sluiten

Verhaal: De enige telefoon in Mastenbroek

Op de boerderij van de familie Meuleman, ‘Kruisvliet’, is er altijd iets te doen. Vroeger is het een soort uitspanning geweest, net als het huis van de buren. Ook vroeger stonden er twee paaltjes met een bordje er op, een met ‘Kruis’ en één met ‘Vliet’.

Buurkinderen komen er graag spelen met de kinderen Meuleman, waar ze drie meisjes en twee jongens hebben. Voor schooltijd helpen de kinderen mee met melken, vanaf dat ze een jaar of elf zijn. Het melken van de dertig koeien moet met de hand gebeuren en dat is een heel karwei. Ook ’s avonds helpen de kinderen weer mee.

Na de lagere school gaan de kinderen thuis aan het werk, er is genoeg te doen. De jongens gaan nog een paar dagen in de week naar de landbouwschool.

Ondanks het werk is er voor de kinderen ook altijd wel tijd om te spelen. Achter het huis is een kolk, die door de jaren heen dichtgegroeid is met stobben. Het is leuk om met een heel stel kinderen uit de buurt over de stobben naar de overkant van de kolk te springen. Natuurlijk moet je proberen om droge voeten te houden! Naast de kolk loopt nog een laantje naar achter, waar de familie Meuleman zondags weleens gaat wandelen. Na de ruilverkaveling is het laantje verdwenen.

Er komen vaak mensen over de vloer. Meuleman nodigt de agenten die op het kruispunt staan te posten vaak binnen voor een kopje koffie, vooral als het koud is. Ook veldwachter De Vries uit IJsselmuiden komt geregeld langs op zijn grote motor. De kinderen zijn stiekem een beetje bang voor dat grote ding dat zoveel lawaai maakt.

Burgemeester Van Engelen van IJsselmuiden komt ook af en toe aan. Hij vraagt of Meuleman niet een telefoon wil nemen, zodat Mastenbroek bereikbaar is. Dat is prima en zo wordt er telefoon aangelegd. De familie Meuleman brengt telefonische boodschappen over aan de buren.

Als er iets is met het vee of als er iemand ziek is, gaat men naar Meuleman om te bellen. En als er een kindje verwacht wordt, overleggen de aanstaande ouders dat ze bij Meuleman kunnen bellen, zelfs als het midden in de nacht is. Dan tikken ze bij Meuleman en de vrouw aan het slaapkamerraam. Die weten dan wel hoe laat het is en staan op zodat er gebeld kan worden.

Bron(nen): 
J. Pelleboer–Meuleman, die tot 1954 op Kruisvliet gewoond heeft.
sluiten

Verhaal: Schaatswedstrijden en ongelukken

Als de weteringen ’s winters dichtgevroren waren, pakten veel mensen de schaatsen en maakten soms hele tochten. Van Hasselt naar Kampen bijvoorbeeld. Hannie Knol herinnert zich dat de Hasselterwetering onder de bruggen van ’t Vosje richting Hasselt meestal niet helemaal dichtvroor.

Af en toe werd er bij Kruisvliet een schaatswedstrijd georganiseerd. Soms alleen voor de schoolkinderen, maar soms ook voor volwassenen. In de polder, waar iedereen elkaar kende, wist men ook wel van elkaar wie goed kon schaatsen en dus een beoogde winnaar was.

In de jaren 50 van de vorige eeuw was er ook een schaatswedstrijd georganiseerd. Veel mensen, zowel boeren als knechten, gaven zich op en iedereen verwachtte dat Siem Bergman wel zou winnen. Hij schaatste bijna altijd iedereen er uit. Toch schaatste deze keer een knecht nog beter en Siem belandde op de tweede plaats. De favoriet was tweede geworden en daar was hij niet zo blij mee.

Toen de prijzen uitgereikt werden stond hij iets te drinken. Toen hij naar voren geroepen werd om de tweede prijs in ontvangst te nemen, maakte hij niet zoveel haast. Zijn naam werd voor de tweede keer afgeroepen en hij zei: “Rustig maar, het vermaak gaat voor de zaak!”

Over de weteringen in Mastenbroek waren verschillende houten bruggen waar je als schaatser flink uit moest kijken. Onder de bruggen was het ijs niet altijd even dik, vooral bij de Hasseltse Wetering stond er vaak links of rechts nog water. Het was zaak om flink vaart te houden, dan ging het meestal wel goed. Maar om onder de brug door te komen, moest je ook flink bukken. Je stootte vaak je hoofd en er lagen dan ook geregeld kleine plasjes bloed.

Een echt ongeluk gebeurde er een keer bij Oosterholt. Iemand (die niet uit de polder kwam) stootte daar zijn hoofd zo hard tegen de brug dat hij er een hersenschudding of schedelbasisfractuur aan overhield.

Bron(nen): 
Hannie Knol
Auteur: Annet Jonker
Foto's: familie Bergman, Knol, V.d. Kolk
Hoort bij locatie: 
sluiten

Verhaal: Brand in de hooiberg

Het is rustig in huis, de kinderen doen een spelletje samen met Opoe, die oppast. “Ik geloof dat de kerk ook uit is,” zegt Johanna van de Vegte tegen Opoe. Opoe kijkt naar buiten. “Ja, dat denk ik ook, va en moe zullen nu wel gauw thuis zijn, ik ga koffie zetten!”

Als Opoe aan het redderen is, ziet Johanna ineens een groep jongens heel hard fietsen. Ja, die komen ook uit de kerk. “Opoe, waarom fietsen die jongens van de Kamperzeedijk zo hard?” Opoe gaat voor het raam staan en ziet dat Johanna gelijk heeft. “Dat is wel vreemd”, zegt ze, “waar zouden ze naar toe gaan? Het lijkt wel… ze fietsen bij ons het erf op!”

De rust is weg, Opoe ziet vanuit de schuur dat de hooiberg in brand staat. De kinderen worden in huis gehouden. Steeds meer mensen komen het erf op. Iedereen in huis kijkt of de brandspuit er al aan komt. Intussen houden de mensen die buiten zijn de brandhaard met emmers water. Het duurt vrij lang voordat de brandspuit komt. Hij moet eerst onder de kerktoren vandaan gehaald worden, de paarden ervoor en dan nog van Kruisvliet naar ’t Hanerik. Een gedeelte van het hooi gaat in vlammen op.

Deze gebeurtenis die in de jaren vlak na de oorlog plaatsvond aan ‘t Hanerik is één van de laatste keren (misschien wel de laatste keer) dat de brandspuit gebruikt is.

Bron(nen): 
Hannie Knol
Hoort bij locatie: 
sluiten

Verhaal: De meisjesvereniging in Mastenbroek

Op 7 januari 1925 werd de meisjesvereniging Maria Martha opgericht, wat enige deining veroorzaakte. Meisjes moesten thuis blijven, vonden enkele ouders. Toch kwamen er tien meisjes naar de eerste bijeenkomst, waarna er nog vijf volgden. 25 jaar later was het ledental gegroeid naar 50!
Je was vanaf je 16e welkom en als je trouwde ging je van de meisjesvereniging af. Je kreeg dan van de meisjesvereniging een schilderij aangeboden met daarop de trouwtekst en de kerk van Mastenbroek in aquarel geschilderd door de heer van Milligen.

De vergadering werd ’s middags gehouden en verliep meestal volgens hetzelfde stramien: Gebed, notulen, mededelingen, Bijbellezen, inleiding, Bijbelstudie. Er was een vragenbus, waar je je vragen in kon doen als je die niet tijdens de vergadering durfde stellen. Dan was er nog de vrije bijdrage, een grappig of juist stichtelijk gedicht of iets dergelijks. Na de pauze las mevrouw van de dominee, die presidente was, voor uit een goed christelijk boek. De meisjes breiden dan sokjes en mutsjes en dergelijke voor een bazaar voor een goed doel.
Elk jaar was er een reisje. Hannie Knol herinnert zich dat ze bijvoorbeeld naar Limburg geweest is, in de kabelbaan. Na een bezoek aan de Keukenhof gingen ze heerlijk pootjebaden in zee, zwemmen was er niet bij. Ook naar Volendam en Madurodam zijn ze geweest.

De catechisaties en de bijeenkomsten van de jongens- en meisjesvereniging werden allemaal in de consistorie gehouden totdat rond 1967 ‘Het Trefpunt’ werd gebouwd waar alle activiteiten nu plaatsvinden. Naast de catechisaties zijn er in 2013 twaalf verenigingen, kringen e.d. verbonden aan de kerkelijke gemeente van Mastenbroek/’s Heerenbroek.
In 1963 gingen de jongens- en meisjesclub samen verder onder de naam Vita Nova.

Bron(nen): 
Bron: krantenknipsel uit 1950 en uit 1989 uit archief Hannie Knol
Auteur: Annet Jonker
Foto’s: privé archief Hannie Knol, A. Kroes
sluiten

Verhaal: Oprichting 'jongelingsvereniging'

In de barre winter van 1890 kwam Mastenbroek achter de potkachel vandaan om de oprichting van de eerste ‘jongelingsvereniging’ van het dorp mee te maken. Aanleiding was de vraag van twee ‘jongelingen’ aan ds. Van der Werfhorst de zomer ervoor, om te preken over Prediker 12. ‘Maar wel graag in de nazomer, want anders zijn er te weinig mensen in de kerk,’ zeiden ze erbij. Ds. Van der Werfhorst preekte dat nazomer inderdaad over Prediker 12: ‘Gedenk aan uw Schepper in Uw ‘jongelingsjaren’, waarin hij tevens een warm pleidooi hield voor de oprichting van een jongelingsvereniging.
Zo werd op 7 januari 1890 in de consistoriekamer de jongelingsvereniging opgericht met als naam bovenstaand bijbelvers uit Prediker. Ds. Van de Werfhorst was voorzitter, de andere bestuursleden waren Henk Pelleboer, Henk de Groot, Jan Knol en Egbert Kok.
De negentien leden kwamen in het begin eens in de veertien dagen bij elkaar voor bijbelbespreking. Later werd dit één keer per week. Na de bijbelbespreking vermaakten ze zich met voordrachten of improvisaties. Wie de improvisaties niet aandurfde, moest tien cent in de verenigingskas storten. Naast Bijbelstudie leerden de leden ook de buitenwereld kennen via reisjes en contacten met andere jeugdverenigingen. Verder werden er acties gehouden, zodat er in 1898 bijvoorbeeld een orgel gekocht kon worden.
Eén keer in de twee jaar was er een gezamenlijk jaarfeest met de meisjesvereniging, die in 1925 opgericht werd, op een deel van een boerderij, waar toneelstukjes werden opgevoerd en voordrachten werden gehouden door de leden. Vaak was er een verloting om de kas te spekken en/of voor een goed doel.
In 1963 gingen de jongens- en meisjesvereniging van Mastenbroek samen verder onder de naam Vita Nova.

Bron(nen): 
Bron:krantenartikel Hannie Knol
Auteur: Annet Jonker
Foto’s: privé archieven Hannie Knol, A. Kroes, Willy Post
sluiten

Verhaal: Wolfshagen

De boerderij Wolfshagen heeft behoord bij landgoed of Havezate Wolfshagen. Een eindje verderop in het land heeft dit landhuis gestaan met er om heen wat boerderijen, die richting IJsselmuiden voor bescherming zorgden. Alleen Wolfshagen is daarvan overgebleven. Net als in de rest van de polder staat ook de boerderij Wolfshagen op een terp. Het achterhuis was lange tijd van hout. Hout is lichter dan steen en zakt dus minder weg in de (veen)grond. De familie Brinkman kocht de boerderij indertijd van Kamphof, met ongeveer acht bunder land erbij. Het zou kunnen dat de boerderij eerst andersom heeft gestaan. In het achterhuis zijn later gangen, gewelven en een kelder in de grond gevonden. Men zegt dat er heel vroeger een eindje verderop naar het oosten een watermolen heeft gestaan.
Toen in 1932 de aanleg van de Afsluitdijk klaar was, had de polder Mastenbroek veel minder van het water te vrezen. In 1973 laten Henk en Mien Velthuis, die dan op Wolfshagen wonen, het houten achterhuis vervangen door stenen muren op te metselen, het te verlengen tot 26 meter en er een stuk nieuw rieten dak op te leggen.

Spaanse griep
Dien Brinkman, die lang op Wolfshagen gewoond en gewerkt heeft vertelt: “Mijn vader, Jan Brinkman, is al jong overleden. Hij stierf in 1919 aan de Spaanse griep. De ene week was hij nog op de veemarkt, de andere week was hij al overleden. Hij was nog maar veertig jaar. Ik zat in Hasselt op school, dat was maar tien minuten lopen. We kregen les bij de fietsenmaker omdat er Franse soldaten in onze school ingekwartierd waren. Het was immers de tijd van de Eerste Wereldoorlog? Nederland was wel neutraal, maar er was mobilisatie en de soldaten moesten ergens blijven. Wij kregen daarom les bij een fietsenmaker.
Buurman Koetsier kwam mij van school halen omdat mijn vader overleden was. Ik was toen zeven jaar en moest een zwarte jurk aan en een zwarte strik in het haar. Vader werd met de wagen naar het kerkhof gebracht. Mijn moeder was zwanger van Jan, het vijfde kind”.

Moeder hertrouwt
“Op de boerderij werd mijn moeder geholpen door Gradus Velthuis, die altijd al graag bij ons kwam en regelmatig bij ons werkte. Hij kwam vaker en langer, mijn moeder kon niet zowel de huishouding als de boerderij draaiende houden. Het klikte wel tussen mijn moeder en Velthuis en mijn moeder zei: “dan moet Velthuis maar blijven”. Toen zijn ze getrouwd, een jaar nadat mijn vader overleden was. Ze kregen samen nog vijf kinderen.”

Engelse ziekte
Als Grada Velthuis, een mooi klein krullenkopje, ziek wordt als ze twee is ziet het er niet goed uit. “Ze kreeg hele dikke polsen,” herinnert Dien Brinkman zich. “Buurvrouw Koetsier zei: ze moet bruine suiker nemen. Maar het hielp niet, ze overleed aan de Engelse ziekte. Vader Velthuis wilde niet dat een eventueel volgende baby weer naar hem genoemd zou worden, dat zou hem teveel aan Grada doen denken.”

Meehelpen op de boerderij
Dien heeft als oudste kind veel meegeholpen op de boerderij. Als ze ongeveer zestien jaar is, haalt zij ’s morgens om vijf uur de paarden uit de wei en spant ze in. Dan kan haar vader meteen vertrekken om gras te gaan maaien. Dien kruipt dan nog lekker weer even in bed, tot ze eruit moet om samen met haar moeder en zussen de dertien koeien te melken. Als ze dan naar haar vader toegaat om koffie of thee te brengen, gaat zij het weiland rond met de paarden als haar vader even rust en koffie drinkt. Gelukkig zijn het hele makke paarden, Dien kan er alles mee.
Dien helpt ook altijd met wassen. Ze weet nog goed dat ze de bonte was altijd vanaf de stappe in de sloot moet spoelen, zomer en winter. ’s Winters wordt er een wak in het ijs gemaakt om de was te spoelen. “Ik vergeet nooit meer die koude handen!”
Het water uit de put kan niet gebruikt worden, daar zit roest in. Voor de witte was komt er daarom schoon leidingwater terug in de melkbussen, dat wordt door de melkfabriek verzorgd.

Land onder water
In 1944 zetten de Duitsers de polder onder water. Ook het land en de weg bij Wolfshagen staat blank. Ze gebruiken een hek om naar de weg te komen. Als Diens zus in 1945 trouwt moet ze met een bootje vanaf het huis naar de weg gevaren worden en lopend naar de kerk in Hasselt. En omdat de brug over het Zwartewater ook nog kapot is, moet ze ook daar met een bootje overgezet worden.

Verkering: een wereldreis
Als Henk Velthuis en Mien Mensink verkering krijgen, is het nog niet zo gemakkelijk om elkaar regelmatig te zien. Eén keer in de drie weken reist Henk naar Tubbergen of Mien naar Mastenbroek. Met achtereenvolgens de fiets, de bus, de trein, de bus en weer de fiets zijn ze een hele tijd onderweg: twee-en-een-half uur. Maar natuurlijk hebben ze het er graag voor over!

Geen stroom
Als Mien verkering krijgt met Henk Velthuis, is er nog geen stroom op Wolfshagen. Omdat er maar één boerderij staat, is het voor de gemeente Zwollekerspel te onrendabel om elektriciteit aan te leggen. Wolfshagen ligt maar een steenworp van Hasselt af, maar behoort niet tot die gemeente. Mien: "ik had van alles, een mixer, een strijkijzer, maar kon niks gebruiken omdat er geen stroom was." Als de stadsboerderij van de familie Moed afbrandt, krijgt Moed een vervangend perceel grond aangeboden aan de Wolfshagenweg. Hij wil daar wel bouwen, maar bedingt dat er ook water en elektriciteit aangelegd wordt. En dan profiteert Wolfshagen mee: ze krijgen daar ook water en stroom. Het is 1963!

Riet snijden
Zoals wel meer boeren in de Mastenbroeker polder huren ze van Wolfshagen ook een stuk land waar riet op groeit. Dat riet wordt in de winter, als de grond hard bevroren is, met de zeis gemaaid. Het stuk land waar ze riet halen ligt aan het verlengde van de Nieuwe Wetering, richting het Zwarte water.
Als het riet gemaaid is wordt het in kleine stapeltjes gebonden en op elkaar gelegd om te drogen. Als het goed weer is, wordt het opgehaald en komt het bij de boerderij te liggen met een kleed er over, zodat het niet wegwaait. Op een mooie dag in maart zet de boer dan de greep met de steel in de grond zodat de tanden omhoog staan. Het riet wordt dan tussen de tanden doorgehaald, zodat de het blad van het riet afgaat.
Het wordt dan weer in bosjes gebonden en op gestapeld, weer met een kleed erover weggelegd. In de winter wordt het gebruikt om gaten in het dat te stoppen. Wat over is wordt verkocht aan anderen.

IJspegels
De strenge winter van 1979 gaat ook Wolfshagen niet ongemerkt voorbij. Er moet een shovel komen om de sneeuw te schuiven zodat de bewoners in en uit kunnen. Ook komen er ijspegels aan de rand van het rieten dak te hangen, die groeien en langer worden totdat ze de grond raken. Mien Velthuis: “het was net of we in een iglo woonden, het was gewoon schemerdonker in huis. Henk heeft de pegels kapot getikt, anders zou het rieten dak kapot gaan. Die ijspegels, dat was nog wel een heel gewicht!”

Hartoperatie
Als Henk eind 1978 problemen met zijn hart krijgt, moet hij kiezen waar hij geopereerd wil worden, in Genève of in Amerika. Als hij dit aan het overwegen is, komt het nieuws dat in 1979 een hartoperatie ook mogelijk wordt in Utrecht. In overleg met de artsen mag hij zo lang wachten. Hij is één van de eerste mensen die in Nederland aan het hart geopereerd wordt. Hij mag zich niet meer lichamelijk inspannen. Omdat er geen opvolger is verkopen Henk en Mien uiteindelijk in 1989 Wolfshagen aan Van der Weerd uit Grafhorst.

Wijnvoorraad Grand Hotel Wientjes ‘ondergedoken’
Als de Duitsers in de oorlog dreigen de IJsselbrug op te blazen, besluit de heer Wientjes van Grand Hotel Wientjes in Zwolle om zijn wijnvoorraad en vruchten in blik uit Zwolle weg te brengen. Hij vraagt de familie Brinkman aan de Wolfshagenweg of deze spullen bij hen in de kelder mogen.
Gerrit Brinkman en zijn zussen Dien en Anna vinden dat prima, en zo worden de flessen wijn en blikken met vruchten in één van de grote kelders onder Wolfshagen opgeslagen. Ze hadden daar een grote melk- en een grote aardappelkelder. Met paard en wagen haalt Gerrit Brinkman de spullen uit Zwolle op.
Als de Duitsers vervolgens in 1944 de Mastenbroekerpolder onder water zetten om de geallieerden te beletten er te landen, loopt ook de kelder van Wolfshagen onder water. Het gevolg is dat de blikken allemaal verroesten.
Als Anna Brinkman van Wolfshagen vlak na de oorlog (8 mei 1945) trouwt is het groot feest. Van Wientjes mogen de bruiloftsgasten zo veel wijn drinken als ze willen…
Later werd de rest weer teruggebracht naar Zwolle.
Deze anekdote komt boven water als Grand Hotel Wientjes ter gelegenheid van haar 75-jarig bestaan de Zwolse bevolking in de ‘Regio IJsselmond” vraagt om verhalen rondom het Hotel. Het verhaal van Marietje Reuvekamp werd als leukste verhaal uitgekozen en gepubliceerd in de uitgave van ‘Regio IJsselmond’ van 1 december 2004.

Bron(nen): 
Dien Brinkman, Mien Velthuis, Bernard Reuvekamp, Marietje Reuvekamp
Auteur: Annet Jonker
Foto's: Privé archieven fam. Brinkman, Velthuis, Reuvekamp, Knol
sluiten

Verhaal: Van arbeider naar middenstander

De vader van Warner van den Berg, Klaas, werkt als loonwerker veel voor het Waterschap. Dat houdt in dat hij bijvoorbeeld ’s winters zout strooit en de grindwegen aanvult en ’s zomers schouw maakt. Als Warner veertien jaar is neemt zijn vader een melkrit aan voor de Zuivelfabriek Juliana van Hasselt. Hij rijdt een stuk van de Oude Wetering en een gedeelte van de Nieuwe Wetering.

Zand en mest rijden
Als Warner van school komt, hij is dan zestien, gaat hij bij zijn vader aan het werk. Die koopt er een tractor bij, waarmee o.a. zand gehaald wordt bij Piet van Rechteren in Oosterholt. Dat zand werd eerst per trekschuit vervoerd door Gerrit Jan Visscher.
Ook wordt er mest gereden met de tractor en de mestwagen, een Fristein. Hier zit een rail boven met een zestandige grijper er aan. Als je aan het touw trok waarmee de grijper bewogen kon worden, kon je zo de vaste mest van de kar op het land brengen. Een hele voortuitgang, voor die tijd werd alles met de greep gedaan. Toch is het nog steeds zwaar werk. Als het land drassig is (20 à 30 cm klei op veengrond) worden de mestwagens op planken gezet.

Sneeuwruimen
’s Winters worden vader en zoon van den Berg vaak ingezet om sneeuwduinen weg te halen. Op bepaalde plekken in de polder, bijvoorbeeld bij Snel aan de Nieuwe Wetering, draaide de wind op een bepaalde manier waardoor er bij sneeuw steeds duinen ontstonden. Om de wegen begaanbaar te houden worden ze weggeschoven.

Repareren
Natuurlijk mankeert er weleens iets aan de tractoren of de wagens en dat repareren Warner en zijn vader zoveel mogelijk zelf, in de werkplaats die om de voormalige landbouwschuur gebouwd is. Ook de boeren uit de omgeving weten hen te vinden als er bij hen iets stuk is. Maar dan komt er ineens controle. Het blijkt dat zowel Warner als zijn vader de benodigde diploma’s niet hebben om dit soort werk te doen. Dus gaat Warner een spoedcursus volgen in Den Haag en dan kunnen ze hetzelfde werk blijven doen, maar dan legaal. Warner volgt later nog meer cursussen en heeft het bedrijf van zijn vader verder uitgebreid.

Bron(nen): 
Warner en Gerrie van den Berg
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief fam. van den Berg
sluiten

Verhaal: Standsverschil

Tussen boer en arbeider was vroeger in Mastenbroek een grote kloof. Warner van den Berg, inmiddels (in juni 2013) bijna 71 jaar herinnert zich niet dat hij ooit uitgescholden of gekleineerd is omdat hij uit een arbeidersgezin kwam, maar zijn ouders hadden daar zeker mee te maken.
Wel merkte hij verschil, bijvoorbeeld in de kerk. De mensen die het konden betalen, huurden zitplaatsen in de kerk. Bij de familie van den Berg was daar geen geld voor, zij zaten daarom altijd ‘op ’t orgel’. Voor en naast het orgel, geplaatst op een galerij achter in de kerk, waren nog banken. Voor het orgel twee á drie banken, links naast het orgel een rijtje, dat opliep naar achter toe, zodat je op de achterste bank ook nog iets kon zien.

Ingepakte cent
Mocht het gebeuren dat er toch nog wat geld was, dan moesten de mensen die op ’t orgel zaten voordat ze naar beneden gingen nog iets in de collectezak gooien. ‘Maar we hadden haast nooit iets. Af en toe een cent. Maar daar schaamde ik me een beetje voor. Dan plakte ik tijdens de kerkdienst het zilverpapier van de pepermunt om de cent, dan leek het net een kwartje”, lacht Warner als hij het vertelt.

Bron(nen): 
Warner en Gerrie van den Berg
Auteur: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Werk voor de kerk

Als men vroeger op zondag naar de kerk ging, ging men met de tentwagen of de brik. De tentwagen was overspannen met een soort dik tentdoek, de brik werd door wat vaster materiaal overkapt. Vanuit ’s Heerenbroek kwam tot ongeveer 1950 speciaal een kerkwagen rijden, een grote tentwagen waarmee de mensen van ’s Heerenbroek naar de kerk in Mastenbroek kwamen, met Jan Willem Siebrand als koetsier.
In ’s Heerenbroek woonden weinig boeren, de mensen werkten er bijvoorbeeld in de Zuivelfabriek en hadden zelf geen vervoer. Vandaar dat de kerk de tentwagen liet rijden toen de trekschuit verkocht was in 1921.

Paardenschuur
De paarden werden tijdens de kerkdienst gestald in de paardenschuur, die aan de Oude Wetering stond. De paarden van de kerkwagen van ’s Heerenbroek stonden altijd in het achterste stuk van het huis waar Warner van den Berg geboren is. Dat was namelijk een huis van de kerk. De koster, Hollander, woonde in de andere helft van het huis.

Huur in natura
De opa en oma van Warner, Warner en Marie van Spijker woonden daar voor 2,50 gulden per maand. Daarnaast moest Marie ervoor zorgen dat er ’s winters elke kerkdienst warme testen in de kerk waren. Deze schaaltjes vulde ze met hete kolen die dan in een stoof werden gezet. De vrouwen zetten hun voeten op de stoof en spreidden hun lange rokken er om heen.
Verder maakte Marie ook de school schoon, kookte ze één keer per jaar voor de kerkenraadsleden en moest daarvoor ook zelf de ingrediënten aanschaffen. De kerkenraadsleden aten dan alsof ze uitgehongerd waren, maar het waren bijna allemaal gegoede boeren. Wel werden de familie van den Berg, de koster, de meester en de dominee door de wijkouderling op huisbezoek bij de boeren onder de aandacht gebracht: “Lever daar bij de slacht ook een pakketje vlees af!”

'Orgel trappen'
Opa Warner moest tijden de kerkdiensten ‘orgel trappen’. Het orgel had een blaasbalg waar lucht in moest komen. Achter het orgel zaten twee pedalen waarop getrapt moest worden om de balg te vullen. Of er voldoende lucht in de balg zat was te zien aan de zijkant, waar twee ronde houten palen stonden met een pijltje eraan dat voor optimaal orgelspel tussen twee streepjes moest staan.
“Het lastigste was de tussenzang, tijdens de preek”, vertelt Warner van den Berg die als jongen ook weleens getrapt heeft. “Je wist namelijk nooit precies wanneer die kwam, dus dan zat mijn opa goed op te letten. En als hij dan dacht dat het er bijna zover was, begon hij vast te trappen, anders deed het orgel het niet”.

Bron(nen): 
Warner en Gerrie van den Berg
Auteur: Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Inrichting zelfvoorzienend niet-boerenerf

De kavel naast het Landbouwmechanisatiebedrijf Van den Berg in Mastenbroek, waarop het huis van Warner en Gerrie van den Berg staat was vroeger wel heel anders ingericht dan tegenwoordig. Het huis was vroeger een twee-onder-één kap waarin heel veel mensen woonden. Het achterste deel van het huis was een stuk smaller dan het voorste gedeelte en werd ook door de familie van den Berg en Hollander gedeeld. In het allerachterste deel van het huis was een kleine paardenstal, waar het paard van de kerkwagen van ’s Heerenbroek gestald was.
Naast het huis was aan de kant van de brug de paardenschuur, waar de gemeenteleden hun paarden stalden als ze met de brik of met de tentwagen naar de kerk kwamen. Aan de andere kant stond de landbouwloods, een dependance van de Coöperatie van Hasselt, waar de boeren uit de polder terecht konden voor een kleinigheid, zodat ze niet helemaal naar Hasselt hoefden te rijden.

Zelfvoorzienend
Achter het smalle gedeelte van het huis stond een schuur waarvan de beide families de helft gebruikten. De opa van Warner had geiten in, zodat er melk was om te drinken. Daarachter stond het ‘huussie’, een klein houten huisje met een plank erin met een rond gat waarop je kon zitten om je behoefte te doen. Daarachter de varkensschuur waar ongeveer tien varkens opgefokt werden, totdat ze slachtrijp waren. Dan werd er geslacht en wat overbleef werd verkocht. Daarnaast stond de hooiberg en tenslotte de ‘waterloods’, een vrij open schuur met een houten frame en de wanden bekleed met riet, waarin het hout en de turf bewaard werd. Warner van den Berg denkt dat de waterloods zo genoemd werd omdat die in de oorlog in het water zou hebben gestaan. Van het riet maakte hij als kind pijl en boog.

Bron(nen): 
Warner en Gerrie van den Berg
Auteur: Annet Jonker
Foto's: archief fam. van den Berg

Pagina's

Subscribe to RSS - het dagelijkse leven