen hadden in die tijd de zgn. hooipeilers in dienst. Zij kwamen met een ijzeren peilstok met een soort thermometer eraan, de hooiberg afzoeken op hooibroei. Een heel precies en vakkundig werk. Als het ergens te heet was, moest de hooiberg uit elkaar worden gehaald. Hiervoor werd de hulp van de buren ingeroepen. Het was vaak gezellig met elkaar en de vrouw des huizes zorgde tussen de middag voor een maaltijd.
Bernard Reuvekamp herinnert zich dat de vrouwen eens een lekkere pudding gekookt hadden. Nu had een zekere Gait een gruwelijke hekel aan het vel dat boven op de pudding lag. Natuurlijk lieten de vrouwen hem beginnen en keken toe hoe hij dit zou doen. Maar Gait duwde na enig nadenken het vel aan de kant en schepte de pudding er gewoon onderuit!